ECLI:NL:RBNHO:2023:5456

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
15.258112.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing, belaging en verboden wapenbezit met contact- en gebiedsverbod

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing, belaging en verboden wapenbezit. De zaak kwam voort uit een incident op 22 september 2020, waarbij de verdachte de aangever, [slachtoffer 1], onder bedreiging dwong tot de afgifte van een set velgen en banden. De verdachte toonde een foto van een onthoofding en dreigde met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing, belaging en verboden wapenbezit. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden op, met een contactverbod en een gebiedsverbod van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de feiten een grote impact op het slachtoffer hadden en dat de verdachte geen rekening hield met de gevolgen voor het slachtoffer en zijn gezin. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, mede gezien de overschrijding van de redelijke termijn van acht maanden in de behandeling van de zaak. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor materiële en immateriële schade, tot een totaalbedrag van € 1.833,93, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.258112.20 (P)
Uitspraakdatum: 15 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.M. van der Most en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 september 2020 te Ursem, gemeente Koggenland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een set velgen en/of banden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] of aan een derde, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, door die [slachtoffer 1] een foto van een onthoofding te tonen en/of (meermalen) aan te dringen op betaling en/of daarbij te zeggen "Dit zijn de gevolgen als je je afspraken niet na komt";
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2020 te Ursem, gemeente Koggenland
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] een foto van een onthoofding te tonen en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen "Dit zijn de gevolgen als je je afspraken niet na komt" of woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 september 2020 tot en met 12 oktober 2020 te Ursem, gemeente Koggenland en/of Obdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] meermalen de bellen en/of smsén en/of appen en/of langs te gaan bij de woning en/of het bedrijf van die [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 te Alkmaar een alarmpistool van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een, gas/alarmpistool ("Bruni mod 92, kal 9mm") en/of 4 patronen (9mm Pa Blanc), voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake van de voor afpersing vereiste dwang is geweest. Aangever is zelf met de optie gekomen om velgen mee te geven en heeft deze vrijwillig en uit eigen beweging afgestaan. De verdachte ontkent de bewoordingen de te hebben gebezigd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte de aangever heeft benaderd vanwege een arbeidsconflict. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor de bedreiging en voor belaging noodzakelijke stelselmatigheid, nu de verdachte geen angstaanjagende gedragingen heeft verricht en het geheel zich heeft afgespeeld in een periode van slechts twee á drie weken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet vastgesteld kan worden op welke plaats het wapen is aangetroffen, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feiten
Feit 1
Op grond van het dossier en de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit de aangifte blijkt dat de verdachte op 22 september 2020 samen met een ander naar het bedrijf van de aangever is gegaan, om een beweerdelijk achterstallige loonbetaling uit 2017 te incasseren. Tijdens de discussie tussen de verdachte en de aangever heeft de aangever gezegd dat het volledige loon ruim drie jaar geleden al is betaald en dat er niets meer verschuldigd is. De verdachte heeft hierop zijn telefoon aan de aangever getoond waarop op dat moment een foto te zien was met daarop een IS-lid rondom een onthoofd lichaam, waarbij het hoofd afgehakt naast het lichaam lag. De verdachte heeft daarbij gezegd: ”Dit zijn de gevolgen als je je afspraken niet na komt.’’ De aangever heeft verklaard dat hij zich op dat moment dermate ernstig bedreigd en angstig voelde dat hij toen heeft voorgesteld om de verdachte een setje van vier velgen met banden daaromheen mee te geven. De verdachte heeft deze banden vervolgens in zijn auto geladen en meegenomen.
De rechtbank stelt verder vast dat op de telefoon van de verdachte een afbeelding is aangetroffen van de door de aangever omschreven onthoofding. Deze afbeelding heeft de verdachte op 19 september 2020, drie dagen voor het treffen met de aangever, op zijn telefoon gezet. Ook is een zestal foto’s aangetroffen op de telefoon van de verdachte met daarop een bandenset zoals door de aangever omschreven. Die foto’s zijn op 22 september 2020, de dag van de ontmoeting tussen verdachte en aangever, op verdachtes telefoon gezet. De verdachte stuurt later die dag een Whatsapp-bericht naar de aangever waarin hij aangeeft ontevreden te zijn met de waarde van de bandensets.
Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen deze afbeeldingen en dit bericht van de verdachte de aangifte van de aangever. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de onthoofdingsfoto heeft getoond en ook dat dit vergezeld is gegaan van het uiten van de dreigende woorden waarover de aangever heeft verklaard. Deze gedragingen kunnen niet anders worden geïnterpreteerd dan als een bedreiging met geweld indien niet tot betaling zou worden overgegaan. Onder die omstandigheden kan het afgeven van de bandenset door de aangever niet worden gezien als een vrijwillige afgifte uit eigen beweging, zoals door de verdediging betoogd.
Gelet op voornoemde gedragingen van de verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing.
Feit 2
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (bijvoorbeeld HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710, HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095)
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 22 september 2020 heeft de verdachte de aangever afgeperst, zoals hiervoor onder feit 1 overwogen. Kort na de afpersing ontvangt de aangever een Whatsapp-bericht van de verdachte waarin hij aangeeft ontevreden te zijn met de waarde van de bandenset en dat hij meer geld wil. In de daarop volgende dagen zijn auto’s die op naam van de verdachte staan en de verdachte zelf diverse malen gesignaleerd in de straat en nabij de woning van de aangever, als ook bij het bedrijf van de aangever. Uit een filmpje dat op de telefoon van de verdachte is aangetroffen blijkt dat de verdachte op 12 oktober 2020 langs het huis van de verdachte rijdt, voor de deur van het woonhuis van de aangever staat en op de ramen van zijn woonhuis klopt. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt verder dat de verdachte de aangever zowel op zijn privé- als zijn werktelefoon, gedurende een periode van drie weken tientallen keren heeft gebeld. Daarnaast stuurde de verdachte in deze periode veelvuldig Whatsapp- en SMS-berichten met een zeer intimiderende en dreigende inhoud, zoals "
Ik heb trek in huisbezorgd. Zo erg dat ik me afvraag hoe witte ratten zullen smaken. Jij hebt er 2 toch?", "
Ik kom me geld halen waar ben je? Bel wie je wil doe wat je wil. Je bent nu van mij ed" en "
Tering racist ik ga je leren dat je nooit van een buitenlander geld moet stelen of achterhouden. Je vrouw ziet er lekker uit zal ik haar ff doen". De aangever heeft op indringende wijze beschreven welke impact deze gedragingen op hem en zijn gezin hebben gehad. Als gevolg hiervan hebben de gezinsleden van de aangever uit angst meerdere nachten niet durven doorbrengen in hun eigen huis en is het woonhuis beveiligd met beveiligingscamera’s en een alarm.
De rechtbank is van oordeel dat met name de aard, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, ondanks de relatief korte periode, als ook de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangever zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. De rechtbank betrekt in dit oordeel in het bijzonder de zeer intimiderende aard van de berichten en het feit dat de belaging direct volgde op de onder feit 1 ten laste gelegde afpersing, waarbij werd gedreigd met een onthoofding.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk handelen van de verdachte en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangever. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat uit het in de bewijsmiddelen opgenomen proces-verbaal van bevindingen voldoende is gebleken dat het ten laste gelegde vuurwapen is aangetroffen in de auto van de verdachte. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde verboden wapenbezit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 22 september 2020 te Ursem, gemeente Koggenland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een set velgen en banden, dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door die [slachtoffer 1] een foto van een onthoofding te tonen en meermalen aan te dringen op betaling en daarbij te zeggen "Dit zijn de gevolgen als je je afspraken niet na komt";
2
hij op tijdstippen in de periode van 21 september 2020 tot en met 12 oktober 2020 te Ursem, gemeente Koggenland en/of Obdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] meermalen de bellen en/of sms-én en/of appen en/of langs te gaan bij de woning en/of het bedrijf van die [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, en/of vrees aan te jagen;
3
hij op 14 oktober 2020 te Alkmaar een alarmpistool van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/alarmpistool "Bruni mod 92, kal 9mm" en 4 patronen (9mm Pa Blanc), voorhanden heeft gehad;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
Afpersing
ten aanzien van feit 2:
Belaging
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM van acht maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank in overweging gegeven een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest van de verdachte, rekening houdend met artikel 63 Sr. Indien de verdachte langer gedetineerd blijft zal hij zijn huis en uitkering verliezen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en belaging. Het is algemeen bekend dat de door verdachte gepleegde feiten een grote impact op de slachtoffers hebben en dat de slachtoffers nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. De verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer en zijn gezin. Uit de aangiftes en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt welke impact de feiten op het slachtoffer en zijn gezin hebben gehad en nog altijd hebben. Met name deze feiten rekent de rechtbank de verdachte ernstig aan. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 21 december 2022 van G. Porte als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit rapport houdt onder meer in dat betrokkene is gediagnosticeerd met psychiatrische problematiek in de vorm van een ziekelijke stoornis tot uiting komend in psychotische symptomen. Het probleembesef is nauwelijks aanwezig bij betrokkene. Zijn primaire reactie is het uiten van agressie, zowel verbaal als in gedrag. Betrokkene staat niet open voor noodzakelijke hulp. Geadviseerd wordt aan betrokkene een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Detentie kan bijdragen aan het stabiliseren van zijn psychisch welzijn. Een werkstraf acht de reclassering niet uitvoerbaar.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn behandeld en geëindigd als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte is in deze zaak op 14 oktober 2020 in verzekering gesteld, de zaak is behandeld op de zitting van 1 juni 2023 en de uitspraak van de rechtbank is vastgesteld op 15 juni 2023. Er is daarmee sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 8 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en dat mede gelet op de persoon van verdachte geen andere straf op haar plaats is dan één die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport zal de rechtbank niet een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van negen maanden passend zou zijn.
Gelet op de hiervoor genoemde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden opleggen.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de na te noemen vrijheidsbeperkende maatregel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.vrijheidsbeperkende maatregelen

Contactverbod
Ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat de maatregel dat verdachte voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum en -plaats] , dient te worden opgelegd.
Straatverbod
Verder acht de rechtbank het noodzakelijk om aan de verdachte een gebiedsverbod op te leggen voor de duur van twee jaar voor de [straatnaam] , teneinde te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer, zodat op grond van het bepaalde in artikel 38v, vierde lid, Sr de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregelen zal bevelen.
Op grond van het bepaalde in artikel 38w Sr zal de rechtbank bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week in geval de verdachte niet aan deze maatregel voldoet. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.

8.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
4. 1 stk Pistool (Omschrijving: Goednummer: 1196609, Bruni)
5. 4 stk Patroon (Omschrijving: Goednummer:1196608),
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met betrekking tot de voorwerpen onder 4 en 5 voorwerpen is begaan;
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
1. stk Kruisboog (Omschrijving: Goednummer: 1196602, Man Kung)
2. 1 stk Kruisboog (Omschrijving: Goednummer: 1196606, Mini Cross)
3. 1 stk Kruisboog (Omschrijving: Goednummer: 1196607)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze kruisbogen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder 1 en 2 begane feit. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van deze kruisbogen in strijd met de wet of het algemeen belang.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.360,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- set velgen met banden € 995,00
- eigen risico ziektekosten € 365,45
- reiskosten € 68,48
- immateriële schade
€ 1.000,00
totaal € 2.428,93
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.933,48 toegewezen kan worden. Het bedrag voor de velgen met banden is slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 500,00. De gevorderde eigen risico ziektekosten, de gemaakte reiskosten alsmede de gevorderde immateriële schade acht de officier van justitie in zijn geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt dat de materiële kosten onvoldoende worden onderbouwd. Voor de velgen en banden acht zij een bedrag van
€ 300,00 toewijsbaar. De gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen, dan wel te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 833,93 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten en voldoende is onderbouwd met schriftelijke stukken. Hierbij heeft de rechtbank de materiële schade van de velgen met banden geschat op € 400,00.
Vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van de gevorderde € 1.000,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een totaalbedrag € 1.833,93, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing en belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36c, 36d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285b en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (ACHT) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
twee jaarop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum en -plaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) WEEKvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
twee jaarzich niet zal ophouden in de
[straatnaam] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) WEEKvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Onttrekt aan het verkeer:
1. 1 stk Kruisboog (Omschrijving: Goednummer: 1196602, Man Kung)
2. 1 stk Kruisboog (Omschrijving: Goednummer: 1196606, Mini Cross)
3. 1 stk Kruisboog (Omschrijving: Goednummer: 1196607)
4. 1 stk Pistool (Omschrijving: Goednummer: 1196609, Bruni)
5. 4 stk Patroon (Omschrijving: Goednummer:1196608).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.833,93 (achttienhonderddrieëndertig euro en drieënnegentig cent)bestaande uit € 833,93 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.833,93 (achttienhonderddrieëndertig euro en drieënnegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr A. Buiskool, voorzitter, en
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juni 2023.
Mr. Hesselink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.