ECLI:NL:RBNHO:2023:539

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/15/328617 / HA ZA 22-334
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfafscheiding en uitleg vaststellingsovereenkomst

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 25 januari 2023, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen over de erfgrens tussen hun percelen. De eisers, [eiser/verweerder1] c.s., en de gedaagden, [gedaagde/eiser1] c.s., hebben in 2021 een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin zij afspraken maakten over de erfgrens. Echter, na de ondertekening ontstond er onenigheid over de exacte ligging van de erfgrens ter hoogte van de luifel van de garage van [eiser/verweerder1] c.s. De eisers stellen dat er een leemte in de overeenkomst is die door de rechter moet worden aangevuld, terwijl de gedaagden van mening zijn dat de overeenkomst duidelijk is en de erfgrens al geregeld is.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser/verweerder1] c.s. afgewezen, oordelend dat er geen leemte in de overeenkomst is. De rechtbank concludeert dat de vaststellingsovereenkomst de bestaande feitelijke erfgrenzen volgt en dat de erfgrens in een rechte lijn doorloopt naar de buitenmuur van de garage. De rechtbank wijst ook de vorderingen in reconventie van [gedaagde/eiser1] c.s. deels toe, waarbij [eiser/verweerder1] c.s. worden veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en de kosten van de inschrijving en overdracht van de erfgrens. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/328617 / HA ZA 22-334
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser/verweerder1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiseres/verweerster2]-PEETERS,
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. G.M.S. Heutinck-Gomes te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde/eiser1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde/eiseres2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F.B.M. Groos te Vijfhuizen.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder1] c.s. en [gedaagde/eiser1] c.s. genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk respectievelijk [eiser/verweerder1] en [eiseres/verweerster2] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk respectievelijk [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiseres2] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser/verweerder1] c.s. en [gedaagde/eiser1] c.s. zijn buren van elkaar. Zij hebben naar aanleiding van een geschil medio 2021 een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Daarin hebben zij gedetailleerde afspraken gemaakt over de erfgrens tussen hun beider percelen. Nadien is wederom een geschil gerezen over de erfgrens tussen de percelen ter plaatse van de luifel die onderdeel is van de garage van [eiser/verweerder1] c.s.
c.s. vinden dat op dit punt sprake is van een leemte in de vaststellingsovereenkomst die door de rechter moet worden aangevuld aan de hand van de bedoelingen van partijen. [gedaagde/eiser1] c.s. vinden dat de vaststellingsovereenkomst wel regelt waar de erfgrens ter hoogte van de luifel loopt en dat [eiser/verweerder1] c.s. de vaststellingsovereenkomst moeten nakomen. In reconventie vorderen zij onder meer – op straffe van een dwangsom – nakoming van de vaststellingsovereenkomst en [eiser/verweerder1] c.s. te veroordelen aan het Kadaster te verklaren dat zij instemmen met de erfgrens zoals deze door het Kadaster op 6 oktober 2021 is bepaald.
1.2.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser/verweerder1] c.s. af. Van een leemte in de overeenkomst is – gelet op hetgeen is overeengekomen en wat de bedoeling daarbij was van partijen – geen sprake. Als dat al wel zo zou zijn, dan ligt de door [eiser/verweerder1] c.s. voorgestane uitleg , gelet op de huidige juridische status van (dit gedeelte van) het perceel en de wens van partijen om de erfgrens af te stemmen op de feitelijke situatie, niet voor de hand.
De vorderingen in reconventie van [gedaagde/eiser1] c.s. wijst de rechtbank – gelet op hetgeen in conventie is overwogen – deels toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 november 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • het e-mailbericht van 9 december 2022 van mr. Heutinck-Gomes met als bijlage productie 18,
  • het e-mailbericht van 24 november 2022 van mr. Groos met als bijlage een videofragment (gemaakt tijdens de grensaanwijzing op 6 oktober 2021),
  • de mondelinge behandeling van 16 december 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van mr. Heutinck-Gomes,
  • de spreekaantekeningen van mr. Groos.
  • 2.2. Na uitroeping van de zaak op 16 december 2022 zijn verschenen:
  • [eiser/verweerder1] en [eiseres/verweerster2], bijgestaan door mr. Heutinck-Gomes voornoemd,
- [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiseres2], bijgestaan door mr. Groos voornoemd.
2.3.
Mr. Groos heeft tijdens de comparitie een akte vermeerdering eis ingediend. Deze vermeerdering van eis is opgenomen in de weergave van de vorderingen in reconventie in deze uitspraak.
2.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser/verweerder1] c.s. en [gedaagde/eiser1] c.s. zijn buren van elkaar. [eiser/verweerder1] c.s. zijn eigenaar van het perceel aan de [adres]. [gedaagde/eiser1] c.s. zijn eigenaar van het buurperceel op nummer [adres].
3.2.
Op 14 mei 2004 heeft het Kadaster de erfgrens tussen de beide percelen vastgesteld. Hiervan is door de landmeter van het Kadaster een relaas van bevindingen opgesteld.
3.3.
In het najaar van 2020 hebben [eiser/verweerder1] c.s. het standpunt ingenomen dat zij op grond van verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond vanaf de straatzijde van het perceel van [gedaagde/eiser1] tot aan de sloot aan de achterzijde van het perceel van [gedaagde/eiser1]. [gedaagde/eiser1] c.s. betwistten dit standpunt, waarna een maandenlange correspondentie tussen de advocaten van partijen volgde.
3.4.
Op 29 juni 2021 hebben partijen ter beëindiging van hun geschil een vaststellingsovereenkomst getekend. In deze vaststellingsovereenkomst zijn – onder meer – de volgende bepalingen opgenomen:
“1. Bestaande hekwerk, deel heg en boom gelegen aan voorzijde percelen
1.1.
Partijen komen overeen dat het hekwerk de erfgrens bepaalt. Het hek en in het verlengde daarvan, de heg en de boom staan op de erfgrens en zijn daarmee mandelig. Partijen zullen binnen een termijn van één maand na ondertekening van deze overeenkomst meewerken aan de inschrijving van deze erfgrens in het Kadaster.

2.Garage [eiser/verweerder1]

2.1.
Partijen komen overeen dat kijkend vanaf de straatzijde de linker buitenmuur van de garage van [eiser/verweerder1] de nieuwe erfgrens tussen de percelen van partijen vormt.
De linker buitenmuur van de garage staat op de erfgrens. Partijen komen overeen dat al het onderhoud aan de muur van de garage, alsook de daarmee gepaard gaande kosten (zowel onderhouds- als vervangingskosten) voor rekening en risico van [eiser/verweerder1] (en diens rechtsopvolgers) komen. Partijen zullen binnen een termijn van één maand na ondertekening van deze overeenkomst meewerken aan de inschrijving van deze nieuwe erfgrens in het Kadaster.”
(opmerking rechtbank: onder artikel 2.1. van de vaststellingsovereenkomst is een luchtfoto opgenomen waarop zowel het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. als het perceel van [eiser/verweerder1] c.s. is te zien. De garage van [eiser/verweerder1] c.s. is op deze luchtfoto in het rood omcirkeld.)
(…)
12. Kosten vastlegging nieuwe erfgrenzen/verkregen grond
12.1
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde/eiser1] niet zal bijdragen in de kosten van de inschrijving/vastlegging van de nieuwe eigendomsgrenzen/verkregen grond, alle kosten die uit de vastlegging en inschrijving voortvloeien – waaronder die van het Kadaster en de notaris – komen voor rekening en risico van [eiser/verweerder1]. (…)

13.Finale kwijting

13.1
Na uitvoering van de verplichtingen uit deze overeenkomsten verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting. (…)
3.5.
Eind september 2021 hebben [gedaagde/eiser1] c.s. op eigen grond – ter hoogte van de vuilcontainers van [eiser/verweerder1] c.s. – een bamboemat geplaatst. Deze bamboemat is geplaatst tegen een losstaand zwart draadstalen hekje. Dit hekje – op het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. – staat tussen de garage van [eiser/verweerder1] c.s. en het bestaande lage ijzeren hekwerk.
foto 1: zwarte hekje met bamboemat
foto 2: voorzijde zwarte hekje met bamboemat
3.6.
Op 6 oktober 2021 heeft in het bijzijn van partijen (zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst) een grensaanwijzing plaatsgevonden met als uitgangspunt de gemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst. Facto Geo – de firma die de meting in opdracht van het kadaster heeft uitgevoerd – heeft van de meting een relaas van bevindingen opgesteld. Dit document is door beide partijen getekend en verstuurd aan het Kadaster en de notaris. In het relaas van bevindingen is onder meer opgenomen:
Omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzenDe grens is midden hek en de verlengde hiervan, de gevel van de garage (garage bij huis [adres]), vervolgens gevel vogelhok (vogelhok bij huis [adres]), midden houten schutting. (…)”
Overige opmerkingen:
“(…)Beiden partijen zijn in een eerder document al een duidelijke afspraak overeengekomen betreffende deze grens.
De grensomschrijving volgt die overeenkomst en de meting en fysieke aanwijs is ook in overeenkomst met dat document.”
3.7.
[eiser/verweerder1] vond het bezwaarlijk dat de door [gedaagde/eiser1] c.s. geplaatste bamboemat het boeideel van zijn garage raakte. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben daarom – naar aanleiding van het verzoek daartoe in het e-mailbericht van 13 oktober 2021 van [eiser/verweerder1] c.s. – de lengte van de bamboemat enige tijd later ingekort. Nadat de bamboemat door [gedaagde/eiser1] c.s. in de lengte is ingekort, is deze onder de luifel van de garage komen te ‘hangen’. De plek waar de bamboemat in de grond staat is hetzelfde gebleven (op het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s.).
3.8.
Omdat [eiser/verweerder1] c.s. op 24 januari 2022 bezwaar hebben gemaakt tegen de definitieve vastlegging van de grensaanwijzing die op 6 oktober 2021 plaatsvond, heeft het Kadaster besloten – nu er geen overeenstemming meer was over de grens tussen de beiden percelen – tot het terugdraaien van de perceelsvorming. In de brief van 15 maart 2022 van het Kadaster aan [eiser/verweerder1] c.s. is onder meer opgenomen:
“Op basis van het bezwaarschrift is besloten een hoorzitting in het terrein te houden. Deze heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022 en hierbij zijn alle belanghebbenden verschenen. Het bezwaar van de heer en mevrouw [gedaagde/eiser1] is ook in deze hoorzitting behandeld. U ontvangt een kennisgeving van het besluit op bezwaar van de heer en mevrouw [gedaagde/eiser1].Tijdens de hoorzitting bleek het volgende:- u wijst een andere grens aan dan de huidige kadastrale grens die op basis van een eerdere aanwijzing werd gevormd,
-
de heer en mevrouw [gedaagde/eiser1] stellen dat de eerder aangewezen kadastrale grens de juiste is en dat u oorspronkelijk wel met deze grens akkoord ging.Naar aanleiding van uw bezwaarschrift en de hoorzitting heb ik het volgende overwogen:Op grond van de Kadasterwet (artikel 57, derde lid) moeten in beginsel alle betrokken eigenaren dezelfde inlichtingen verstrekken die voor de meting nodig zijn om een nieuw perceel te kunnen vormen. De kadastrale grens moet hiermee overeenstemmen.De Kadasterwet (artikel 57, vierde lid) schrijft voor dat de betrokken landmeter een verslag van zijn bevindingen moet maken. In dit verslag vermeldt hij welke personen de inlichtingen verstrekten en of alle betrokkenen het met elkaar eens waren. Een dergelijk verslag is inderdaad opgemaakt. Uit het verslag blijkt dat er oorspronkelijk overeenstemming bestond over de grens die het Kadaster vormde op basis van de aanwijzing van de betrokken partijen.Concluderend ben ik daarom van mening dat uw bezwaar ongegrond is.
Nu u echter als belanghebbende binnen de bezwaartermijn bent teruggekomen op de aanwijs is het aan partijen om tot overeenstemming te komen over de grenzen.
Tijdens de hoorzitting is gebleken dat partijen niet op korte termijn tot een nieuwe, eensluidende aanwijs zullen komen. Op grond hiervan heb ik besloten om de vaststelling van de grenzen terug te draaien.
Als u het in de toekomst eens wordt over de ligging van de grenzen, kunt u het Kadaster verzoeken opnieuw het perceel te splitsen. Hiervoor het dan geldende tarief in rekening gebracht. (…)”
3.9.
[eiser/verweerder1] c.s. hebben ter beveiliging van hun perceel een camera aan de woning laten installeren. De installateur van deze camera, de heer [A.] (van het bedrijf Mie-Tec) heeft bij e-mailbericht van 6 september 2022 aan [eiser/verweerder1] verklaard:
“U heeft mij gevraagd of de camera ook wel CCTV genoemd aan de wettelijke eisen voldoet. Het antwoord hier op is ja.Doel van de camera is om eigen oprit en voordeur te filmen.De camera is niet gericht op de naastgelegen buren.Er is een bewaar termijn van 4 weken, dit haalt deze camera niet.”

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser/verweerder1] c.s. vorderen – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde/eiser1] c.s. te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van het hek dan wel het scherm van bamboe onder de luifel van [eiser/verweerder1] c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag;
2. te bepalen dat vanaf het einde van het ijzeren hekwerk (aan de voorzijde van de woningen) de erfgrens tussen de beide percelen loopt vanaf linker buitenzijde van het ijzeren hekwerk (kijkend vanaf de straatkant) tot aan de linker buitenzijde van de garage (kijkend vanaf de straatkant) zonder dat het nieuwe hek dan wel erfgrens onder de luifel van de garage doorloopt;
3. te bepalen dat het bepaalde onder punt 2 zal worden uitgevoerd door een door de de rechtbank aan te wijzen (deskundige) meetkundige en vastgelegd door het Kadaster;
4. [gedaagde/eiser1] c.s. hoofdelijk te veroordelen medewerking te verlenen aan de vastlegging van de erfgrens ter hoogte van de luifel door het Kadaster;
5. [gedaagde/eiser1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot medewerking aan de vastlegging van de
erfgrens ter hoogte van de luifel bij de notaris;
6. [gedaagde/eiser1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het Kadaster en de notaris (zie vorderingen 4 en 5);
7. [gedaagde/eiser1] c.s. te veroordelen tot verwijderen en verwijderd houden van de vijf (leilinden)
bomen die in strijd met de wettelijke minimale afstand zijn geplaatst;
8. [gedaagde/eiser1] c.s. te veroordelen om de vaststellingsovereenkomst na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag;
9. alles met veroordeling van [gedaagde/eiser1] c.s. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het te dezer zaken te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en de na kosten.
4.2.
[gedaagde/eiser1] c.s. voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser/verweerder1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om de vaststellingsovereenkomst na te komen, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 25.000,-;
2. [eiser/verweerder1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen een week na het te wijzen vonnis schriftelijk aan het Kadaster te verklaren dat zij instemmen met de erfgrens zoals deze door het Kadaster op 6 oktober 2021 is bepaald en hen hoofdelijk te veroordelen tot medewerking aan de vastlegging van de op 21 oktober 2021 gemeten en geconstrueerde erfgrens, een en ander met inachtneming van de nadien – naar aanleiding van het door [gedaagde/eiser1] c.s. ingediende en gegrond bevonden bezwaar – aangebrachte wijziging van de erfgrens aan de achterzijde van het perceel, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat [eiser/verweerder1] c.s. binnen een week na het te wijzen vonnis hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
3. [eiser/verweerder1] c.s. te veroordelen in alle kosten, waaronder die van het Kadaster en de notaris, die nodig zijn om de vaststellingsovereenkomst alsnog na te komen en de op 21 oktober 2021 met inachtneming de wijziging op grond van het gegronde bezwaar van [gedaagde/eiser1] c.s. inschrijving en overdracht alsnog effectueren;
4. [eiser/verweerder1] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf één week na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf één week na de datum van het te wijzen vonnis.
4.5.
Bij akte vermeerdering van eis hebben [gedaagde/eiser1] c.s. tijdens de comparitie hun vorderingen in reconventie als volgt aangevuld:
5. [eiser/verweerder1] c.s. te veroordelen tot verwijdering van de camera door [eiser/verweerder1] c.s., althans tot verplaatsing van de camera, zodanig dat deze géén beeldopnamen van het erf van [gedaagde/eiser1] c.s. kan maken, als ook de geluidsfunctie uit te schakelen.
4.6.
[eiser/verweerder1] c.s. voeren verweer.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
vordering erfgrens [eiser/verweerder1] c.s.
5.1.
[eiser/verweerder1] c.s. stellen zich op het standpunt dat partijen bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst niet hebben bepaald waar de erfgrens loopt tussen het ijzeren hekwerk en de garage van [eiser/verweerder1] c.s. Het is volgens hen nooit de bedoeling van partijen geweest dat [gedaagde/eiser1] c.s. eigenaren zouden zijn van de grond onder de luifel van de garage. Deze situatie is voor [eiser/verweerder1] c.s. ook onwenselijk omdat zij – indien de grond onder de luifel aan [gedaagde/eiser1] c.s. zou toebehoren – worden belemmerd bij het uitvoeren van toekomstige onderhoudswerkzaamheden aan de buitenmuur van hun garage. Ook is in dat geval sprake zijn van overbouw en [eiser/verweerder1] c.s. vrezen dat [gedaagde/eiser1] c.s., dan wel hun rechtsopvolgers, in de toekomst mogelijk op verwijdering van de luifel zullen aansturen. Volgens [eiser/verweerder1] c.s. is daarom op dit punt sprake van een leemte in de vaststellingsovereenkomst.
De vraag of de overeenkomst een leemte bevat die moet worden aangevuld, kan – zo stellen [eiser/verweerder1] c.s. – niet alleen worden beantwoord op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Ook speelt mee de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en wat zij ten aanzien van die bepalingen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Volgens [eiser/verweerder1] c.s. hebben partijen met de zinsnede ‘
in het verlengde van” in artikel 1.1 van de vaststellingsovereenkomst, de boom en de heg aan de voorzijde van de beide percelen bedoeld. Daarmee is niet bedoeld het hekwerk te verlengen tot aan de garage van [eiser/verweerder1] c.s. Partijen hebben volgens [eiser/verweerder1] c.s. de feitelijke erfgrenzen willen vastleggen. Hoewel zij in de overeenkomst opgenomen hebben dat de linker buitenmuur van de garage de erfgrens is, hebben partijen kennelijk niet voorzien dat de garage een luifel heeft en dat er ter hoogte van de luifel geen buitenmuur is die de erfgrens kan bepalen. De conclusie is dat partijen met de vaststellingsovereenkomst de erfgrens tussen de beide percelen over de volle lengte hebben willen regelen, maar dat zij daarbij niet hebben vastgesteld wat de erfgrens is ter hoogte van de luifel alwaar het ijzeren hekwerk eindigt. Op de foto in paragraaf 2 van de vaststellingsovereenkomst is ter verduidelijking van de erfgrens de volledige garage omcirkeld inclusief de luifel. [eiser/verweerder1] c.s. stellen dat het logische gevolg daarvan is dat ter hoogte van het einde van het ijzeren hekwerk de erfgrens een knik maakt van 90 graden en vervolgens de buitenzijde van de luifel volgt.
Uit het voorgaande volgt volgens [eiser/verweerder1] c.s. ook dat de bamboemat van [gedaagde/eiser1] c.s. – die onder de luifel van de garage Van [eiser/verweerder1] c.s. hangt – op het erf van [eiser/verweerder1] c.s. staat. Daarom vorderen zij tevens verwijdering van deze bamboemat.
verweer erfgrens [gedaagde/eiser1] c.s.
5.2.
[gedaagde/eiser1] c.s. zijn van mening dat partijen het onderdeel met betrekking tot de erfgrens ter hoogte van de luifel wel geregeld hebben in de vaststellingsovereenkomst. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. is de overeenkomst duidelijk: de buitenmuur van de garage van [eiser/verweerder1] c.s. vormt de erfgrens, en niet de luifel. Dit is door de landmeter van het Kadaster ook uitdrukkelijk aangegeven tijdens de meting in oktober 2021 en opgenomen in het relaas van bevindingen (zie 3.6). [eiser/verweerder1] heeft tijdens de aanwijs van het Kadaster zelf de erfgrens samen met [gedaagde/eiseres2] aangewezen. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. staat onbetwist vast dat partijen met de resultaten van de aanwijzing hebben ingestemd. Dit blijkt niet alleen uit het relaas van bevindingen, maar ook uit het feit dat [eiser/verweerder1] c.s. de geconstrueerde erfgrens voor akkoord aan het Kadaster en de notaris heeft verzonden.
5.3.
[gedaagde/eiser1] c.s. voeren verder aan dat het zwarte draadstalen hekje al langere tijd op de huidige plek staat (het is alleen beter vastgezet) en de bamboemat – nota bene op verzoek van [eiser/verweerder1] c.s. – enkel is ingekort (en dus niet verplaatst). Beiden staan op het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. De erfgrens die door het ijzeren hek wordt bepaald, loopt volgens [gedaagde/eiser1] c.s. door tot voorbij de luifel en wordt vervolgens bepaald door de buitenmuur van de garage. [gedaagde/eiser1] c.s. voeren daarbij aan dat het lagere ijzeren hekwerk oorspronkelijk – dus voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst – eigendom was van [gedaagde/eiser1] c.s. en volledig op het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. stond. Uit de gegevens van de inmeting van Kadaster in 2004 blijkt dan ook dat het oorspronkelijke perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. ver voorbij het ijzeren hek (aan de zijde van [eiser/verweerder1] c.s.) liep. Partijen hebben ook nooit eerder discussie gehad over het feit dat de grond aan [gedaagde/eiser1]’ zijde van het hek en het verlengde daarvan dat doorloopt tot onder de luifel van de garage van [eiser/verweerder1] c.s., aan hen toebehoort. Deze grond is altijd in het bezit van [gedaagde/eiser1] c.s. geweest en tot op heden door hen gebruikt en beplant.
5.4.
Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. loopt de erfgrens op grond van de vaststellingsovereenkomst in een denkbeeldige rechte lijn in het verlengde van het bestaande lage ijzeren hekwerk naar de buitenmuur van de garage van [eiser/verweerder1] c.s., dus zonder knik van 90 graden naar links ter hoogte van de luifel. Dat ligt volgens hen ook voor de hand, nu het hekwerk deels doorloopt onder de luifel van [eiser/verweerder1] c.s. De plaats van het zwarte draadstalen hekje en de plaats van de bamboemat doen niet terzake, omdat beiden op het erf van [gedaagde/eiser1] c.s. staan.
Er is volgens [gedaagde/eiser1] c.s. geen sprake van een leemte met betrekking tot het deel van de erfgrens ter hoogte van de luifel. Op grond van een (taalkundige) uitleg van de vaststellingsovereenkomst, in het bijzonder de nauwkeurige omschrijving van het verloop van de erfgrens, de correspondentie die partijen hierover met elkaar hebben gevoerd, alsmede de wijze van totstandkoming van de bepalingen uit de overeenkomst, met inachtneming van de aard en strekking van de vaststellingsovereenkomst, is volstrekt helder wat de bedoeling van partijen was en welke zin zij in redelijkheid aan de bepalingen uit de overeenkomst mochten toekennen. Bij de omschrijving van de erfgrens wordt bovendien nergens melding gemaakt van een knik van 90 graden, aldus [gedaagde/eiser1] c.s.
5.5.
Zij voegen daar aan toe dat [eiser/verweerder1] c.s. geen belang hebben bij hun vorderingen (misbruik van recht, artikel 3:13 BW). Indien zij onderhoud aan de buitenmuur van hun garage willen plegen, zullen zij dat hoe dan ook via het erf van [gedaagde/eiser1] c.s. moeten doen. De strook grond onder de luifel van de garage is daar immers niet breed genoeg voor. Daarbij zullen [gedaagde/eiser1] c.s. – zoals zij tijdens de comparitie hebben aangegeven – [eiser/verweerder1] c.s. ook in de gelegenheid stellen om toekomstige werkzaamheden aan de buitenmuur van hun garage uit te voeren.
oordeel rechtbank
5.6.
Het gaat hier dus om de vraag of sprake is van een leemte in de vaststellingsovereenkomst die partijen met elkaar zijn aangegaan ten aanzien van een deel van de erfgrens aan de voorzijde tussen beide percelen, meer in het bijzonder het deel vanaf het einde van het ijzeren hekwerk tot en met de garage van [eiser/verweerder1] c.s. De rechtbank stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld en of die overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De artikelen 1.1 en 2.1 van de vaststellingsovereenkomst regelen de erfgrens aan de voorzijde van de percelen van partijen. Het is de vraag of die artikelen ook zien op het specifieke stukje grond waarover het in deze procedure gaat.
5.7.
Hieronder zijn de standpunten van partijen ten aanzien van de erfgrens bij de luifel van de garage van [eiser/verweerder1] c.s. schematisch weergegeven. De bovenste tekening geeft in het rood de erfgrens volgens [eiser/verweerder1] c.s. weer. De onderste tekening geeft in het rood de erfgrens volgens [gedaagde/eiser1] c.s. weer.
5.8.
De onderste tekening, die de erfgrens volgens [gedaagde/eiser1] c.s. weergeeft, sluit aan op de meting van het Kadaster uit 2004. Door [eiser/verweerder1] c.s. is niet (voldoende onderbouwd) betwist dat uit deze meting volgt dat [gedaagde/eiser1] c.s. eigenaar zijn van het betreffende stukje grond bij de luifel van de garage van [eiser/verweerder1] c.s. Naar de rechtbank begrijpt, betogen [eiser/verweerder1] c.s. dat het de bedoeling van partijen was dat het betreffende stukje grond eigendom van hen zou zijn (of worden) en hebben partijen dat ten onrechte niet in de vaststellingsovereenkomst opgenomen.
5.9.
De rechtbank volgt [eiser/verweerder1] c.s. niet in hun betoog. Blijkens de verdere tekst van de vaststellingsovereenkomst hebben partijen bij het vastleggen van de erfgrens zoveel mogelijk geprobeerd de bestaande feitelijke erfgrenzen te volgen. Daarom hebben zij aan de voorzijde van de percelen het bestaande hekwerk als uitgangspunt genomen. Artikel 1.1 en artikel 2.1. moeten daarom zo worden uitgelegd dat het bestaande ijzeren hekwerk in een denkbeeldige rechte lijn doorloopt naar de buitenmuur van de garage van [eiser/verweerder1] c.s. Deze uitleg ligt ook voor de hand omdat het ijzeren hekwerk deels doorloopt onder de luifel van [eiser/verweerder1] c.s. Deze situatie sluit bovendien aan op de latere inmeting door het Kadaster, waarbij beide partijen aanwezig zijn geweest en waarmee [eiser/verweerder1] c.s. het aanvankelijk ook eens waren. Van een leemte is daarom geen sprake.
5.10.
Als al sprake is van een leemte, dan moet de rechtbank terughoudend zijn bij de invulling daarvan en ligt het niet in de rede om voor wat betreft de bepaling van de erfgrens af te wijken van de juridische en feitelijke situatie. Als de door [eiser/verweerder1] c.s. voorgestelde invulling van de leemte zou worden gevolgd, zou hierdoor een nieuwe rechtstoestand ontstaan, hetgeen niet strookt met de door de rechtbank in acht te nemen terughoudendheid. Daarbij komt dat de voorgestelde uitleg door [eiser/verweerder1] c.s. – na het ijzeren hekwerk maakt de erfgrens een knik van 90 graden naar links en volgt in het verlengde daarvan de luifel van de garage – niet voor de hand ligt. In de nauwkeurige omschrijving van de erfgrens in de vaststellingsovereenkomst wordt immers nergens gesproken over een knik van 90 graden naar links. De plaats van het zwarte draadstalen hekje en de bamboemat zijn voor de uitleg van de overeenkomst overigens niet relevant, nu beiden op het erf van [gedaagde/eiser1] c.s. stonden en staan. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser/verweerder1] c.s. (vordering 1 tot en met 6 en vordering 8) zullen worden afgewezen.
vordering tot verwijdering van de vijf leilinden van [gedaagde/eiser1] c.s.
5.11.
Volgens [eiser/verweerder1] c.s. staan de door [gedaagde/eiser1] c.s. geplaatste bomen (leilinden) binnen twee meter van de erfgrens tussen de twee percelen hetgeen op grond van artikel 5:42 BW niet toegestaan. [eiser/verweerder1] c.s. vorderen verwijdering van deze bomen.
Ook deze vordering zal de rechtbank afwijzen. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben in dit verband aangevoerd dat de leilinden in 2002 in overleg en met toestemming van [eiser/verweerder1] c.s. zijn geplant en dat de vordering van [eiser/verweerder1] c.s. tot verwijdering van de leilinden daarom is verjaard. Zij hebben in dat kader ter zitting bewijs aangeboden. Nu [eiser/verweerder1] c.s. dit verweer onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken, zal het als vaststaand moeten worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot verwijdering van de betreffende leilinden is verjaard.
5.12.
[eiser/verweerder1] c.s. zullen als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.126,00(2 punt × tarief € 563,00 )
Totaal € 1.440,00
5.13.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen tevens veroordeling van [eiser/verweerder1] c.s. in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
in reconventie
5.14.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen in reconventie onder meer verwijdering dan wel verplaatsing van de camera van [eiser/verweerder1] c.s. die zich volgens hen ter hoogte van de voordeur van hun woning bevindt en – volgens [gedaagde/eiser1] c.s. – uitzicht geeft op het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. De camera reageert volgens hen op beweging, waarbij het niet duidelijk is of de camera ook geluiden kan opnemen. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. maken [eiser/verweerder1] c.s. door het plaatsen van de camera op deze plek inbreuk op de privacy van [gedaagde/eiser1] c.s. en handelen zij daarmee onrechtmatig jegens [gedaagde/eiser1] c.s.
[eiser/verweerder1] c.s. voeren aan dat de camera niet op de voordeur of op het erf van [gedaagde/eiser1] c.s. is gericht. Zij onderbouwen dit met een verklaring van de installateur van de camera. Volgens [eiser/verweerder1] c.s. is het bereik van de camera beperkt tot hun eigen erf. De camera hangt daar voor hun veiligheid. Er is geen sprake van onrechtmatige inbreuk op de privacy van [gedaagde/eiser1] c.s., aldus [eiser/verweerder1].
5.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Het staat [eiser/verweerder1] c.s. in beginsel vrij om een camera op te hangen ter beveiliging van hun eigen perceel. Zij mogen daarbij echter geen inbreuk maken op (privacy)rechten van derden, zoals die van hun buren. De rechtbank is – gelet op de verklaring van de installateur van de camera (zie 3.9) – van oordeel dat niet, althans onvoldoende, kan worden vastgesteld dat de camera zicht biedt op het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. en daarmee inbreuk maakt op de privacy of persoonlijke levenssfeer van [gedaagde/eiser1] c.s. Van een onrechtmatige daad is daarom op dit moment geen sprake.
5.16.
Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. kan dat echter ieder moment veranderen. Zij stellen dat de stand van de camera door [eiser/verweerder1] c.s. kan worden gewijzigd, waardoor het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. alsnog in beeld komt, hetgeen [eiser/verweerder1] c.s. betwisten. De vraag of de positie van de camera inderdaad zo eenvoudig kan worden aangepast, kan in het midden blijven. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben namelijk niet aannemelijk gemaakt dat dit ook zal gebeuren. Zij hebben daartoe onvoldoende feiten gesteld en onderbouwd, tegenover de uitdrukkelijke verklaring van [eiser/verweerder1] ter zitting dat hij de positie van de camera niet kan en zal wijzigen. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde/eiser1] c.s. tot verwijdering dan wel verplaatsing van de camera van [eiser/verweerder1] c.s. daarom afwijzen.
5.17.
Gelet op hetgeen door de rechtbank hiervoor in conventie is overwogen en bepaald (zie rechtsoverweging 5.6 tot en met 5.9) zal de vordering van [gedaagde/eiser1] c.s. die ziet op de veroordeling tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank die toewijzing zal toespitsen op de kwestie die partijen in het onderhavige geschil verdeeld houdt (de erfgrens aan de voorzijde van beide percelen nabij de luifel en de garage van [eiser/verweerder1] c.s.). De rechtbank ziet met name in de koppeling van een dwangsom aan deze vordering aanleiding voor deze beperking.
Ook zal de rechtbank de vordering van [gedaagde/eiser1] c.s. toewijzen die ziet op de berichtgeving door [eiser/verweerder1] c.s. aan het Kadaster ten aanzien van de instemming met de erfgrens en de medewerking van [eiser/verweerder1] c.s. aan de vastlegging daarvan, met dien verstande dat de rechtbank aan de toewijzing van deze vordering – wederom in het licht van de gevorderde dwangsom – een termijn zal verbinden. De rechtbank zal de hoogte van de dwangsom (en het maximum bedrag aan te verbeuren dwangsommen) matigen op de hierna vermelde wijze.
5.18.
De rechtbank zal ook de vordering van [gedaagde/eiser1] c.s. toewijzen tot veroordeling van [eiser/verweerder1] c.s. in de betaling van alle kosten, waaronder die van het Kadaster en de notaris, die nodig zijn om de vaststellingsovereenkomst alsnog na te komen en de inschrijving en overdracht conform de inmeting op 21 oktober 2021 alsnog (met inachtneming van de wijziging op grond van het gegronde bezwaar van [gedaagde/eiser1] c.s.) te effectueren. De reden hiervoor is dat partijen in artikel 12.1 van de vaststellingsovereenkomst reeds zijn overeengekomen dat alle kosten die uit de vastlegging en inschrijving – waaronder die van het Kadaster en de notaris – voortvloeien voor rekening en risico van [eiser/verweerder1] c.s. komen (zie 3.4).
5.19.
Aangezien elk van partijen in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser/verweerder1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s. tot op heden begroot op € 1.440,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [eiser/verweerder1] en [eiseres/verweerster2] hoofdelijk om artikel 1.1, artikel 2.1 en artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst (met betrekking tot de – vastlegging van de – erfgrens aan de voorzijde van de percelen bij de luifel en de garage van [eiser/verweerder1] c.s. en de daarmee gepaard gaande kosten) na te komen, op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 100,- per dag, tot een maximum van € 10.000,-;
6.5.
veroordeelt [eiser/verweerder1] en [eiseres/verweerster2] hoofdelijk om binnen een week na de datum van dit vonnis schriftelijk aan het Kadaster te verklaren dat zij instemmen met de erfgrens zoals deze door het Kadaster op 6 oktober 2021 is bepaald en veroordeelt [eiser/verweerder1] en [eiseres/verweerster2] hoofdelijk om, binnen twee weken nadat zij door de notaris voor het passeren van de akte zijn uitgenodigd, mee te werken aan de vastlegging van de op 21 oktober 2021 gemeten en geconstrueerde erfgrens, een en ander met inachtneming van de nadien (naar aanleiding van het door [gedaagde/eiser1] c.s. ingediende en gegrond bevonden bezwaar) aangebrachte wijziging van de erfgrens aan de achterzijde van het perceel, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat [eiser/verweerder1] en [eiseres/verweerster2] met het voorgaande in gebreke blijven, tot een maximum van € 10.000,-;
6.6.
veroordeelt [eiser/verweerder1] en [eiseres/verweerster2] in alle kosten, waaronder die van het Kadaster en de notaris, die nodig zijn om de vaststellingsovereenkomst alsnog na te komen en de inschrijving en overdracht conform de inmeting op 21 oktober 2021 alsnog (met inachtneming van de wijziging op grond van het gegronde bezwaar van [gedaagde/eiser1] c.s.) te effectueren;
6.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1422