ECLI:NL:RBNHO:2023:5308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
C/15/329357 / HA ZA 22-381
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkige aanbouw en betaling openstaande aanneemsom

In deze civiele zaak heeft een particulier, hierna te noemen [eiser], een aannemingsovereenkomst gesloten met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Borst Bouw B.V. voor de realisatie van een aanbouw aan zijn woning. De kern van het geschil betreft de vraag of Borst Bouw aansprakelijk is voor herstelkosten van de aanbouw, die volgens [eiser] gebrekkig zou zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat Borst Bouw fouten heeft gemaakt, waardoor de aansprakelijkheid van de aannemer niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [eiser] het openstaande deel van de aanneemsom en het onbetaald gelaten meerwerk aan Borst Bouw moet betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en Borst Bouw in het gelijk gesteld met betrekking tot de tegenvordering voor het openstaande bedrag. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/329357 / HA ZA 22-381
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
de eisende partij in conventie,
de verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. drs. M.C. Hoogendam, kantoorhoudende te Leusden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BORST BOUW B.V.,
die gevestigd is in Spierdijk, gemeente Koggenland,
de gedaagde partij in conventie,
de eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Borst Bouw,
advocaat: mr. C.R. van Breevoort, kantoorhoudende te Nijmegen.
De zaak in het kort
In deze zaak heeft een aannemer voor een particulier een aanbouw gerealiseerd. De vraag is of de aannemer aansprakelijk is te houden voor de herstelkosten omdat de aanbouw gebrekkig zou zijn. De rechtbank oordeelt in dit vonnis dat de aannemer niet voor de herstelkosten kan worden aangesproken omdat de particulier onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de aannemer fouten heeft gemaakt. Verder oordeelt de rechtbank dat de particulier het nog openstaande deel van de aanneemsom en het onbetaald gelaten meerwerk aan de aannemer moet betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2022 met bijlagen 1 tot en met 31,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie en akte overlegging producties met bijlagen 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord in reconventie met bijlage 32 (genummerd als bijlage 1),
- het tussenvonnis van 4 januari 2023 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 4 april 2023 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaat van [eiser] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij heeft overgelegd.
1.2.
De rechter heeft bepaald dat in deze zaak vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en Borst Bouw hebben op 10 december 2017 een aannemingsovereenkomst met elkaar gesloten. Op grond daarvan zou Borst Bouw, kort gezegd, de bestaande aanbouw aan de woning van [eiser] (hierna: de woning) slopen en een nieuwe aanbouw op de benedenverdieping/het souterrain realiseren (met daarop een dakterras). De aanneemsom bedroeg € 96.709,- inclusief btw.
In de aannemingsovereenkomst is vermeld dat Borst Bouw niet verantwoordelijk is voor de bestaande vochtproblemen in het souterrain en de woning. Op de aannemingsovereenkomst zijn de Consumentenvoorwaarden Verbouwingen van Stichting Bouwgarant 2020 (COVO 2010) van toepassing verklaard.
Naast deze oorspronkelijke opdracht heeft [eiser] aan Borst Bouw opdracht gegeven om de keuken in het souterrain te verbouwen voor een aanneemsom van € 12.753,76 en is sprake geweest van meer- en minderwerk.
2.2.
Borst Bouw heeft de werkzaamheden uitgevoerd in de periode januari 2018 tot begin juni 2018. Op 23 juli 2018 heeft een (voor)oplevering van het werk plaatsgevonden. Tijdens de bouw zijn de werkzaamheden in opdracht van [eiser] begeleid door een bouwkundig adviseur, de heer F.G. van de Weert h.o.d.n. FW 55 (hierna: Van de Weert).
2.3.
Borst Bouw heeft in 2018 in totaal € 170.261,39 aan [eiser] gefactureerd. Daarvan heeft [eiser] ondanks meerdere betalingsverzoeken € 38.915,73 niet betaald.
2.4.
Op 19 september 2018 heeft Lekrecherche Nederland in opdracht van Borst Bouw in de woning een lekdetectie-onderzoek uitgevoerd. Volgens het verslag van Lekrecherche Nederland was sprake van optrekkend vocht in zowel de bestaande wanden als in de wanden van de nieuwe aanbouw. Lekkages worden in het verslag niet genoemd.
2.5.
[eiser] heeft vervolgens Bouwkundig Technisch Advies Bureau Bove (hierna: Bove) ingeschakeld, dat de woning heeft geïnspecteerd. Van deze inspectie heeft Bove op
14 december 2018 een ‘opnamerapport visueel’ en een ‘opnamerapport constructief’ opgemaakt.
2.6.
Eind 2020 heeft [eiser] een microbiologisch luchtonderzoek in de woning laten uitvoeren. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat op de benedenverdieping/het souterrain schadelijke micro-organismen aanwezig zijn.
2.7.
Vervolgens heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] EXP Bouwadvisering & Schadebegeleiding (hierna: EXP) gevraagd om, kort gezegd, het werk van Borst Bouw te beoordelen. EXP heeft haar bevindingen neergelegd in haar rapport van 15 juni 2021.
2.8.
Bij brief van 8 juli 2021 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] Borst Bouw laten weten dat [eiser] geen herstel vordert van de gebreken maar vervangende schadevergoeding. Borst Bouw heeft niets aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

De vorderingen van [eiser] (de conventie)
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Borst Bouw veroordeelt tot betaling van een hoofdsom van € 183.098,18, een bedrag van
€ 2.775,- aan buitengerechtelijke incassokosten en € 7.677,73 aan expertisekosten. Daarnaast vordert [eiser] de wettelijke rente over deze bedragen en veroordeling van Borst Bouw in de proceskosten (waaronder de nakosten).
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat de door Borst Bouw gerealiseerde aanbouw gebrekkig is en dat daardoor lekkages en vochtopbouw in de aanbouw zijn ontstaan. Volgens [eiser] is Borst Bouw op grond van wanprestatie aansprakelijk te houden voor de herstelkosten van € 82.699,69 inclusief btw en voor de gevolgschade ten bedrage van € 115.500,-. Het bedrag van € 115.500,- heeft te maken met de stelling van [eiser] dat hij de benedenverdieping 33 maanden lang vanwege het schadelijke luchtklimaat niet als kantoorruimte heeft kunnen gebruiken en hij kantoorruimte van zijn bedrijf moest betrekken. [eiser] erkent dat hij nog een bedrag van € 15.101,51 aan Borst Bouw verschuldigd is, waarmee de gevorderde hoofdsom neerkomt op € 183.098,18.
3.3.
Borst Bouw vindt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Borst Bouw voert onder meer aan dat [eiser] niet aan zijn klachtplicht heeft voldaan. Verder betwist Borst Bouw dat zij voor de vochtproblemen aansprakelijk is te houden en dat zij wanprestatie heeft gepleegd. Ook betwist Borst Bouw de omvang en hoogte van de schade.
De tegenvordering van Borst Bouw (de reconventie)
3.4.
Borst Bouw heeft een tegenvordering ingesteld. Borst Bouw vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser] veroordeelt tot betaling van
€ 38.915,73 vermeerderd met een contractuele rente van 5% per jaar vanaf 21 september 2018, althans de wettelijke rente vanaf deze datum, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten (waaronder de nakosten).
3.5.
Deze vorderingen baseert Borst Bouw op nakoming van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomsten. Volgens Borst Bouw moet [eiser] nog een deel van de afgesproken aanneemsom betalen. Dat geldt volgens Borst Bouw ook voor een deel van het aan haar opgedragen meerwerk dat zij heeft gefactureerd.
3.6.
[eiser] vindt dat de tegenvordering van Borst Bouw moet worden afgewezen omdat het meerwerk door of namens hem niet is geaccordeerd.
3.7.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de rechtbank ingaan als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling van de vorderingen van [eiser]

Is Borst Bouw tekortgeschoten?
4.1.
De eerste vordering die de rechtbank zal beoordelen zijn de gevorderde herstelkosten van € 82.699,69 inclusief btw.
4.2.
[eiser] baseert deze vordering op het rapport van EXP van 15 juni 2021. In dit rapport wordt aan de hand van foto’s die EXP heeft genomen geconcludeerd, kort gezegd, dat de gerealiseerde aanbouw niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. De herstelkosten begroot EXP in haar rapport op € 82.699,69 inclusief btw. Dit bedrag wil [eiser] als vervangende schadevergoeding van Borst Bouw vergoed krijgen.
4.3.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen omdat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat Borst Bouw haar verplichtingen op grond van de aannemingsovereenkomst niet is nagekomen. [eiser] heeft in zijn dagvaarding slechts vermeld dat de gebreken waarvoor Borst Bouw aansprakelijk is te houden worden beschreven in het rapport van EXP. Concrete gebreken, die tot vochtopbouw en lekkages in de aanbouw zouden hebben geleid, worden in de dagvaarding niet genoemd. Borst Bouw daarentegen is in haar conclusie van antwoord uitvoerig ingegaan op de gebreken die in het rapport van EXP zijn opgesomd. Borst Bouw heeft per genoemd gebrek uitgelegd waarom geen sprake is van een gebrek dan wel dat zij daar niet aansprakelijk voor is te houden. Op deze gemotiveerde betwisting van de gebreken is [eiser] vervolgens niet nader ingegaan. Dat Borst Bouw fouten heeft gemaakt, heeft [eiser] dan ook niet duidelijk gemaakt.
4.4.
Op de zitting heeft [eiser] nog wel geciteerd uit het ‘opnamerapport constructie’ van Bove van 14 december 2018. Dit rapport ziet op, kort gezegd, de constructie van de aanbouw. Voor zover daarin constructiefouten zijn vermeld, ziet de rechtbank zonder nadere toelichting van [eiser] niet dat Borst Bouw voor deze constructiefouten aansprakelijk is te houden. Borst Bouw heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat zij haar werkzaamheden heeft uitgevoerd op basis van ontwerp- en constructietekeningen en berekeningen die [eiser] dan wel diens bouwkundig adviseur Van de Weert hebben aangeleverd. Dit terwijl [eiser] zich in deze procedure ook niet op het standpunt heeft gesteld dat Borst Bouw de aanbouw niet volgens deze aangeleverde tekeningen en berekeningen heeft gerealiseerd.
4.5.
Omdat dus niet is komen vast te staan dat Borst Bouw ten opzichte van [eiser] wanprestatie heeft gepleegd, komt aan [eiser] om die reden al geen vervangende schadevergoedingsvordering toe. Daarop stuiten ook de andere (schadevergoedings)
vorderingen van [eiser] af. Dit betekent dat de rechtbank alle vorderingen van [eiser] zal afwijzen.
Proceskosten
4.6.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt. De rechtbank zal [eiser] daarom in de proceskosten veroordelen.
De rechtbank stelt de proceskosten in conventie aan de kant van Borst Bouw tot aan dit vonnis vast op:
- griffierecht € 5.737,-
- salaris advocaat € 3.760,-punten × tarief V)
totaal € 9.497,-.
4.7.
De rechtbank zal deze proceskostenveroordeling vermeerderen met de door Borst Bouw gevorderde wettelijke rente, die toewijsbaar is met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.8.
Volgens vaste rechtspraak [1] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beoordeling van de tegenvordering van Borst Bouw

De geldvordering van € 38.915,73
5.1.
Dan de beoordeling van de tegenvordering van Borst Bouw.
Vaststaat dat Borst Bouw in totaal € 170.261,39 aan [eiser] heeft gefactureerd voor, kort gezegd, de aanbouw, de keuken en het meer- en minderwerk. Daarvan heeft [eiser]
€ 38.915,73 niet betaald. Borst Bouw vordert betaling van dit bedrag. [eiser] heeft de verschuldigdheid van € 15.101,51 erkend, zodat het in deze zaak nog gaat om € 23.814,22.
5.2.
Het bedrag van € 23.814,22 bestaat enerzijds uit een nog niet betaald deel van de afgesproken aanneemsom voor de aanbouw en de keuken en anderzijds uit gefactureerd maar onbetaald gelaten meerwerk. Welk deel van de geldvordering ziet op de aanneemsom en welk deel te maken heeft met meerwerk, is onduidelijk gebleven. Voor de uitkomst maakt dit echter niet uit, omdat de rechtbank van oordeel is dat de volledige aanneemsom en al het gefactureerde meerwerk door [eiser] moeten worden betaald. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.3.
[eiser] dient de volledige aanneemsom voor de aanbouw en de keuken aan Borst Bouw te betalen omdat hij de verschuldigdheid daarvan op zich niet heeft betwist.
5.4.
En voor het nog niet betaalde meerwerk geldt dat de rechtbank ervan uit dient te gaan dat dit meerwerk door Van de Weert namens [eiser] is geaccordeerd. Nadat [eiser] zich in de dagvaarding op het standpunt had gesteld dat het onbetaald gelaten meerwerk niet door hem of namens hem akkoord was bevonden, heeft Borst Bouw haar meerwerkoverzichten en een door Van de Weert opgesteld overzicht van al het meerwerk overgelegd (bijlage 3a tot en met 3z) [2] . Borst Bouw heeft er op gewezen dat Van de Weert een aantal van haar meerwerkoverzichten voor akkoord heeft ondertekend en dat uit het eigen meerwerkoverzicht van Van de Weert (bijlage 3z) volgt dat het meerwerk waarvoor Van de Weert niet heeft getekend wel door Van de Weert namens [eiser] aan Borst Bouw was opgedragen. De rechtbank constateert, net als Borst Bouw op de zitting, dat [eiser] dit niet heeft weersproken. Dit betekent dat de rechtbank als vaststaand dient aan te nemen dat [eiser] zijn akkoord heeft gegeven op het gefactureerde maar nog niet betaalde meerwerk en dat [eiser] dit meerwerk dus aan Borst Bouw moet betalen.
5.5.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 38.915,73 dan ook toewijzen.
Rente
5.6.
Borst Bouw vordert de contractuele rente van 5% over € 38.915,73 op grond van artikel 5 van de aannemingsovereenkomst die met betrekking tot de aanbouw is gesloten. De betreffende bepaling luidt als volgt:
“Indien en voor zover de verkrijger een reeds opeisbaar gedeelte van de aanneemsom of enige andere uit hoofde van de op deze overeenkomst van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden opeisbare betaling niet op de daarvoor gestelde vervaldag heeft voldaan, is de verkrijger daarover aan de ondernemer een rente van 5% per jaar verschuldigd vanaf de dag van opeisbaarheid tot die van de voldoening, zulks onverminderd de verdere rechten en verplichtingen van partijen uit deze overeenkomst en / of tussen partijen nader te maken afspraken.”
5.7.
Volgens [eiser] is deze rentebepaling oneerlijk in de zin van artikel 1 onder e van de bijlage in samenhang met artikel 3 lid 3 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn) omdat de contractuele rente 3% hoger is dan de wettelijke rente. Borst Bouw heeft dit niet weersproken.
5.8.
De rechtbank is het met [eiser] eens dat hij hier als consument is aan te merken in de zin van artikel 2 onder b van de richtlijn. Daarom moet de rechtbank (ook ambtshalve) onderzoeken of de rentebepaling oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Volgens artikel 3 lid 1 van de richtlijn wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Op grond van de bijlage bij deze richtlijn kan een beding dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenis niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, als oneerlijk beding worden aangemerkt (artikel 1 onder e van de bijlage in samenhang met artikel 3 lid 3 van de richtlijn).
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat de contractuele rentebepaling in deze zaak niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn omdat de wettelijke handelsrente over 2018 tot en met 2022 was vastgesteld op 8%. De gevorderde contractuele rente van 5% zal de rechtbank dan ook toewijzen.
5.10.
Borst Bouw vordert de contractuele rente over € 38.915,73 vanaf 21 september 2018. Volgens Borst Bouw is dat de vervaldatum van de meest recente factuur die zij aan [eiser] heeft gestuurd. Omdat [eiser] dit niet heeft betwist, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] in ieder geval vanaf 21 september 2018 in verzuim is met de betaling van € 38.915,73. De rechtbank zal de contractuele rente van 5% vanaf de gevorderde datum toewijzen.
Proceskosten
5.11.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt. De rechtbank zal [eiser] daarom in de proceskosten veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten in reconventie aan de kant van Borst Bouw tot aan dit vonnis vast op:
- salaris advocaat € 766,-(2 punten × tarief III × factor 0,5)
totaal € 766,-.
5.12.
De rechtbank zal deze proceskostenveroordeling vermeerderen met de door Borst Bouw gevorderde wettelijke rente, die toewijsbaar is met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.13.
Omdat een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert (zie 4.8 van dit vonnis), zal de rechtbank de nakosten niet apart in de
proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van Borst Bouw tot dit vonnis vastgesteld op € 9.497,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [eiser] om aan Borst Bouw te betalen een bedrag van € 38.915,73 te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over dit bedrag vanaf 21 september 2018 tot de dag van algehele voldoening,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van Borst Bouw tot dit vonnis vastgesteld op € 766,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
en verder in conventie en in reconventie
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de beslissingen in 6.2 tot en met 6.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op
24 mei 2023.
type: NBI
coll:

Voetnoten

1.zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
2.bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie en akte overlegging producties