ECLI:NL:RBNHO:2023:5304

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
C/15/335345 / HA ZA 23-4
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in erfopvolging met betrekking tot de nalatenschap van de heer [erflater]

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt een incident behandeld in een civiele procedure betreffende de nalatenschap van de heer [erflater]. De eiseres, [eiseres], heeft verzocht om haar twee broers, [broer 1] en [broer 2], te betrekken in de procedure op basis van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De gedaagde, [gedaagde], in haar hoedanigheid als enig erfgenaam en executeur van de nalatenschap, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de deelname van de broers noodzakelijk is voor de beoordeling van de vorderingen van de eiseres, die onder andere betrekking hebben op het verkrijgen van informatie over de omvang van de nalatenschap en de hoogte van de legaten. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de eiseres toe en biedt haar de gelegenheid om de broers op te roepen. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De behandeling van de hoofdzaak wordt aangehouden in afwachting van de oproeping van de broers.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/335345 / HA ZA 23-4
Vonnis in incident van 7 juni 2023
in de zaak van
[eiseres],
die woont in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. L. Bosch, kantoorhoudende te Hoorn NH,
tegen
[gedaagde],
in haar hoedanigheid van enig erfgenaam en executeur van de nalatenschap van wijlen
de heer [erflater] ,
die woont in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verwerende partij in het incident.
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. F.D.D. Janssen, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 december 2022 met bijlagen 1 tot en met 10,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie en akte overlegging producties met bijlagen 1 tot en met 15,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens verzoek tot artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met bijlagen 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
[gedaagde] en haar op 28 maart 2018 overleden echtgenoot [erflater] (hierna: erflater) zijn de ouders van [eiseres] , [broer 1] en [broer 2] .
2.2.
Erflater heeft bij testament van 8 juni 2016 over zijn nalatenschap beschikt. Daarin heeft erflater [gedaagde] benoemd tot zijn enig erfgenaam en tot executeur en afwikkelings-bewindvoerder. Daarnaast is in het testament een tweetrapslegaat opgenomen, waarbij [gedaagde] is aangewezen als bezwaarde en [eiseres] en [broer 1] en [broer 2] als verwachters. Op grond van dit tweetrapslegaat is een bedrag gelijk aan de waarde van de nalatenschap van erflater gelegateerd aan [gedaagde] onder ontbindende voorwaarde (zoals haar overlijden) en aan [eiseres] , [broer 1] en [broer 2] ieder voor een gelijk deel onder de daarop aansluitende opschortende voorwaarde.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank haar in gelegenheid zal stellen om haar twee broers ( [broer 1] en [broer 2] ) in deze gerechtelijke procedure te betrekken op de voet van artikel 118 Rv.
3.2.
[gedaagde] is het ermee eens dat [broer 1] en [broer 2] bij deze zaak als procespartij worden betrokken. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
De in artikel 118 Rv voorziene mogelijkheid om derden in het geding op te roepen heeft betrekking op gevallen waarin deelname van deze derden aan het geding noodzakelijk of zinvol is [1] . Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de situatie waarin de wet voorschrijft dat een derde in het geding moet of kan worden opgeroepen [2] . Daarnaast kan ook uit de aard van de rechtsverhouding in geschil voortvloeien dat deelname van een derde aan het geding noodzakelijk is. Dit doet zich voor bij de zogeheten processueel ondeelbare rechtsverhouding.
3.4.
De vorderingen van [eiseres] in de hoofdzaak zien, kort gezegd, op het verkrijgen van gegevens van [gedaagde] waarmee de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflater (en daarmee het bezwaarde vermogen) duidelijk wordt en op de vaststelling van de hoogte van ieders legaat daarna. Ook de eerste tegenvordering van [gedaagde] ziet op de vaststelling door de rechtbank van de hoogte van het (twee)trapslegaat.
3.5.
De rechtbank zal de incidentele vordering van [eiseres] toewijzen, omdat de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen. Aan [eiseres] zal dus de gelegenheid worden geboden om [broer 1] en [broer 2] op de voet van artikel 118 Rv op te roepen.
3.6.
Omdat [gedaagde] zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de rechtbank de proceskosten in het incident compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.7.
De behandeling van de hoofdzaak zal worden aangehouden in afwachting van de oproeping en verschijning van [broer 1] en [broer 2] .

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
geeft [eiseres] de gelegenheid om binnen twee weken na vandaag de processtukken in deze zaak (inclusief dit vonnis) te betekenen aan [broer 1] en [broer 2] , en hen op te roepen om uiterlijk
5 juli 2023, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat, in deze procedure te verschijnen,
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op
7 juni 2023.
type: NBI
coll:

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736
2.Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Wijziging Rv, Wet RO en Fw 1992, p. 19