ECLI:NL:RBNHO:2023:5231

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
10396771 AO VERZ 23-27
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van [eiser] door G4S Aviation Security B.V. op 16 januari 2023. [eiser] verzocht de rechter om te verklaren dat het ontslag onregelmatig was en dat er geen dringende reden voor het ontslag bestond, zoals vereist volgens artikel 7:677 lid 1 BW. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was vastgesteld. De rechter wees erop dat de bedrijfsarts op 11 januari 2023 had geadviseerd dat er geen sprake meer was van arbeidsongeschiktheid, maar dat dit oordeel onnavolgbaar was en niet voldoende onderbouwd. Hierdoor was het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd.

De kantonrechter kende [eiser] een billijke vergoeding toe van € 8.000,- bruto, een transitievergoeding van € 3.939,78 bruto, en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de periode van 16 januari 2023 tot 13 maart 2023. Daarnaast werd G4S veroordeeld tot betaling van wettelijke verhogingen en rente over de verschuldigde bedragen. De proceskosten werden ook aan G4S opgelegd, omdat het ontslag als ernstig verwijtbaar werd beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden bij ontslag op staande voet en de verplichtingen van werkgevers in het kader van re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10396771 \ AO VERZ 23-27 (HB)
Uitspraakdatum: 16 mei 2023
Beschikking in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. C.P. Bean
(toevoeging nr. 4PM8602)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G4S Aviation Security B.V.,
gevestigd te Schiphol
verwerende partij
verder te noemen: G4S
gemachtigde: mr. A. Willemsen
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt [eiser] (onder meer) voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet van 16 januari 2023 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW en dat dit ontslag onregelmatig heeft plaatsgevonden. Deze verklaring voor recht is toewijsbaar, in die zin dat aan het ontslag op staande voet van 16 januari 2023 geen dringende reden ten grondslag ligt zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW en dat dit ontslag onregelmatig heeft plaatsgevonden. Aan [eiser] worden een billijke vergoeding (van € 8.000,- bruto), een transitievergoeding (van € 3.939,78 bruto) en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de periode vanaf 16 januari 2023 tot 13 maart 2023) toegekend. Ook de wettelijke verhoging over het salaris van 1 tot en met 16 januari 2023 wordt toegewezen, voor zover dat salaris te laat is betaald. Ook de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen is toewijsbaar. Verder wordt G4S veroordeeld om een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken waarin bovengenoemde bedragen zijn verwerkt. G4S wordt veroordeeld in de proceskosten en nakosten.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft op 15 maart 2023 een verzoekschrift ingediend. Bij akte van 22 maart 2023 heeft [eiser] het verzoek vermeerderd. Vervolgens heeft G4S een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 18 april 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum], is op 30 april 2018 bij (de rechtsvoorganger van) G4S in dienst getreden. Laatstelijk was zij werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van visiteur op de luchthaven Schiphol voor gemiddeld 30 uur per week.
2.2.
De cao Particuliere Beveiliging (hierna: cao PB), en de gunstigere bepalingen uit de cao G4S Aviation Security (ten gevolge van nawerking van deze cao) zijn van toepassing.
2.3.
Het salaris van [eiser] bedroeg laatstelijk (zoals met partijen ter zitting vastgesteld niet € 2.506,23 maar) € 2.508,78 bruto per maand, inclusief gemiddeld variabel loon, vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
2.4.
Op 13 mei 2021 heeft [eiser] zich ziekgemeld wegens depressieve klachten.
2.5.
Tot en met november 2021 heeft [eiser] in het kader van re-integratie aangepaste arbeid op Schiphol verricht. Na een terugval in november of december 2021 is zij per 10 januari 2022 ter re-integratie aangepaste werkzaamheden op de alarmcentrale van G4S gaan verrichten.
2.6.
Op 11 april 2022 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat [eiser] niet geschikt is voor (aangepast) eigen werk of ander werk bij G4S en dat er een tweede spoor traject moet worden gestart. G4S wilde het tweede spoor inzetten bij Startmanagement, maar [eiser] wilde liever bij Buro Bras. Na overleg met de bedrijfsarts is G4S daarmee akkoord gegaan.
2.7.
Op 13 mei 2022 heeft de bedrijfsarts geadviseerd naast spoor 2 de werkzaamheden in het eerste spoor (bij G4S) te handhaven. Bij e-mail van 31 mei 2022 heeft [eiser] aan de bedrijfsarts laten weten dat de arbeidstherapie niet bijdraagt aan haar herstel. Zij is met de werkzaamheden in spoor 1 gestopt.
2.8.
De bedrijfsarts heeft vervolgens geadviseerd de re-integratiewerkzaamheden tijdelijk on hold te zetten totdat zij [eiser] heeft gezien. Op 1 juli 2022 heeft de bedrijfsarts een gesprek met [eiser] gevoerd, waarbij ook de leidinggevende aanwezig was. Vervolgens heeft [eiser] op haar verzoek vier weken verlof gekregen. Tijdens haar vakantie heeft [eiser] de samenwerking met Buro Bras opgezegd, omdat zij de re-integratie op haar eigen manier wilde doen.
2.9.
Op 19 augustus 2022 heeft [eiser] een telefonisch consult met de bedrijfsarts gehad. [eiser] heeft toen geweigerd een machtiging te geven voor het opvragen van gegevens bij haar behandelaar. [eiser] heeft toegezegd dat zij haar behandelaar zelf zal vragen contact met de bedrijfsarts op te nemen. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat de beperkingen zoals in de laatst opgestelde FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) nog steeds gelden en heeft hervatting in spoor 1 afgeraden. Zij heeft geadviseerd het ingezette spoor 2 wel voort te zetten.
2.10.
Een op advies van de bedrijfsarts door G4S gepland overleg tussen haar, [eiser] en de casemanager op 7 september 2022 is door [eiser] bij e-mail van 5 september 2022 afgezegd omdat zij
‘barst van de medisch afspraken en overige aanverwante zaken.’
2.11.
Op 9 september 2022 heeft [eiser] gesproken met de bedrijfsarts en de casemanager. De behandelaar van [eiser] heeft geen contact met de bedrijfsarts opgenomen en [eiser] heeft weer geweigerd een medische machtiging te verstrekken. De bedrijfsarts heeft G4S geadviseerd om met [eiser] in gesprek te gaan, omdat [eiser] druk van de re-integratieverplichtingen ondervindt. Ook heeft de bedrijfsarts geadviseerd de re-integratie (in spoor 2) on hold te zetten.
2.12.
G4S heeft [eiser] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 14 september 2022, maar [eiser] heeft die afspraak op dezelfde dag afgezegd.
2.13.
Op 22 september 2022 heeft [eiser] (onaangekondigd) haar leidinggevende [betrokkene] aangesproken op Plaza Schiphol. In de door G4S overgelegde verklaring van [betrokkene] staat dat [eiser] in dat gesprek (van 10 a 15 minuten) naar zijn beleving verward overkwam.
2.14.
Nadat [betrokkene] naar aanleiding van de ontmoeting met [eiser] op Schiphol Plaza had overlegd met de bedrijfsarts en de casemanager, is [eiser] uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts van 30 september 2022. [eiser] is niet op die afspraak verschenen.
2.15.
G4S heeft [eiser] bij brief van 4 oktober 2022 gewezen op haar re-integratieverplichtingen en haar meegedeeld dat een deskundigenoordeel zal worden aangevraagd.
2.16.
Op 17 oktober 2022 heeft G4S [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 27 oktober 2022 met de leidinggevende en de bedrijfsarts over het vormgeven van de re-integratie. Bij brief van 19 augustus 2022 heeft G4S [eiser] gewaarschuwd dat een loonsanctie zal worden toegepast als zij niet op de afspraak verschijnt. [eiser] heeft bij e-mail van 21 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen die waarschuwing. Zij is op 27 oktober 2022 niet verschenen. Wel heeft zij bij e-mail van 26 oktober 2022 om een telefonisch consult met de bedrijfsarts verzocht.
2.17.
Vervolgens heeft [eiser] op 28 oktober 2022 de regiomanager aangeschreven, die vergeefs heeft geprobeerd met [eiser] in gesprek te gaan.
2.18.
Bij brief van 4 november 2022 heeft G4S [eiser] meegedeeld dat haar loon per 27 oktober 2022 wordt opgeschort, omdat zij zonder geldige reden niet op de afspraak van 27 oktober 2022 is verschenen. Ook wordt [eiser] bij die brief uitgenodigd om op het spreekuur van de bedrijfsarts van 18 november 2022 te verschijnen. Bij e-mail van 15 november 2022 heeft [betrokkene] aan [eiser] meegedeeld dat het loon per 18 november 2022 zal worden gestopt als zij niet ingaat op de uitnodiging van de bedrijfsarts. [eiser] is niet verschenen op de afspraak van 18 november 2022. Bij brief van diezelfde datum heeft G4S aan [eiser] meegedeeld dat de loonbetaling met ingang van 18 november 2022 wordt stopgezet tot aan het moment waarop [eiser] zich weer aan haar re-integratieverplichtingen houdt.
2.19.
Op 22 november 2022 heeft de bedrijfsarts aangeboden [eiser] thuis te bezoeken, omdat [eiser] op 21 november 2022 had aangegeven dat zij als gevolg van extreem geweld haar rechter pols had gekneusd. Dit aanbod is door [eiser] afgeslagen.
2.20.
Op 2 december 2022 heeft [eiser] de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft gerapporteerd dat niet duidelijk is of er behandelingsadviezen zijn gegeven en zo ja, welke. Ook heeft de bedrijfsarts aangegeven dat sprake is van een bijkomende fysieke klacht en dat aanvullende medische informatie zal worden opgevraagd. [eiser] heeft daartoe (alsnog) een machtiging afgegeven. De bedrijfsarts heeft partijen geadviseerd met elkaar in gesprek te gaan over de voortgang van de re-integratie en om de eerder geduide beperkingen aan te houden, in afwachting van de opgevraagde medische informatie en het aankomende deskundigenoordeel UWV. Bij e-mails van 2 en 6 december 2022 heeft [eiser] vervolgens meegedeeld dat zij het niet eens is met het advies van de bedrijfsarts, dat haar herstel wordt ondermijnd, dat zij sinds het voorjaar meerdere keren per week contacten met artsen en specialisten onderhoudt die aangeven haar niet te kunnen helpen en dat zij een second opinion wil.
2.21.
Op 21 december 2022 heeft [eiser] opnieuw de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft gerapporteerd dat op basis van de ontvangen gegevens van de behandelaar de arbeidsongeschiktheid niet kon worden aangenomen, maar dat [eiser] in het consult medisch-inhoudelijke informatie heeft gedeeld op basis waarvan een verslechterde medische situatie over de afgelopen periode blijkt. De bedrijfsarts heeft G4S geadviseerd de (on)mogelijkheden in spoor 1 te onderzoeken en achtte gezien de verslechterde belastbaarheid een herstart van het spoor 2 traject op dat moment niet haalbaar.
2.22.
In de periode van 26 december 2022 tot en met 4 januari 2022 heeft er e-mailcontact tussen de bedrijfsarts en [eiser] plaatsgevonden over de medische situatie en over het opvragen van medische informatie bij de behandelaars. In een e-mail van [eiser] aan de bedrijfsarts van 3 januari 2023 staat:
‘(…) Ik ben sinds eind voorjaar, begin zomer depressie vrij. (…)’
2.23.
Op 5 januari 2023 heeft [eiser] weer de bedrijfsarts bezocht. In de van dat bezoek door de bedrijfsarts opgemaakt rapportage staat:
‘Naar aanleiding van het voorgaande consult hebben in de afgelopen periode diverse contacten met uw medewerker plaatsgevonden die bedoeld waren om duidelijkheid te verkrijgen ten aanzien van de medische situatie van betrokkene. In dit kader heeft ook aanvullend contact met de behandelaar plaatsgevonden.
Op basis van mijn totale beoordeling van de situatie constateer ik het volgende:
- er is sprake geweest van arbeidsongeschiktheid over de afgelopen periode waarbij betrokkene niet belastbaar te achten was voor arbeid c.q. re-integratieactiviteiten (GBM-situatie).
- de medische situatie is inmiddels voldoende gestabiliseerd en op grond hiervan is er geen bezwaar ten aanzien van het oppakken van de re-integratieactiviteiten. De haalbaarheid van het spoor 1 traject wordt momenteel onderzocht. Ik adviseer om het spoor 2 traject ook te herstarten. Zie separaat geactualiseerde FML.
(…)’
2.24.
Op 11 januari 2023 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de bedrijfsarts, de casemanager, de operationeel manager en de HR consultant. Naar aanleiding van het besprokene in dat overleg heeft de bedrijfsarts (op verzoek van G4S) op 11 januari 2023 een ‘aanvullende rapportage’ opgemaakt, door G4S ontvangen op 12 januari 2023. Hierin staat:
‘Ter aanvulling op mijn eerdere voortgangsrapportage d.d. 05-01-2023 kan ik u als volgt berichten ten aanzien van de verbeterde medische situatie: Sinds eind voorjaar/begin zomer 2022 is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Ik adviseer medewerker en werkgever om de hervatting van het werk, waar mogelijk, te bespreken.’
2.25.
Naar aanleiding van het overleg met en de rapportage van de bedrijfsarts van 11 januari 2022 heeft G4S [eiser] op 16 januari 2022 telefonisch meegedeeld dat zij voorwaardelijk - voor het geval partijen niet uiterlijk 26 januari 2023 een beëindigingsovereenkomst sluiten - op staande voet is ontslagen. Daarvoor heeft G4S als redenen aangevoerd (zowel gezamenlijk als ieder voor zich) dat [eiser] ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de status ‘ziek’, waardoor zij niet beschikbaar was om arbeid te verrichten, en dat zij niet heeft meegewerkt aan de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. Het (voorwaardelijke) ontslag op staande voet is bij brief van 17 januari 2023 aan [eiser] bevestigd. [eiser] heeft niet ingestemd met een beëindigingsovereenkomst. Bij brief van 27 januari 2023 heeft G4S aan [eiser] bevestigd dat het ontslag op staande voet per 16 januari 2023 definitief is ingegaan.
2.26.
Op 26 januari 2023 heeft het UWV het door G4S aangevraagde deskundigenoordeel uitgebracht. In de rapportage van de arbeidsdeskundige staat:
3.3. Actuele belastbaarheid volgens bedrijfsarts
Deze is met de verzekeringsarts doorsproken en de verzekeringsarts kan de bedrijfsarts hierin volgen.
Ondergetekende heeft contact gehad met de bedrijfsarts 26-01-2023:
(…)
Het onderzoek door de bedrijfsarts bij de huisarts gaf het volgende beeld: de huisarts gaf aan dat er geen sprake was van aanwezige ziekte of gebrek, geen actuele diagnose aan de orde, geen medische behandeling gaande op dit moment en ook geen indicatie dat dit op de planning staat of er ergens op termijn zal volgen. M.a.w.: de bedrijfsarts concludeert dat er sinds eind voorjaar/begin zomer 2022 geen sprake meer is van ziekte of gebrek. Werknemer is dan ook begin 2023 hersteld gemeld door de bedrijfsarts.’
(…)
5. Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werkgever zijn tot 10 oktober 2022(datum aanvraag)
voldoende.’
In het bijgevoegde rapport van de verzekeringsarts van 18 januari 2023 staat:
´(…)
Belanghebbende verleent het UWV geen machtiging voor het opvragen van aanvullende informatie. Belanghebbende verstrekt zelf selectief de informatie die zij nodig acht. Belanghebbende verstrekt tegenstrijdige of foutieve informatie, informatie die niet overeenkomt met de daadwerkelijke feiten.
(…)’
2.27.
Bij e-mail van 14 februari 2023 heeft [eiser] geprotesteerd tegen het ontslag.

3.Het verzoek

3.1.
In het verzoekschrift verzoekt [eiser] de kantonrechter om:
a. voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet van 16 januari 2023 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW en onregelmatig heeft plaatsgevonden;
b. G4S te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 40.000,- bruto;
c. G4S te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 3.192,62 bruto;
d. G4S te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 2.032,12 (na vermeerdering van de eis bij akte van 22 maart 2023: € 3.015,40);
e. G4S te veroordelen tot betaling van het salaris over (1 tot en met 16) januari 2023 van € 971,14 bruto en de wettelijke verhoging hierover (van 50%);
f. G4S te veroordelen tot het opmaken en betalen van de eindafrekening terzake vakantietoeslag en niet genoten vakantiedagen tot einde dienstverband;
g. G4S te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid;
h. G4S te veroordelen tot verstrekking aan G4S van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie waarin bovengenoemde bedragen zijn verwerkt;
i. G4S te veroordelen in de proceskosten;
j. G4S te veroordelen in de nakosten (met betekeningskosten en de wettelijke rente).
3.2.
Aan dit verzoek legt [eiser] ten grondslag – kort weergegeven – dat het op 16 januari 2023 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
3.3.
In dat kader voert [eiser] allereerst aan, dat aan dat ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt. [eiser] betwist dat zij ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de status ziek. De bedrijfsarts heeft haar oordeel dat er sinds eind voorjaar/begin zomer 2022 geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid klakkeloos overgenomen uit de e-mail van [eiser] van 3 januari 2023. Dat is geen medisch oordeel. De bedrijfsarts had de uitlating van [eiser] dat zij sinds eind voorjaar/begin zomer depressievrij is ook niet serieus mogen nemen, temeer daar de leidinggevende eind september 2022 nog heeft gesignaleerd dat [eiser] verward was en dit ook met de bedrijfsarts heeft besproken. Bovendien staat het ongemotiveerde oordeel van de bedrijfsarts van 11 januari 2023 in schril contrast met de bevindingen in haar eerdere rapportages.
3.4.
[eiser] erkent dat zij niet altijd naar de afspraken met haar leidinggevende en/of de bedrijfsarts is gekomen, maar dat kwam doordat zij daartoe mentaal niet in staat was. [eiser] was in afwachting van adequate medische behandeling, die gelet op de lange wachttijden in de zorg op zich liet wachten. Ook ervoer [eiser] de diverse contacten met G4S, de casemanager en de bedrijfsarts steeds meer als ziekmakend en ondermijnend voor haar herstel. Er bestaat dus een direct verband tussen het haar verweten gedrag omtrent de re-integratie en haar ziekte.
3.5.
Bovendien heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden en is de arbeidsovereenkomst niet onverwijld opgezegd. Omdat het ontslag niet rechtsgeldig is, is G4S de gevorderde vergoedingen verschuldigd. Ook is het loon over de periode van 1 tot en met 16 januari 2023 niet betaald en de eindafrekening niet ontvangen en uitgekeerd.

4.Het verweer

4.1.
G4S verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat het gegeven ontslag op staande voet is wel degelijk rechtsgeldig is.
4.2.
In de eerste plaats is sprake van een dringende reden voor het ontslag. Het oordeel van de bedrijfsarts van 11 januari 2023 is niet enkel gebaseerd op de mededeling van [eiser] in haar e-mail van 3 januari 2023, maar ook op informatie die de huisarts van [eiser] aan de bedrijfsarts heeft verstrekt. Tijdens het overleg op 11 januari 2023 heeft de bedrijfsarts meegedeeld dat uit het medisch dossier van [eiser] geen (indicatie voor) diagnose of behandeling blijkt en dat die situatie al maanden bestaat. Ook moet in aanmerking worden genomen dat de verzekeringsarts van het UWV het oordeel van de bedrijfsarts volgt en in zijn rapportage (van 18 januari 2023) expliciet heeft benoemd dat [eiser] tegenstrijdige en foutieve informatie heeft verstrekt die niet overeenkomt met de feiten.
4.3.
Het gegeven dat door toedoen van [eiser] pas in januari 2023 is komen vast te staan dat sinds medio 2022 geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid, levert in de context waarin [eiser] haar re-integratieverplichtingen langere tijd niet is nagekomen, geen medische machtiging wilde verstrekken, verschillende waarschuwingen heeft ontvangen en uiteindelijk loonopschortingen zijn geëffectueerd, een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Bovendien is het ontslag onverwijld gegeven. Het salaris over de periode van 1 tot 16 januari 2023 is inmiddels betaald en de eindafrekening is verstrekt en uitgekeerd.
4.4.
Voor het geval de kantonrechter van oordeel mocht zijn dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, stelt G4S zich subsidiair op het standpunt dat [eiser] geen recht heeft op een transitievergoeding. [eiser] heeft namelijk ernstig verwijtbaar gehandeld door haar re-integratieverplichtingen niet na te komen. Voor het geval G4S wel een transitievergoeding verschuldigd is, wijst G4S er op dat deze € 3.939,78 bruto bedraagt in plaats van het door [eiser] verzochte bedrag.
4.5.
Een billijke vergoeding is ook niet verschuldigd of moet worden gematigd tot nihil. Deze vergoeding is niet onderbouwd en in ieder geval te hoog.
4.6.
De gefixeerde schadevergoeding is door [eiser] ook niet juist berekend. Op grond van artikel 9 lid 3 onderdeel c van de cao PB bedraagt de opzegtermijn namelijk 8 weken en kan de arbeidsovereenkomst tegen iedere dag worden opgezegd.
4.7.
De wettelijke rente is pas verschuldigd vanaf een redelijke termijn van minimaal vier weken vanaf de datum van de beschikking.
4.8.
Voor zover enige vergoeding aan [eiser] mocht worden toegekend, moet deze worden verrekend met het onverschuldigd betaalde loon vanaf medio 2022. [eiser] heeft immers een half jaar loon ontvangen, terwijl zij niet heeft gewerkt en er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 16 januari 2023 is geëindigd, omdat [eiser] in de op die datum gedane opzegging heeft berust.
5.2.
[eiser] heeft niet weersproken dat G4S het salaris van [eiser] over de periode van 1 tot 16 januari 2023 inmiddels heeft betaald en dat de eindafrekening terzake vakantietoeslag en niet genoten vakantiedagen in maart 2023 is opgemaakt en uitgekeerd. De desbetreffende verzoeken van [eiser] zullen daarom worden afgewezen. Voor zover dat salaris te laat is uitbetaald, zal daarover de wettelijke verhoging worden toegewezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en ook de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid. Voor zover de vakantietoeslag en vakantiedagen te laat zijn uitbetaald, is daarover ook de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de datum van opeisbaarheid.
5.3.
Het gaat in deze zaak nog om de vraag of het ontslag op staande voet van 16 januari 2023 rechtsgeldig is gegeven en of aan [eiser] een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding moeten worden toegekend.
5.4.
Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen van een ontslag op staande voet voor de werknemer zijn. Maar ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn. Verder moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer. Onverwijld betekent dat dit direct of zo snel mogelijk moet gebeuren.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het op 16 januari 2023 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
Wel onverwijld
5.6.
Vaststaat dat het overleg met en de rapportage van de bedrijfsarts van woensdag 11 januari 2023 aanleiding zijn geweest voor het geven van het ontslag op staande voet op maandag 16 januari 2023. Tussen dat overleg en het ontslag (waarbij ook de daaraan ten grondslag gelegde dringende redenen aan [eiser] zijn meegedeeld) liggen twee werkdagen. G4S heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij die twee dagen heeft benut voor intern overleg en ruggenspraak met de bedrijfsarts. De kantonrechter vindt dit een acceptabele periode. De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat G4S de arbeidsovereenkomst onverwijld heeft opgezegd en dat zij de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende redenen onverwijld aan [eiser] heeft meegedeeld.
Geen dringende reden
5.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is echter niet komen vast te staan dat sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Daarover overweegt zij het volgende.
5.8.
In haar rapportage van 5 januari 2023 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat sprake is geweest van
‘arbeidsongeschiktheid over de afgelopen periode waarbij betrokkene([eiser])
niet belastbaar te achten was voor arbeid c.q. re-integratieactiviteiten’. Naar in die rapportage staat vermeld, was dat oordeel gebaseerd op contacten met [eiser] en contacten met de behandelaar in de voorgaande periode. In de aanvullende rapportage van 11 januari 2023 oordeelt de bedrijfsarts echter dat sinds eind voorjaar/begin zomer 2022 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op medische gronden en adviseert zij [eiser] en G4S de hervatting van het werk, waar mogelijk, te bespreken. Uit die rapportage blijkt niet waarop de bedrijfsarts haar oordeel heeft gebaseerd.
5.9.
De gemachtigde van G4S heeft ter zitting verklaard dat de bedrijfsarts haar de dag voor de zitting heeft meegedeeld dat het oordeel van 11 januari 2022 is gebaseerd op dezelfde informatie (het dossier van de huisarts) als die waarop het oordeel van 5 januari 2023 was gebaseerd. Ook heeft de bedrijfsarts haar meegedeeld dat de ‘aanvullende rapportage’ van 11 januari 2022 moet worden gezien als het uiteindelijke oordeel dat in de plaats treedt van de rapportage van 5 januari 2023.
5.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is onnavolgbaar hoe de bedrijfsarts, op basis van dezelfde informatie als die zij had op 5 januari 2023, op 11 januari 2023 tot een oordeel heeft kunnen komen dat diametraal staat tegenover haar oordeel van 5 januari 2023. Voor zover het oordeel van 11 januari 2023 mede is gebaseerd op de uitlating van [eiser] in haar e-mail van 3 januari 2023 dat zij sinds eind voorjaar/begin zomer 2022 depressievrij is, beschikte de bedrijfsarts ook op 5 januari 2023 al over die informatie.
5.11.
Hierom zal de kantonrechter niet als vaststaand aannemen dat [eiser] vanaf eind voorjaar/begin zomer 2022 ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de status ziek zoals haar door G4S wordt verweten. De omstandigheid dat de verzekeringsarts van het UWV met betrekking tot de actuele belastbaarheid van [eiser] het oordeel van de bedrijfsarts heeft gevolgd maakt dat niet anders. Overigens blijkt uit het deskundigenoordeel niet dat [eiser] vanaf eind voorjaar/medio zomer 2022 arbeidsgeschikt was. Hieruit blijkt slechts dat G4S tot 10 oktober 2022 voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht (wat door [eiser] ook niet wordt betwist.)
5.12.
Naar aanleiding van het (onnavolgbare) oordeel van de bedrijfsarts van 11 januari 2023 heeft G4S [eiser] vervolgens op staande voet ontslagen zonder haar eerst uit te nodigen om met haar over dat oordeel te praten, terwijl de bedrijfsarts partijen had geadviseerd met elkaar in gesprek te gaan. G4S heeft weliswaar aangevoerd dat zij dacht dat dit geen zin had omdat [eiser] al zo vaak niet was komen opdagen na een uitnodiging voor een gesprek, maar de kantonrechter verwerpt dat verweer. G4S had immers in dat geval weer loonmaatregelen kunnen treffen. Eerder was de loonopschorting/loonstop immers ook een effectief middel gebleken.
5.13.
Wat betreft het verwijt van G4S dat [eiser] niet heeft meegewerkt aan de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid, overweegt de kantonrechter dat een werknemer niet verplicht is een medische machtiging te verstrekken. Als door [eiser] erkend staat in ieder geval vast, dat zij meerdere malen niet is verschenen op afspraken. Volgens [eiser] komt dat doordat zij daartoe, als gevolg van haar ziekte, mentaal niet in staat was. Die verklaring heeft zij echter niet onderbouwd door medische stukken. Wat daar ook van zij, in ieder geval was het niet meewerken aan de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid vóór het (onnavolgbare) oordeel van de bedrijfsarts van 11 januari 2023 voor G4S geen reden om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
5.14.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat aan het op 16 januari 2023 gegeven ontslag op staande voet geen dringende reden ten grondslag ligt, zodat dit ontslag niet rechtsgeldig is. De door [eiser] verzochte verklaring voor recht is daarom toewijsbaar in die zin, dat aan het ontslag op staande voet van 16 januari 2023 geen dringende reden ten grondslag ligt zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW en dat dit ontslag onregelmatig heeft plaatsgevonden.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.15.
[eiser] heeft recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt (artikel 7:672 lid 11 BW). [eiser] heeft niet betwist dat de opzegtermijn 8 weken is en dat tegen iedere dag kan worden opgezegd. De vergoeding wegens onregelmatige opzegging is daarom gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de periode vanaf 16 januari 2023 tot 13 maart 2023. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] haar verzoek ter zitting tot dat bedrag heeft vermeerderd. Daarom zal die vergoeding worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding is ook toewijsbaar, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (zie artikel 7:686a lid 1 BW).
Transitievergoeding
5.16.
Het verzoek om G4S te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [eiser]. Dat betekent dat G4S de transitievergoeding verschuldigd is. G4S zal worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 3.939,78 bruto, tot welk bedrag het verzoek van [eiser] - naar de kantonrechter begrijpt - ter zitting is vermeerderd. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
Billijke vergoeding
5.17.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [eiser] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen, omdat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever moet worden aangemerkt (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
5.18.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
New Hairstyle)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.19.
De kantonrechter acht bij het vaststellen van de billijke vergoeding de volgende omstandigheden van belang.
5.20.
G4S heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door op basis van het onnavolgbare oordeel van de bedrijfsarts van 11 januari 2023 over te gaan tot ontslag op staande voet zonder [eiser] uit te nodigen om over dat oordeel te praten. Hierdoor is [eiser], die gelet op haar bekendheid met een depressieve stoornis toch al kwetsbaar was, plotseling met inkomensverlies en onzekerheid geconfronteerd.
5.21.
Vervolgens moet worden bepaald hoe lang de arbeidsovereenkomst nog had geduurd wanneer het ernstig verwijtbaar handelen van G4S niet had plaatsgevonden. [eiser] heeft gesteld dat zij, gelet op de goede samenwerking en het goede functioneren, voornemens was om nog lange tijd bij G4S te blijven. Hoe lang heeft [eiser] niet aangegeven. Wel heeft zij gesteld dat het redelijk is dat haar in ieder geval twaalf maandsalarissen worden uitgekeerd en dat bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding geen rekening moet worden gehouden met een eventuele WW-uitkering. Hieruit leidt de kantonrechter af dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst minimaal nog een jaar had geduurd.
5.22.
De kantonrechter denkt daar anders over. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn twee scenario’s denkbaar. Voor zover [eiser] sinds de eerste ziektedag op 13 mei 2021 onafgebroken arbeidsongeschikt is gebleven, en daar lijkt het wel op -[eiser] is immers ook niet verschenen op de mondelinge behandeling omdat zij dat mentaal niet aankon- kon G4S de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 13 mei 2023 opzeggen met inachtneming van de opzegtermijn van 8 weken. De arbeidsovereenkomst was dan rond 8 juli 2023 geëindigd, tenzij het op dat moment aannemelijk was geworden dat [eiser] kon re-integreren binnen 26 weken. In geval van eindiging van de arbeidsovereenkomst rond 8 juli 2023 zou [eiser] (ongeveer) 5 ¾ maanden (na 16 januari 2023) aanspraak hebben gehad op salaris.
5.23.
Een ander scenario zou zijn geweest dat op enig moment was komen vast te staan dat [eiser] niet arbeidsongeschikt was en dan had G4S ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen verzoeken op basis van verwijtbaar handelen of nalaten van [eiser] wegens het niet voldoen aan haar re-integratieverplichtingen, een verstoorde arbeidsverhouding of een combinatie van deze omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 onderdelen e, g en i BW). De verwachting is gewettigd dat de kantonrechter in dat geval de gevraagde ontbinding zou hebben toegewezen, in ieder geval op basis van de i-grond. Vaststaat immers dat [eiser], zonder daarvoor een medisch onderbouwde verklaring te geven, bij herhaling niet op afspraken is verschenen. Dit terwijl G4S haar re-integratieverplichtingen (naar [eiser] heeft erkend en door de deskundige van het UWV wat betreft de periode tot 10 oktober 2022 ook is bevestigd) wel is nagekomen. Bovendien blijkt uit hetgeen partijen hebben aangevoerd dat de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is geraakt. Omdat niet is gebleken van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van [eiser], zou de arbeidsovereenkomst in dat geval met toepassing van artikel 7:671b lid 9 aanhef en onderdeel a BW zijn ontbonden met ingang van 1 mei 2023 (uitgaand van datum indiening verzoekschrift 1 februari 2023 en een procedureduur van 2 maanden). In het laatste geval zou [eiser] (ongeveer) 3 en een halve maand (na 16 januari 2023) aanspraak hebben gehad op salaris.
5.24.
Dat betekent dat ‘de waarde van de arbeidsovereenkomst’ ergens tussen (circa) € 14.500,- bruto en € 9.000,- bruto ligt. Billijkheidshalve zal de kantonrechter de waarde vaststellen op € 12.600,- bruto. Hierop brengt de kantonrechter (wegens een ‘overlap’) de vergoeding wegens onregelmatige opzegging in mindering. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de toegekende transitievergoeding in mindering te brengen. [eiser] zou immers ook een transitievergoeding hebben ontvangen als de arbeidsovereenkomst zou zijn ontbonden. Evenmin ziet de kantonrechter aanleiding een (eventuele) WW-uitkering of andere uitkering op de billijke vergoeding in mindering te brengen, omdat niet duidelijk is of dan wel tot welk bedrag deze worden toegekend.
5.25.
Gelet op wat onder 5.20 tot en met en 5.24 is overwogen, zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van (afgerond) € 8.000,- bruto. Wat verder nog door partijen is aangevoerd leidt niet tot toekenning van een ander bedrag aan billijke vergoeding.
5.26.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking.
Geen verrekening
5.27.
De kantonrechter verwerpt het door G4S gedane beroep op verrekening van de toegekende vergoedingen met het vanaf medio 2022 (volgens G4S onverschuldigd) betaalde loon, omdat naar het oordeel van de kantonrechter niet is komen vast te staan dat [eiser] sinds eind voorjaar/begin zomer 2022 weer arbeidsgeschikt is.
Verstrekking van een bruto/netto specificatie
5.28.
G4S zal, zoals verzocht, worden veroordeeld tot verstrekking van een schriftelijke bruto/netto specificatie waarin de in deze procedure toegewezen bedragen zijn verwerkt.
Proceskosten en nakosten
5.29.
De proceskosten komen voor rekening van G4S, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van G4S. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [eiser] worden vastgesteld op € 793,00.
5.30.
Daarbij wordt G4S ook veroordeeld tot betaling van € 132,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening. De wettelijke rente over de nakosten zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de dag van betekening van de beschikking (voor het geval die kosten niet voordien zijn voldaan).

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat aan het ontslag op staande voet van 16 januari 2023 geen dringende reden ten grondslag ligt zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW en dat dit ontslag onregelmatig heeft plaatsgevonden;
6.2.
veroordeelt G4S om aan [eiser] een billijke vergoeding te betalen van € 8.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt G4S om aan [eiser] een transitievergoeding te betalen van € 3.939,78 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt G4S om aan [eiser] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de periode vanaf 16 januari 2023 tot 13 maart 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze vergoeding vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt G4S om aan [eiser] de wettelijke verhoging (conform het bepaalde in artikel 7:625 BW) en de wettelijke rente (vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van de gehele betaling) te betalen over het salaris van 1 tot en met 16 januari 2023 voor zover dat salaris te laat is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over die wettelijke verhoging vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.6.
veroordeelt G4S om aan [eiser] de wettelijke rente te betalen over de bij de eindafrekening uitbetaalde vakantiedagen en vakantietoeslag vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van de gehele betaling, voor zover die posten te laat zijn betaald;
6.7.
veroordeelt G4S om aan [eiser] een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken waarin bovengenoemde bedragen zijn verwerkt;
6.8.
veroordeelt G4S tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op € 879,00, te weten:
griffierecht € 86,00;
salaris gemachtigde € 793,00 ;
6.9.
veroordeelt G4S tot betaling van € 132,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de vijftiende dag na de dag van betekening van de beschikking (voor het geval die kosten niet voordien zijn voldaan);
6.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en op 16 mei 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter