ECLI:NL:RBNHO:2023:5207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
10226033 \ CV EXPL 22-4310
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst wegens gebrek aan hoofdverblijf in het gehuurde

In deze zaak vordert de verhuurder, Stichting Intermaris, ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, omdat deze geen hoofdverblijf in de woning heeft. De kantonrechter heeft op 8 juni 2023 geoordeeld dat de verhuurder voldoende bewijs heeft geleverd dat de huurder zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft. De verhuurder heeft meerdere huisbezoeken afgelegd en een particulier recherchebureau ingeschakeld, dat bevestigde dat de huurder niet op het adres verbleef. De huurder heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling dat hij wel zijn hoofdverblijf had te onderbouwen. De kantonrechter oordeelt dat de tekortkoming van de huurder in de nakoming van de huurovereenkomst van zodanige aard is dat ontbinding gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder toegewezen, inclusief de ontruiming van het gehuurde en betaling van een gebruiksvergoeding en onderzoekskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10226033 \ CV EXPL 22-4310
Uitspraakdatum: 8 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Intermaris
[vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: Intermaris
gemachtigde: mr. K. Mels
tegen
[gedaagde]
[adres]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H.E. van Zijll
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst omdat de huurder geen hoofdverblijf in de woning heeft. Verder vordert de verhuurder dat de huurder wordt veroordeeld tot betaling van de kosten die de verhuurder heeft moeten maken om te onderzoeken of de huurder zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. De kantonrechter wijst deze vorderingen toe, omdat de verhuurder voldoende heeft aangetoond dat de huurder zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft en de huurder onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat dit wel het geval was.

1.Het procesverloop

1.1.
Intermaris heeft bij dagvaarding van 30 november 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 11 mei 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Intermaris heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft Intermaris bij brief van 28 april 2023 en bij e-mail van 9 mei 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 15 augustus 2008 de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde’). Intermaris is eigenaar van deze woning en daarmee de verhuurder van [gedaagde] .
2.2.
In de tussen [gedaagde] en de rechtsvoorganger van Intermaris gesloten huurovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

Artikel 2
Het gehuurde is uitsluitend bestemd om voor huurder en de leden van zijn huishouden als woonruimte te dienen.’
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte (versie 1 december 2003) van toepassing verklaard. In deze algemene huurvoorwaarden is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘Artikel 6
(…)
6.4.
Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. Hij zal het gehuurde, waaronder begrepen alle aanhorigheden en de eventuele gemeenschappelijke ruimten, overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen. (…)’
2.4.
In augustus 2021 krijgt Intermaris van twee buurtbewoners, die anoniem willen blijven, de melding dat de woning [adres] niet bewoond wordt en dat de huurder af en toe langs komt, vaak in het gezelschap van een man die meestal in de auto blijft zitten.
2.5.
Op 2, 6, 15 en 22 september, 27 oktober, 10 en 17 november, 15 december 2021, 2 februari, 2 en 30 maart, 7 en 13 april, 8 juni, 11 augustus, 15 en 19 september, 12, 25, 26 en 31 oktober en 1 en 2 november 2022 heeft Intermaris de woning van [gedaagde] bezocht op verschillende tijdstippen in de ochtend, middag en de avond. Alleen tijdens het bezoek op 17 november 2021 om 13:30 uur is [gedaagde] in zijn woning aangetroffen.
2.6.
In opdracht van Intermaris heeft een particulier recherchebureau onderzoek gedaan naar de woonsituatie op het adres van het gehuurde. Het recherchebureau heeft twee keer een week onderzoek gedaan en heeft daarbij onder andere gebruik gemaakt van camerabeelden. In het videoverslag van de periode 5 augustus tot en met 12 augustus 2022 is het volgende opgenomen.
‘De videocamera is dusdanig opgesteld dat deze gericht was op de algemene toegangsduur die toegang verschaft tot het trappenhuis van huuradres [adres] te [plaats] .
(…)
Conclusie
In de observeerde week is betrokkenenietop de videocamerabeelden waargenomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat betrokkene in ieder geval deze week (vrijdag 5 augustus – vrijdag 13 augustus 2022) niet op het huuradres heeft overnacht. Ook is niet gezien dat betrokkene het huuradres heeft bezocht voor andere relevante woonactiviteiten, vuilnis buitenzetten, eigen post verwerken of boodschappen naar de woning dragen. (…)
In het videoverslag van de tweede observatieperiode, die liep van 25 oktober 2022 tot en met 1 november 2022, is het volgende opgenomen.
Als onderschrift bij twee foto’s:
26-10-2022 Betrokkene betreedt het huuradres met een sleutel om 12:06 uur.
26-10-2022 Betrokkene verlaat het huuradres met een volle tas om 12:54 uur.
Als conclusie:
Op basis van de geobserveerde periode kan geconcludeerd worden dat betrokkende niet woonachtig is op het verblijfadres. Betrokkene wordt maar één keer waargenomen op het huuradres. Deze ene keer is betrokkene maar voor ruim driekwartier op het huuradres geweest. Betrokkene lijkt spullen opgehaald te hebben. (…)’

3.De vordering en het verweer

3.1.
Intermaris vordert -samengevat- ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Verder vordert Intermaris dat de kantonrechter [gedaagde] , zolang [gedaagde] het gehuurde niet heeft ontruimd, veroordeelt tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 493,73 per maand. Tot slot vordert Intermaris dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Intermaris gemaakte onderzoekskosten van € 9.709,67 en tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
Intermaris legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op grond van artikel 2 van de huurovereenkomst en artikel 6.4 van de algemene huurvoorwaarden verplicht is om het gehuurde zelf te bewonen en om zijn hoofdverblijf in het gehuurde te hebben. Uit onderzoek van Intermaris en het door haar ingeschakelde recherchebureau is gebleken dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van deze verplichtingen. De tekortkoming is dusdanig ernstig dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Daarnaast moet [gedaagde] de onderzoekskosten die Intermaris heeft gemaakt om vast te stellen dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, vergoeden. De door Intermaris gemaakte kosten bestaan uit een bedrag van € 8.209,67 voor het inschakelen van het recherchebureau en € 1.500,00 als vergoeding van de intern door haar gemaakte bedrijfskosten.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft en de vorderingen van Intermaris daarom moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die in deze zaak centraal staat is of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door niet zijn hoofdverblijf te hebben in het gehuurde. Indien dit het geval is, moet vervolgens worden beoordeeld of deze tekortkoming van voldoende gewicht is om de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, gelet op de gevolgen voor de huurder, te rechtvaardigen.
4.2.
Niet in geschil is dat [gedaagde] op grond van artikel 2 van de huurovereenkomst en artikel 6.4 van de algemene huurvoorwaarden gehouden is het gehuurde zelf te bewonen en er zijn hoofdverblijf te hebben. Het niet hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde levert dus een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op.
4.3.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn en kan niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol worden toegekend. Dat geldt ook ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte. Bij een vordering tot ontbinding van een dergelijke overeenkomst weegt de rechter het gewicht van de tekortkoming in verhouding tot het woonbelang van de huurder. [1]
Hoofdverblijf in het gehuurde
4.4.
Uit vaste rechtspraak volgt dat sprake is van het houden van hoofdverblijf in een woning, als het leven van de huurder zich in hoofdzaak in en vanuit de woning afspeelt. Bepalend hierbij is waar de huurder daadwerkelijk woont, van waar hij werkt en/of zijn zaken behartigt en zijn goederen en eigendommen beheert. Ook van grote betekenis is de plaats waar iemand regelmatig ’s nachts slaapt. Voor de beoordeling of iemand op een bepaalde plaats zijn hoofdverblijf heeft, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
4.5.
Uit vaste rechtspraak volgt eveneens dat als de verhuurder gemotiveerd stelt dat de huurder de huurovereenkomst overtreedt doordat hij zijn hoofdverblijf niet (meer) in het gehuurde heeft, de bewijslast van dit feit op de verhuurder rust, maar dat van de huurder mag worden verlangd dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verhuurder om de verhuurder aanknopingspunten voor een eventuele bewijslevering te verschaffen. [2] Het ligt immers voor de hand dat de huurder over concrete en relevante gegevens beschikt die het gebruik van het gehuurde als hoofdverblijf door hem ondersteunen. Dit houdt in dit geval concreet het volgende in: als Intermaris gemotiveerd heeft gesteld dat [gedaagde] de overeenkomst overtreedt doordat hij zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, rust de bewijslast van dit feit op Intermaris, maar mag van [gedaagde] wel worden verwacht dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn stelling dat hij wel zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Verstrekt [gedaagde] deze feitelijke gegevens niet, dan kan de kantonrechter de stelling van Intermaris als onvoldoende betwist voor waar aannemen.
4.6.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, heeft Intermaris een uitdraai uit haar eigen administratie en het door het door haar ingeschakelde recherchebureau overgelegd. Door [gedaagde] is betoogd dat Intermaris inbreuk heeft gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer door, zonder dat daar aanleiding toe was, een recherchebureau in te schakelen. Voor zover [gedaagde] hiermee heeft bedoeld dat het door het recherchebureau opgestelde rapport als onrechtmatig verkregen bewijs bij de beoordeling van deze zaak buiten beschouwing moeten worden gelaten, faalt dit betoog. Nog los van de vraag of onrechtmatigheid daartoe zou moeten leiden, is de kantonrechter van oordeel dat van onrechtmatigheid geen sprake is. Anders dan [gedaagde] , die van mening is dat de verhuurder er niets mee te maken heeft wanneer hij wel of niet in de woning is, is de kantonrechter van oordeel dat Intermaris om vast te stellen of [gedaagde] zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft onderzoek mocht verrichten. Het niet hebben van hoofdverblijf levert immers op zichzelf al een tekortkoming op die, mede afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, een ontbinding met haar gevolgen zou kunnen rechtvaardigen. Daar komt bij dat Intermaris haar onderzoek pas is gestart en het recherchebureau pas heeft ingeschakeld nadat zij meldingen van buurtbewoners had gekregen en zelf veelvuldig huisbezoeken had afgelegd, en [gedaagde] daarbij slechts één keer had aangetroffen. Intermaris was daardoor gerechtigd verder onderzoek te verrichten en een recherchebureau in te schakelen. De aard en omvang van het verrichte onderzoek geven ook geen grond voor het oordeel dat Intermaris onrechtmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] of anderszins onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld. Het rapport van het recherchebureau zal dan ook in de beoordeling worden betrokken.
4.7.
Uit het door Intermaris overgelegde overzicht uit haar administratie volgt dat [gedaagde] slechts bij één van de 23 huisbezoeken thuis is aangetroffen. Verder volgt uit het rapport van het recherchebureau dat [gedaagde] tijdens de geobserveerde periodes van twee keer een week slechts één keer drie kwartier in het gehuurde is geweest. Beide keren rond het middaguur. De kantonrechter is van oordeel dat Intermaris haar stelling dat [gedaagde] niet in gehuurde woont en er zijn hoofdverblijf niet heeft met deze stukken voldoende heeft onderbouwd. Uit de stukken volgt immers dat het leven van [gedaagde] zich niet in hoofdzaak vanuit het gehuurde afspeelde, maar dat hij daar slechts af en toe kwam. Vervolgens is het aan [gedaagde] om feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van zijn stelling dat hij wel zijn hoofdverblijf had in het gehuurde. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] dit onvoldoende heeft gedaan. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.8.
Om aan te tonen dat hij daadwerkelijk zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde, had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat hij nadere stukken, zoals bijvoorbeeld afschriften afrekeningen van gas en elektra, verklaringen van directe buren en afschriften van uitgaven aan dagelijkse boodschappen (supermarkt e.d.) in de buurt had overgelegd. Ook verklaringen over zijn dagbesteding (werk of andere vaste activiteiten) zou hij hebben kunnen overleggen. Tevens had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat hij een verklaring had gegeven voor zijn afwezigheid gedurende de twee weken dat het recherchebureau observaties heeft uitgevoerd. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt weliswaar diverse stukken overgelegd, zoals verklaringen van een vijftal vrienden en relaties, enkele betaalbewijzen en bonnetjes, maar deze stukken zijn onvoldoende om op basis daarvan vast te stellen dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Hoewel een aantal vrienden verklaart dat zij regelmatig bij [gedaagde] thuis komen, blijkt uit de verklaringen niet waar dit ‘thuis’ is. Een adres waar de bezoeken hebben plaatsgevonden wordt in geen van de verklaringen genoemd. Aan het betoog van [gedaagde] dat het logisch is dat de bezoeken in het gehuurde hebben plaatsgevonden, omdat degenen die een verklaring hebben afgelegd ook uit [plaats] komen, gaat de kantonrechter voorbij. Twee van de vijf verklaringen zijn namelijk afgelegd door personen die in [plaats] wonen, zodat het niet per definitie logisch is dat bezoeken in [plaats] zouden hebben plaatsgevonden. Ook uit een 17-tal geselecteerde pagina’s uit rekeningafschriften met daarop twee keer een automatische betaling aan Ziggo, elf keer een geldopname (wisselende bedragen) in [plaats] en enkele kleine uitgaven in [plaats] blijkt niet dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Bij de betalingen aan Ziggo staat namelijk niet vermeld waarop de betalingen betrekking hebben. Hierdoor kan niet vastgesteld worden dat de betalingen betrekking hebben op een abonnement wat is afgesloten voor het adres van het gehuurde. Wat opvalt aan de overige uitgaven is dat deze veelal rond het middaguur plaatsvinden, er twee maal sprake is van een betaling aan een apotheek en slechts één keer een kleine uitgave bij een supermarkt. Er valt slechts uit af te leiden dat [gedaagde] in de periode 13 juli 2022 tot en met 2 november 2022 dertien keer in [plaats] geweest is. Ook op basis van de door [gedaagde] overgelegde bonnetjes kan niet de conclusie worden getrokken dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Uit dit 14-tal bonnen en betaalbewijzen blijkt hooguit dat [gedaagde] in de periode van 19 september 2022 tot en met 15 januari 2023 elf keer in [plaats] is geweest en daar dan ook, meestal rond het middaguur, enkele kleine boodschappen (een croissant, een snack, kauwgom, een kledingstuk) heeft gedaan. Het voorgaande vormt geen bewijs dat hij daadwerkelijk in het gehuurde woont en daar zijn hoofdverblijf heeft. Dit laatste blijkt tot slot ook niet uit de overgelegde foto’s van het gehuurde. Dat er meubels in het gehuurde staan, wil niet zeggen dat [gedaagde] daar ook verblijft.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] onvoldoende feitelijke gegevens heeft verstrekt ter motivering van zijn stelling dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Aangezien [gedaagde] geen bewijsaanbod heeft gedaan, zal hij niet tot verdere bewijslevering worden toegelaten. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [gedaagde] , in ieder geval de afgelopen anderhalf tot twee jaar, niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad en hierdoor tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. Deze tekortkoming is naar het oordeel van de kantonrechter van zodanige aard en betekenis dat zij een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Daarvoor is mede van belang dat het houden van hoofdverblijf in het gehuurde één van de kernverplichtingen uit de huurovereenkomst is en dat deze een meer dan incidenteel karakter heeft. Daar komt bij dat de door [gedaagde] gehuurde woning een woning in de sociale sector betreft. De wachtlijsten voor deze woningen zijn lang en dienen daarom niet bezet gehouden te worden door mensen die daar feitelijk niet wonen. Het belang van Intermaris bij ontbinding van de huurovereenkomst overstijgt in de gegeven omstandigheden het (woon)belang van [gedaagde] . De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal daarbij, anders dan gevorderd, worden bepaald op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.10.
De vordering tot betaling van € 493,73 per maand aan gebruiksvergoeding zo lang het gehuurde niet is ontruimd zal eveneens worden toegewezen. Op basis van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is [gedaagde] immers gehouden om, zolang hij het gehuurde in gebruik heeft, maandelijks huur aan Intermaris te betalen.
Kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
4.11.
Intermaris vordert verder dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten die zijn gemaakt om te onderzoeken of [gedaagde] zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Deze kosten bestaan enerzijds uit intern door Intermaris gemaakte bedrijfskosten, in de vorm van door eigen medewerkers uitgevoerd onderzoek, en anderzijds uit het bedrag wat Intermaris heeft moeten betalen aan het ingeschakelde recherchebureau.
4.12.
Uitgangspunt is dat degene die tekortschiet in de nakoming van een overeenkomst verplicht is de schade die de wederpartij hierdoor lijdt, te vergoeden. Die schade kan op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW ook bestaan uit de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat de werkzaamheden die door medewerkers van Intermaris worden verricht om onrechtmatige bewoning op te sporen en te bestrijden in beginsel vallen onder de omschrijving van "kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid" als bedoeld in voornoemd artikel. Deze kosten komen voor zover zij door het instellen van een procedure niet ‘van kleur verschieten’ en als proceskosten moeten worden aangemerkt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Door Intermaris is betoogd
dat medewerkers in elk geval 23 huisbezoeken hebben afgelegd, hetgeen inclusief reistijd en afhandeling in totaal 30 uur in beslag heeft genomen. Op basis van een uurtarief van € 50,00 per uur begroot Intermaris de door haar gemaakte kosten op € 1.500,00. [gedaagde] heeft de hoogte van het door Intermaris gevorderde bedrag niet weersproken. Aangezien het gevorderde bedrag de kantonrechter niet onrechtmatig voorkomt zal dit bedrag worden toegewezen.
4.14.
Voor de kosten die Intermaris aan het recherchebureau heeft moeten betalen geldt dat deze kosten ook aan te merken zijn “als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid". Zoals hiervoor al is overwogen, heeft Intermaris in redelijkheid kunnen besluiten om een recherchebureau in te schakelen. [gedaagde] heeft de hoogte van de door Intermaris gevorderde kosten niet betwist. Hoewel het gaat om een aanzienlijk bedrag, komen de door het recherchebureau in rekening gebrachte kosten, die Intermaris met facturen heeft onderbouwd, de kantonrechter niet onredelijk voor gelet op de verrichte werkzaamheden, onder meer bestaande uit: het observeren van de betrokken locatie, het maken en uitlezen van beeldopnamen en het doen van onderzoek op sociale media. Een en ander heeft geresulteerd in een uitgebreid rapport dat (mede) dient ter onderbouwing van de wanprestatie van [gedaagde] . Ook deze (buitengerechtelijke) kosten zullen daarom integraal worden toegewezen.
Proceskosten
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Intermaris vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak [3] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen Intermaris en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst voor de woning aan de [adres] te [plaats] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met de zich daarin bevindende personen en roerende zaken, voor zover deze niet in eigendom zijn van Intermaris, te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels in behoorlijke staat op te leveren en ter beschikking te stellen van Intermaris;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , om zolang het gehuurde niet is ontruimd, tot betaling aan Intermaris van een gebruiksvergoeding van € 493,73 per maand, een gedeelte van een maand te rekenen voor een hele maand;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Intermaris van € 9.709,67;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Intermaris tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 127,43
griffierecht € 514,00
salaris gemachtigde € 398,00
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Ploeger en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
2.ECLI:NL GHAMS:2019:1109
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853