ECLI:NL:RBNHO:2023:5103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
10353209
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontbindingsverzoek werkgever wegens onvoldoende ontslaggrond en toewijzing salarisindexatie werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Intercity Real Estate Management B.V. (IRE) en haar financieel directeur, [gedaagde]. IRE verzocht de ontbinding op basis van verschillende ontslaggronden, waaronder disfunctioneren en een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat IRE niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een voldragen ontslaggrond. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende inspanningen heeft geleverd om de problemen met de werknemer op te lossen en dat er geen verbetertraject is aangeboden. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsrelatie niet zodanig verstoord was dat voortzetting van het dienstverband niet meer van de werkgever gevergd kon worden. Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van de werknemer om zijn salaris te indexeren op basis van de CPI toegewezen, omdat dit in de arbeidsovereenkomst was vastgelegd. De proceskosten werden toegewezen aan IRE, omdat zij ongelijk kreeg in het ontbindingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 10353209 \ AO VERZ 23-17 (NK)
Uitspraakdatum: 30 mei 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intercity Real Estate Management B.V.
gevestigd te Hoofddorp
verzoekende partij
verder te noemen: IRE
gemachtigde: mr. P. Stibbe
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
verwerende partij
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. B.O. Eschweiler
De zaak in het kort
De kantonrechter moet beoordelen of de arbeidsovereenkomst met een financieel directeur moet worden ontbonden op de g-grond, danwel de h-,d- of i-grond. De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek af. Zowel het disfunctioneren als de verstoorde arbeidsrelatie is onvoldoende komen vast te staan. Ook is niet gebleken dat de werkgever de gestelde problemen met de werknemer heeft besproken, zich heeft ingespannen deze op te lossen en werknemer de gelegenheid heeft geboden zich te verbeteren. Van enige voldragen ontslaggrond is daardoor geen sprake. De door de werkgever gevorderde schadevergoeding wegens het niet (tijdig) inleveren van de bedrijfsauto wordt ook afgewezen. De vordering van de werknemer om voor recht te verklaren dat het salaris op basis van CPI moet worden geïndexeerd, wordt – op grond van het bepaalde in de arbeidsovereenkomst - wel toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
IRE heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [gedaagde] heeft een verweerschrift en een (voorwaardelijk) tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 7 april 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. IRE en [gedaagde] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben IRE en [gedaagde] bij brieven van 4 april respectievelijk 29 maart 2023 nog stukken toegezonden.
1.3.
Aan het einde van de zitting is afgesproken de zaak aan te houden voor minnelijk overleg tussen partijen. Bij brieven van 9 en 10 mei 2023 hebben partijen de kantonrechter laten weten dat geen schikking was bereikt, waarna beschikking is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren 7 augustus 1971, is op 1 december 2021 bij IRE in dienst in de functie van Finance Director met een salaris van (laatstelijk) € 10.240,- bruto exclusief emolumenten.
2.2.
In artikel 3.1 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat het salaris van [gedaagde] jaarlijks wordt geïndexeerd op basis van het CPI.
2.3.
Aan [gedaagde] is een bedrijfsauto ter beschikking gesteld door IRE. Partijen hebben daarvoor een bedrijfswagen overeenkomst gesloten. In artikel 15.2 van deze overeenkomst staat dat de auto moet worden teruggegeven in geval van non-activiteit voor een periode langer dan een week of wanneer de werknemer anderszins feitelijk geen werkzaamheden verricht voor een periode langer dan een maand.
2.4.
IRE is een bedrijf dat commerciële, technische en financiële managementdiensten verleend aan commerciële vastgoed partijen. In die hoedanigheid verzorgt IRE voor haar klanten (onder meer) de facturatie en incasso van servicekosten en is zij aanspreekpunt voor zowel verhuurders (de klanten van IRM) als huurders. Bij IRE werken circa 17 mensen, werkzaam bij de afdelingen Financiële administratie of Commercieel technisch beleid.
2.5.
IRE is opgericht door de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). Medio 2021 heeft [betrokkene 1] zijn aandelen in IRE verkocht aan de heer [betrokkene 2] (hierna [betrokkene 2] ). Van [betrokkene 2] is ook aandeelhouder van Synvest, de belangrijkste klant van IRE.
2.6.
[betrokkene 1] is na de aandelenverkoop aangebleven als statutair bestuurder van IRE. Tijdens de coronapandemie heeft [betrokkene 1] , vanwege zijn kwetsbare gezondheidstoestand, volledig vanuit huis gewerkt.
2.7.
Als Finance Director maakt [gedaagde] deel uit van het managementteam (MT) en is hij belast met de leiding over de Financiële administratie, het verzorgen van rapportages, onderhouden van contacten met klanten en het opstellen van de jaarrekeningen. [gedaagde] heeft zich daarnaast bezig gehouden met de implementatie van een nieuw vastgoedmanagementsysteem (Blox).
2.8.
Vanaf eind 2021 tot oktober 2022 heeft [gedaagde] daarnaast ook (tijdelijk) de taken van de Commercieel Directeur vervuld, omdat de toenmalig Commercieel Directeur op non-actief was gezet. Per 1 oktober 2022 is [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) als Commercieel Directeur bij IRE gestart.
2.9.
IRE heeft e-mails overgelegd waaruit volgt dat er eind 2021 en 2022 contact is geweest tussen Synvest en medewerkers van de Financiële administratie van IRE over de sterk stijgende energiekosten en de gevolgen daarvan voor de servicekosten voor huurders van Synvest. Synvest heeft IRE op 9 december 2021 en 7 maart 2022 gevraagd haar huurders hierover zo snel mogelijk te informeren en de voorschotten servicekosten tijdig bij te stellen om de kostenverhoging voor te zijn. In een e-mail van 18 maart 2022 liet mevrouw [betrokkene 4] (Property Asset Manager bij IRE) aan Synvest weten dat de voorschotten servicekosten pas kunnen worden aangepast in Q1 2023, omdat eerst de afrekeningen servicekosten over 2021 moeten worden opgemaakt, die voor Q3 2022 zouden zijn afgerond. Bij brief van 16 december 2022 zijn de huurders van Synvest geïnformeerd dat de servicekosten per januari 2023 worden verhoogd vanwege de gestegen energiekosten.
2.10.
Bij e-mail van 19 oktober 2022 heeft de directeur Vastgoed van SynVest bij zijn zorgen geuit over (de afrekening en verhoging van) de servicekosten:

als ik me genoodzaakt voel kontakt met je op te nemen dan weet je dat er weer iets aan de hand is, en dat is er.Nog steeds heb ik pas 1(!!!) afrekening servicekosten gezien en nog geen enkele verhoging van het voorschot gezien. Hoewel ik daar al sinds januari op aandring en [betrokkene 5] dit ook meerdere keren gedaan heeft. Wij zijn nu behoorlijk aan het voorfinancieren en heb dat ook meermaals aangegeven dat ikd at een ongewenste en zelfs gevaarlijk situatie vind. Van collega beleggers heb ik al gehoord dat die nu al hun beheerders aansprakelijk stellen voor het niet goed informeren van de huurders over de gevolgen van de exorbitant stijgende energieprijzen. Huurders zullen hetzelfde doen met de naheffingen die er aan zullen komen in 2023 omdat "men bij IRM blijkbaar alles onder controle heeft". Maar dit grenst inmiddels aan het nalatige. Ik maak me echt grote zorgen over dit gebrek aan inzicht in de schade die deze nalatigheid gaat aanrichten zowel financieel als in de relatie met onze huurders.Eind van de maand was altijd al te laat en dat er tussentijds helemaal niets komt? Ik hoop dat je snel wat schot in dit gepruts gaat brengen, want ik kan je verzekeren dat wij de rekening die hier van komt zeker niet op gaan pakken.’
2.11.
Op 20 oktober 2022 heeft [betrokkene 1] het bericht van SynVest aan [gedaagde] doorgestuurd met de volgende tekst:
‘Het onderstaande is een vervelend bericht, ik was hiervan totaal niet op de hoogte en had de indruk dat alles onder controle is.
Dit is niet het geval, sterker nog er wordt gedreigd met een claim. Erg vervelend dat dit al lange tijd speelt en dat er niets met de verzoeken van SynVest is gedaan. Dit is de grootste klant van IRM. Vreemd dat dit niet is opgepakt, temeer daar een voorschot verhoging tot hogere fees voor IRM leidt. (…)Ik wil graag op korte termijn duidelijkheid en maatregelen dat dit probleem wordt opgelost ter voorkoming van verdere schade. Ik hoop dat dit probleem niet bij meerdere opdrachtgevers speelt.
Ik eis daarom de volgende maatregelen:
1. Voor 1 november a.s. een brief naar alle huurders met een verhoging van het voorschot. Ik stel voor dat je met Main energie en [betrokkene 3] het percentage overlegt van de verhoging. Stem dit vervolgens ook met SynVest af.
2. Voor 1 november a.s. een planning van de servicekostenafrekeningen met verantwoordelijke persoon. De afrekeningen wil ik voor het eind van dit jaar afgerekend hebben. (…)’
2.12.
Op 8 november 2022 heeft [gedaagde] een planning aan [betrokkene 1] gestuurd met de volgende toelichting:
‘De planning overzichten staan op het netwerk en hebben we eerder samen geopend en doorgesproken. Inderdaad, het doel is om de SK-afrekeningen 2021 voor jaareinde afgerekend te hebben, dit is zo besproken en hier werkt het team hard aan.
De (eerdere) planning was om in November het oude fonds afgerekend te hebben, en in December het nieuwe fonds. Hier is de laatste weken zo op gewerkt.
Met het vertrek van [betrokkene 6] (ik begrijp dat ze vervroegt weg wil/vrije dagen op wil nemen) veranderd de situatie en zullen haar panden in ieder geval vóór haar vertrek doorgesproken moeten zijn zodat dit afgewikkeld kan worden. Dit is bekend bij het team en staat voor de komende 2/3 weken op de planning.
Hierna zullen de panden van [betrokkene 7] en [betrokkene 8] opgepakt/besproken gaan worden, volgorde afhankelijk van vertrek ja/nee) van [betrokkene 7] .
Voor de volledigheid voeg ik de status van de planning per vandaag bij.Om de verhoging van de voorschotten 2023 door te voeren, zullen we ( [betrokkene 3] en ik) een methodiek vast gaan stellen zodat dit met de prolongatie van december mee kan lopen’
2.13.
Op 10 november 2022 heeft [betrokkene 1] [gedaagde] op non-actief gesteld en hem een beëindigingsvoorstel gedaan, omdat er bij de aandeelhouder en directie van IRE geen vertrouwen meer was in een verdere samenwerking.
2.14.
Bij brief van 22 november 2022 van zijn gemachtigde heeft [gedaagde] laten weten dat hij zich niet in de (op 10 november voor het eerst) geuite kritiek herkent, dat hij niet inziet waarom zijn dienstverband zou moeten eindigen en dat hij zijn werkzaamheden weer wil hervatten.
2.15.
Bij e-mail van 28 november 2022 heeft de gemachtigde van IRE aangegeven dat volgens IRE sprake is van disfunctioneren, maar dat een verbetertraject (gelet op behoud van een goede reputatie in de markt) niet in het belang van [gedaagde] is. Aan [gedaagde] is verzocht alsnog akkoord gegaan met een (aangepast) beëindigingsvoorstel. [gedaagde] heeft dit voorstel van de hand gewezen.
2.16.
In de periode van medio december tot februari 2023 is via de gemachtigden gesproken over de inzet van mediation. Dit heeft niet tot de inschakeling van een mediator geleid, omdat geen akkoord werd bereikt over de voorwaarden, waaronder de voorwaarde van IRE dat [gedaagde] de helft van de kosten zou dragen.
2.17.
In een e-mail van 13 december 2022 heeft Van [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] geschreven:
‘De relatie met de heer de [gedaagde] is niet werkbaar geworden. Zijn halsstarrige en niet klant vriendelijk houding, naast het ontbreken van vastgoed beheer kennis ertoe leidt dat SynVest de relatie met Intercity niet zou voortzetten als hij zou blijven. Dit zou de toekomst van Intercity en haar werknemers in gevaar brengen aangezien SynVest de grootse klant is.Als aandeelhouder heb ik diverse maken contact met hem gehad. Mijn eigen ervaring met hem, het vooral niet luisteren, werkte verstorend. Ook was hij niet in staat de resultaten goed te analyseren. De werknemers van Intercity ken ik al jaren en ook van hen begonnen verontrustende signalen te komen over de sfeer op kantoor. Het plotselinge opzeggen van en aantal gewaardeerde medewerkers, waardoor veel kennis verloren is gegaan, is natuurlijk veel zeggend. Wij krijgen het beeld dat er een angst cultuur heerst en dat is niet hoe wij een onderneming geleid wensen te zien. (…)’.
2.18.
IRE heeft e-mails/verklaringen overgelegd (gedateerd op 13, 14, 15, 16 december 2022) van zeven (ex)-medewerkers van IRE. De daarin gemelde klachten over [gedaagde] lopen uiteen van het creëren van een negatieve sfeer op de werkvloer, denigrerend en negatief over collega’s praten, onvoldoende (transparante) communicatie tot te weinig doen aan onderbezetting en indiscretie.
2.19.
Bij e-mails van 16 december 2022 en 22 februari 2023 heeft IRE [gedaagde] verzocht zijn bedrijfsauto in te leveren, omdat deze nodig zou zijn voor ambulant personeel en vanwege de non-actiefstelling. In laatstgenoemde e-mail is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor door IRE geleden en te lijden schade als gevolg van de weigering van [gedaagde] om de auto in te leveren. Op 3 maart 2023 heeft [gedaagde] de bedrijfsauto ingeleverd.
2.20.
In een e-mail van 19 december 2022 heeft [betrokkene 12], directeur vastgoed bij SynVest, aan [betrokkene 1] geschreven dat Synvest de samenwerking met IRE zal verbreken als [gedaagde] terugkeert. [gedaagde] wordt verweten dat (i) het verzoek van Synvest om huurders te informeren over de stijgende energiekosten steeds is geweigerd en (ii) een verkeerde weerspiegeling van zaken is gegeven over het door IRM uitvoeren van een risico check van huurders (in het kader van de WWFT).
2.21.
In een e-mail van 20 december 2022 heeft [betrokkene 9] aan [betrokkene 1] geschreven dat de relatie met [gedaagde] ernstig verstoord is, doordat [gedaagde] (i) het collega’s niet toestond elkaar fysiek te ontmoeten voor overleg, (ii) een automatiseringstraject bij IRM is gestart zonder Synvest daarin te kennen of haar deugdelijk te informeren en (iii) onprofessioneel reageerde op verbetervoorstellen van Synvest om de kwaliteit van IRE op het gewenste niveau te krijgen.
2.22.
Bij brief van 28 maart 2023 heeft [bedrijf], een klant van IRE, IRE aansprakelijk gesteld voor het niet kunnen doorbelasten van de servicekostenafrekening van € 10.011,56 ex BTW aan huurder [betrokkene 10] , omdat de afrekening servicekosten over 2021 pas buiten de overeengekomen 9 maanden termijn was verstrekt.
2.23.
Bij e-mail van 30 maart 2023 heeft de heer [betrokkene 13], de externe administrateur die IRE na de non-actiefstelling van [gedaagde] heeft ingeschakeld, onder meer het volgende geschreven:

Zoals gisteren besproken ben ik behoorlijk geschrokken van de kwaliteit van de administratie. Dit ben ik niet van jullie gewend. Dit naar aanleiding van de servicekosten afrekeningen die ik maak over 2022. In eerdere jaren heb ik servicekosten afrekeningen voor jullie gemaakt in ongeveer 2 maanden tijd maar de kwaliteit van de administratie maakt dat het op dit moment ontzettend tijdrovend is om een goede afrekening op te stellen waardoor ik meer tijd nodig zal hebben om eea goed af te leveren.(…)Resumerend moet ik vaststellen dat er veel fouten/onjuistheden in de administratie zitten. Dit kan gebeuren als de financiële administratie niet goed wordt gecontroleerd/ gemanaged. Het lijkt erop dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt want anders worden posten niet op verschillende manieren geboekt. Hierdoor moet ik nu eerst de administratie controleren om vervolgens de servicekosten op te kunnen stellen. Al met al kost het mij dus veel meer tijd.’

3.Het verzoek

3.1.
IRE verzoekt de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden onder toekenning van de transitievergoeding van € 5.825,40 bruto. IRE heeft daarbij het volgende naar voren gebracht.
Primairwordt verzocht te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsrelatie (g-grond) met een groot deel van het personeel, [betrokkene 1] en Van [betrokkene 2] . [gedaagde] heeft op de werkvloer een angstcultuur gecreëerd, [betrokkene 1] over cruciale zaken onjuist/ontoereikend geïnformeerd en werknemers verboden contact met [betrokkene 1] op te nemen. Door deze handelwijze heeft ook Van [betrokkene 2] ieder vertrouwen in [gedaagde] verloren.
Subsidiairdoet IRE een beroep op de h-grond. De arbeidsovereenkomst is een lege huls, nu de belangrijkste klant van IRE niet meer met [gedaagde] wil samenwerken. Bovendien is sprake van verschil van inzicht over de invulling van de functie.
Meer subsidiairwordt ontbinding verzocht op de d-grond, omdat [gedaagde] op vrijwel alle facetten van zijn werk disfunctioneerde en niet de noodzaak inzag om snel met verbeteringen te komen.
Tot slotwordt een beroep gedaan op de i-grond, omdat vanwege een combinatie van genoemde gronden niet van IRE kan worden gevergd de arbeidsrelatie te laten voortduren.
Herplaatsing ligt volgens IRE niet in de rede.
3.2.
Bij wijze van
nevenverzoekverzoekt IRE om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 100,- voor iedere dag dat [gedaagde] de bedrijfsauto na 22 februari 2023 niet bij IRE heeft ingeleverd. [gedaagde] heeft geweigerd de auto in te leveren ondanks verzoeken daartoe van IRE, die de auto nodig heeft voor eigen gebruik. [gedaagde] is gehouden de schade die IRE hierdoor lijdt, te vergoeden.

4.Het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

4.1.
[gedaagde] verweert zich tegen het ontbindingsverzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
Primairmoet het ontbindingsverzoek worden afgewezen, omdat geen sprake is van enige voldragen ontslaggrond. [gedaagde] is plotseling en zonder deugdelijke grond op non-actief gezet. De verwijten aan zijn adres zijn niet eerder met hem besproken, feitelijk onwaar en gezocht. IRE heeft bewust op een verstoorde arbeidsrelatie willen aansturen en vanaf het begin afgekoerst op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Subsidiair, voor het geval het ontbindingsverzoek wordt toegewezen, maakt [gedaagde] aanspraak op een transitievergoeding van € 7.316,- bruto en een billijke vergoeding van € 250.000,- bruto. Verder wordt verzocht voor recht te verklaren dat IRE geen rechten aan het overeengekomen concurrentiebeding kan ontlenen.
4.2.
Bij wijze van (voorwaardelijk)
tegenverzoekvraagt [gedaagde] de kantonrechter om voor recht te verklaren dat zijn salaris vanaf 1 januari 2023 (na indexering) € 11.260,93 bruto per maand exclusief emolumenten bedraagt. Het verzoek is gedaan onder de voorwaarde dat IRE de indexatieclaim van [gedaagde] niet erkent.

5.De beoordeling

het verzoek
Ontbindingsverzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen redelijke grond voor ontbinding. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.4.
IRE heeft vier ontslaggronden aangevoerd: g-grond, h-grond, d-grond en i-grond. Bij elk van die ontslaggronden grijpt IRE terug op de verwijten die zij [gedaagde] maakt over (i) problemen met de servicekosten en (ii) de samenwerking met collega’s.
Ad i) service kosten
5.5.
Het verwijt dat IRE [gedaagde] maakt terzake de servicekosten is dat (i) niet is voldaan aan verzoeken van Synvest om haar huurders tijdig te informeren over de stijgende energiekosten en de voorschotten servicekosten daarop aan te passen, waardoor IRE in potentie een schadeclaim van Synvest en/of huurders ter hoogte van € 1,78 miljoen boven het hoofd hangt (ii) de service afrekeningen over 2021 te laat aan Synvest zijn opgeleverd en (iii) [gedaagde] [betrokkene 1] hierover niet (volledig/juist) heeft geïnformeerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft IRE verwezen naar de correspondentie met Synvest en de verklaring van de externe administrateur die zij na de non-actiefstelling van [gedaagde] heeft ingehuurd. [1]
5.6.
[gedaagde] heeft weersproken dat hij nalatig is geweest in het servicekostendossier. Hij heeft (samengevat) toegelicht dat hij vanwege het snelle vertrek van zijn voorganger nauwelijks is ingewerkt en dat hij de organisatie bij aanvang in zijn functie in totale chaos aantrof. De commercieel directeur was net op non-actief gezet, er was onderbezetting en er heerste veel onvrede en onrust onder de overgebleven werknemers. Verder ontbrak een vastgoedmanagementsysteem waardoor veel werk met betrekking tot de servicekosten handmatig moest gebeuren. Bovendien had Synvest recent nieuwe panden aangekocht, waarvoor nog een nieuwe infrastructuur voor de servicekosten moest worden gebouwd, hetgeen tijdrovend was. Ook was [gedaagde] (in overleg met [betrokkene 1] en Van [betrokkene 2] ) veel tijd kwijt aan de implementatie van een vastgoedmanagementsysteem (Blox) zodat de servicekosten werkzaamheden juist efficiënter en sneller konden worden gedaan.
5.7.
[gedaagde] heeft verder toegelicht dat de voorschotten servicekosten niet eerder dan per januari 2023 konden worden verhoogd, omdat de afrekening van 2021 en de begroting voor 2022 nog niet gereed waren. Dat kwam weer doordat de benodigde documentatie (van de nieuw aangekochte panden van Synvest) niet voorhanden/op orde was en omdat was gebleken dat de afrekeningen van 2020 (opgemaakt voordat [gedaagde] in dienst was) incorrect bleken, dus eerst nog gecorrigeerd moesten worden. Dit is in de e-mail van 18 maart 2022 allemaal aan Synvest uitgelegd [2] , waarna Synvest geen andere, afwijkende instructies heeft gegeven, aldus nog steeds [gedaagde] .
5.8.
[gedaagde] betwist ook dat de servicekosten eindafrekeningen over 2021 al in het tweede kwartaal van 2022 opgeleverd hadden moeten worden. [gedaagde] verwijst naar algemene voorwaarden waarin staat dat eindafrekeningen binnen 12 respectievelijk 15 maanden na afloop van het servicekostenjaar moeten zijn opgesteld. Dat met één klant ([bedrijf] [3] ) een kortere termijn was afgesproken, kan [gedaagde] niet worden aangerekend. Die afspraak is voor zijn komst gemaakt en [gedaagde] was hiervan niet op de hoogte (gesteld).Volgens [gedaagde] hadden alle afrekeningen, die in november 2022 al grotendeels in concept gereed waren, binnen de contractueel afgesproken termijn (vóór 2023) opgeleverd kunnen worden
alshij 10 november 2022 niet op non-actief zou zijn gesteld.
5.9.
Het verwijt dat [gedaagde] [betrokkene 1] onvoldoende heeft geïnformeerd is volgens [gedaagde] (dan ook) onterecht. [gedaagde] had de zaken onder controle; de afrekeningen hadden tijdig kunnen worden opgeleverd en de aanpassing servicekosten is (in lijn met wat in de mail van 18 maart 2022 was aangegeven) per januari 2023 doorgevoerd. Daarbij komt, aldus [gedaagde] , dat [betrokkene 1] zich niet bemoeide met waar hij mee bezig was en zich volledig afzijdig hield.
Ad ii) Samenwerking met collega’s
5.10.
Onder verwijzing naar de overgelegde verklaringen van (oud-)medewerkers [4] stelt IRE dat [gedaagde] op de werkvloer een angstcultuur heeft gecreëerd waardoor meerdere werknemers zijn vertrokken. [betrokkene 1] , die sinds maart 2020 volledig thuis werkte, is daar achter gekomen doordat de heer [betrokkene 11] van IRE in september/oktober 2022 contact met [betrokkene 1] opnam om aan te geven dat het niet goed ging. Toen is gebleken dat [gedaagde] medewerkers had geïnstrueerd geen contact met [betrokkene 1] op te nemen, aldus nog steeds IRE.
5.11.
[gedaagde] heeft het voorgaande weersproken en betwist de inhoud van de verklaringen. [gedaagde] heeft toegelicht dat er bij IRE al jarenlang een groot personeelsverloop was (70 medewerkers gekomen en gegaan in 11 jaar tijd) en dat ten tijde van zijn komst net 8 van de 24 medewerkers waren vertrokken, wat zijn weerslag op de werksfeer had. In de korte tijd dat hij bij IRE werkte heeft [gedaagde] de organisatie weer op sterkte gebracht; hij onderhield intensief contact met het personeel, zorgde voor de juiste sturing en had dagelijks overleg met verschillende medewerkers. [gedaagde] betwist met klem dat hij collega’s zou hebben verboden contact met [betrokkene 1] op te nemen. Dat valt ook niet te rijmen met het feit dat [betrokkene 1] regelmatig contact had met medewerkers, aldus nog steeds [gedaagde] .
5.12.
Hierna zal de kantonrechter, met inachtneming van het voorgaande, de door IRE aangevoerde ontslaggronden beoordelen.
Verstoorde arbeidsverhouding (g-grond)
5.13.
Voor toewijzing van een ontbindingsverzoek op de g-grond is vereist dat de arbeidsverhouding zodanig ernstig en duurzaam is verstoord dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden het dienstverband te laten voortduren. Daarnaast is van belang dat verwacht mag worden dat partijen inspanningen leveren om tot verbetering of herstel van de arbeidsverhouding te komen.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat IRE, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidsverhouding tussen [gedaagde] enerzijds en de medewerkers, [betrokkene 1] en Van [betrokkene 2] anderzijds
ernstig en duurzaamverstoord is geraakt en dat IRE zich voldoende heeft ingespannen om tot verbetering/herstel van de arbeidsverhoudingen te komen.
5.15.
De kantonrechter begrijpt dat het balletje is gaan rollen doordat [betrokkene 1] in het najaar van 2022 signalen van de heer [betrokkene 11] kreeg dat een aantal zaken niet goed liepen. Van IRE had verwacht mogen worden dat zij op dat moment met [gedaagde] was gaan zitten om deze zaken met hem te bespreken en zich in te spannen eventuele problemen (samen met [gedaagde] ) op te lossen. Dat heeft IRE nagelaten. In plaats daarvan heeft zij [gedaagde] zonder concrete toelichting en aanleiding op non-actief gesteld en is zij – naar het zich laat aanzien - verklaringen van allerlei partijen gaan verzamelen om (achteraf) een dossier tegen [gedaagde] op te bouwen.
5.16.
Uit de door IRE overgelegde verklaringen van medewerkers van IRE blijkt volgens de kantonrechter overigens niet zozeer van een door [gedaagde] gecreëerde angstcultuur, maar eerder van onvrede over de stijl van leidinggeven/communiceren van [gedaagde] . Ook daarvoor geldt dat [gedaagde] hier niet eerder op is aangesproken en hem niet de gelegenheid is geboden zich te verbeteren. Dat dat niet is gebeurd omdat [betrokkene 1] , die sinds maart 2020 2,5 jaar thuis heeft gewerkt, niet bekend was met de situatie op de werkvloer, is een omstandigheid die voor rekening en risico van IRE komt. Zoals IRE in haar verzoekschrift [5] bevestigt, was [betrokkene 1] (dé statutairbestuurder van IRE) verantwoordelijk voor alle personeelszaken van IRE. Het was dus zijn taak vinger aan de pols te houden, bijvoorbeeld door functioneringsgesprekken te voeren.
5.17.
De verstoring in de arbeidsrelatie met [betrokkene 1] is volgens IRE ontstaan doordat [gedaagde] [betrokkene 1] over cruciale zaken onjuist/ontoereikend heeft geïnformeerd en collega’s heeft verboden contact met [gedaagde] op te nemen. [gedaagde] heeft weersproken dat hij medewerkers verbood contact met [betrokkene 1] op te nemen. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing door IRE, is dit verwijt dus niet komen vast te staan. Ook de stelling over de gebrekkige informatievoorziening is, gelet op wat [gedaagde] naar voren heeft gebracht (verwoord in r.o. 5.5 tot en met 5.9), onvoldoende onderbouwd. Voor wat betreft de onvrede op de werkvloer geldt dat [gedaagde] [betrokkene 1] daarover niet
koninformeren, omdat deze onvrede nooit met hem was gedeeld én (zoals IRE in haar pleitnota heeft bevestigd) pas na zijn non-actiefstelling naar boven is gekomen.
5.18.
Tot slot heeft IRE ook onvoldoende onderbouwd dat de relatie met aandeelhouder Van [betrokkene 2] onherstelbaar verstoord is geraakt. De weinig concrete en pas na de non-actiefstelling opgestelde verklaring van Van [betrokkene 2] is daarvoor onvoldoende.
Lege huls / verschil van inzicht (h-grond)
5.19.
IRE heeft ook verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de h-grond, enerzijds vanwege de verstoorde verhoudingen met Synvest en anderzijds vanwege een verschil van inzicht over de invulling van de functie van [gedaagde] . IRE stelt dat de arbeidsovereenkomst een lege huls is geworden doordat Synvest niet meer met [gedaagde] wil werken. Het verschil van inzicht over de functie-invulling blijkt volgens IRE uit het feit dat [gedaagde] zaken niet voortvarend heeft opgepakt, onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen, toezeggingen niet nakwam en zijn afdeling onvoldoende sturing gaf.
5.20.
De kantonrechter is van oordeel dat ook deze grond niet voldragen is. Ontbinding op de h-grond kan aan de orde zijn bij een onoverbrugbaar verschil van inzicht over het te voeren beleid, maar is nadrukkelijk niet bedoeld voor het ‘repareren’ van een ontslag waarvoor – wegens een gebrek aan een voldoende onderbouwing – geen redelijke grond bestaat. [6] Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een onoverbrugbaar verschil in inzicht over het te voeren
beleid. IRE heeft wél aangevoerd dat er een verschil van inzicht is over de wijze waarop de
functiemoet worden uitgeoefend, maar de omstandigheden waarmee zij dit onderbouwt zijn allemaal terug te voeren op kritiek op het
functionerenvan [gedaagde] . Daarvoor is de h-grond niet bedoeld. Daarbij komt dat IRE geen enkele (aantoonbare) moeite heeft gedaan om te proberen een eventueel gerezen verschil van inzicht te overbruggen. Na de non-actiefstelling is weliswaar over de inzet van mediation gesproken, maar dat is niet van de grond gekomen omdat IRE wilde dat [gedaagde] daaraan de helft zou meebetalen.
5.21.
Ook het ‘lege huls’ argument slaagt niet. De verklaring van Synvest, dat de relatie met IRE wordt verbroken als [gedaagde] er blijft werken, is van beperkte waarde vanwege de dubbelfunctie van Van [betrokkene 2] . Gelet op de gehele gang van zaken kan niet worden uitgesloten dat de verklaringen zijn opgesteld uitsluitend ten behoeve van IRE (en haar aandeelhouder Van [betrokkene 2] ) om een beëindiging van het dienstverband te forceren.
Disfunctioneren (d-grond)
5.22.
Het disfunctioneren bestaat er volgens IRE uit dat [gedaagde] (i) zijn financiële taken (servicekosten) niet uitvoerde zoals door IRE werd verwacht, hij [betrokkene 1] hierover onvoldoende informeerde en hij niet de noodzaak erkende om snel met verbeteringen te komen, (ii) de instructie van [betrokkene 1] en Van [betrokkene 2] om een nieuwe commercieel directeur te werven, heeft genegeerd, (iii) de positie van [betrokkene 3] heeft ondermijnd door negatief over hem te praten en (iv) een angstcultuur heeft gecreëerd. Het doorlopen van een verbetertraject kan niet van IRE worden gevergd, nu Synvest heeft aangegeven niet meer met [gedaagde] te willen werken en de medewerkers hebben verklaard dat sprake was van een angstcultuur.
5.23.
De kantonrechter overweegt dat er op de d-grond kan worden ontbonden als (1) de werknemer ongeschikt is voor het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, (2) de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en de werknemer voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren en (3) de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze vereisten niet is voldaan.
5.24.
Voor wat betreft de onder (ii) en (iii) genoemde punten geldt dat IRE deze kritiek, na betwisting door [gedaagde] , niet heeft onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat deze kritiek gegrond is. Voor wat betreft het verwijt dat [gedaagde] een angstcultuur heeft gecreëerd (iv), verwijst de kantonrechter naar wat onder r.o. 5.15 en 5.16 is overwogen.
5.25.
Voor wat betreft de servicekosten (i) is duidelijk dat Synvest ontevreden was over de voortgang. Dat die onvrede niet geheel onterecht is, kan worden afgeleid uit het feit dat de eindafrekeningen over 2021 begin november 2022 nog niet waren opgeleverd, terwijl met Synvest was afgesproken dat dit al in het derde kwartaal van 2022 zou gebeuren. [7] Op basis van de verklaring van de externe administrateur is ook aannemelijk dat de financiële administratie van IRE te wensen overliet.
5.26.
Hoewel [gedaagde] hiervoor vanuit zijn functie van Finance Director verantwoordelijk is, is de kantonrechter er niet van overtuigd geraakt dat de problemen (volledig) aan (het functioneren van) [gedaagde] te wijten zijn. [gedaagde] heeft toegelicht dat hij niet of nauwelijks is ingewerkt, dat hij naast zijn eigen functie ook de functie van Commercieel directeur vervulde, dat de financiële afdeling bij zijn aantreden onderbezet was, dat eerdere (voor zijn komst opgestelde) eindafrekeningen incorrect waren en moesten worden gecorrigeerd, dat ten behoeve van de nieuw aangekochte panden een nieuwe servicekostenstructuur worden opgesteld, terwijl er (nog) geen goedwerkend vastgoedmanagementsysteem was en dat de daarvoor benodigde documentatie ontbrak/niet op orde was. IRE heeft onvoldoende tegen dit alles ingebracht. Hierdoor is niet uit te sluiten dat het disfunctioneren (niet ook) het gevolg is van onvoldoende zorg van IRE voor scholing en/of de arbeidsomstandigheden.
5.27.
Nog daargelaten of alle kritiek op het functioneren van [gedaagde] gegrond is, geldt bovenal dat [gedaagde] onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zich te verbeteren. Hij is immers al kort na de e-mail van [betrokkene 1] van 20 oktober 2022 op non-actief gesteld en een verbetertraject is hem nooit aangeboden. Dit had - anders dan IRE meent - wél van haar verlangd mogen worden. [gedaagde] heeft ter zitting overigens expliciet te kennen gegeven dat hij weer bij IRE aan het werk wil en alsnog de kans wil krijgen zich te verbeteren en te werken aan de kritiekpunten.
Combinatie van omstandigheden (i-grond)
5.28.
IRE heeft ook verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer gronden, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter overweegt dat met deze cumulatiegrond wordt beoogd het ontslagstelsel te verruimen, zonder te breken met het huidige stelsel van gesloten ontslaggronden. [8] De cumulatiegrond is bedoeld voor die gevallen waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkelvoudige ontslaggrond, maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen. [9]
5.29.
De kantonrechter heeft hiervoor het verzoek op de g-h- en d-grond afgewezen, omdat geen sprake is van een (bijna) voldragen ontslaggrond. De door IRE aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen ook geen ontbinding op de i-grond.
5.30.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek van IRE zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
Nevenverzoek: schadevergoeding wegens niet inleveren bedrijfsauto
5.31.
IRE heeft de kantonrechter verzocht [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 100,- per dag dat [gedaagde] de bedrijfsauto na 22 februari 2023 niet heeft ingeleverd. IRE stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] verplicht was de auto op verzoek van IRE in te leveren. Die verplichting vloeit volgens IRE voort uit artikel 15.2 van de bedrijfswagenovereenkomst [10] , en uit een mondeling gemaakte afspraak dat [gedaagde] de auto moest inleveren als een ambulante medewerker deze nodig zou hebben. Volgens IRE was de auto vanaf januari 2023 nodig voor een ambulante medewerker en heeft IRE, doordat [gedaagde] heeft geweigerd de auto in te leveren, kosten moeten maken voor de huur van een extra auto.
5.32.
De kantonrechter wijst het verzoek van IRE af. Voor toewijzing van de schadevergoedingsvordering is vereist dat (i) [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verplichting (ii) waardoor IRE schade heeft geleden. Aan die voorwaarden is niet voldaan. De mondelinge afspraak waar IRE zich op beroept, is door [gedaagde] betwist en staat dus niet vast. Nog afgezien van het feit dat artikel 15.2 van de bedrijfswagenovereenkomst verwijst naar een non-actiefstelling waarvan de kantonrechter achteraf heeft vastgesteld dat die onterecht was, is óók niet komen vast te staan dat IRE schade heeft geleden. [gedaagde] betwist immers dat IRE zijn auto nodig had voor een ambulante medewerker en dat IRE in dat verband een extra auto heeft moeten huren. IRE heeft nagelaten haar stellingen (met stukken) te onderbouwen.
Proceskosten
5.33.
De proceskosten komen voor rekening van IRE , omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 793,-.
het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.34.
[gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht voor recht te verklaren dat hij na indexering vanaf 1 januari 2023 aanspraak maakt op een maandloon van € 11.260,93 bruto, te vermeerderen met emolumenten, wettelijke verhoging en wettelijke rente. Het verzoek is voorwaardelijk gedaan, namelijk voor het geval de kantonrechter het ontbindingsverzoek van IRE zou afwijzen en IRE de salaris-claim niet zou erkennen. Omdat aan beide voorwaarden is voldaan, zal de kantonrechter het verzoek beoordelen.
5.35.
De kantonrechter wijst het verzoek toe zoals vermeld in het dictum. Daartoe is redengevend dat niet in geschil is dat IRE op grond van artikel 3.1 van de arbeidsovereenkomst verplicht is het salaris jaarlijks te indexeren op basis van het CPI. IRE heeft ook niet weersproken (de stelling van [gedaagde] ) dat het CPI-inflatiecijfer 9,97% bedraagt. Het verweer van IRE dat al het andere personeel een verhoging van 7% heeft gekregen, omdat een hogere taxatie vanwege de bedrijfsresultaten van het afgelopen jaar niet mogelijk is, slaagt niet. Deze stellingen van IRE zijn niet onderbouwd en bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden zo zwaar wegen dat een eenzijdige wijziging in de (primaire) arbeidsvoorwaarden van [gedaagde] gerechtvaardigd is. [11]
5.36.
De subsidiaire tegenverzoeken van [gedaagde] hoeven niet te worden beoordeeld, omdat de voorwaarde waaronder zij zijn gedaan (dat het ontbindingsverzoek zou worden toegewezen) niet in vervulling is gegaan.
Proceskosten
5.37.
De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding de proceskosten met betrekking tot het zelfstandig tegenverzoek van [gedaagde] te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt IRE tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op € 793,- aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart de beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
6.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde] , na indexering, vanaf 1 januari 2023 aanspraak maakt op een loon van € 11.260,93 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten en te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van gehele voldoening;
6.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Y.H.G. Erkens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Kruithof, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie 2.9 en 2.23 bij Feiten
2.Zie 2.9 bij Feiten.
3.Zie 2.22 bij Feiten
4.Zie 2.18 bij Feiten
5.Randnummer 8 verzoekschrift
6.Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, C, pag. 91
7.Zie 2.9 bij Feiten en productie 33 van IRE.
8.Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 9, pag. 59.
9.Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, F, pag. 26.
10.Zie 2.3 bij Feiten
11.HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1759.