ECLI:NL:RBNHO:2023:4922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5129
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terugbetaling douanerechten en beroep op vertrouwensbeginsel in douanerechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven. Het betreft een verzoek om terugbetaling van douanerechten en een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres had een uitnodiging tot betaling ontvangen van € 390.898,09 aan douanerechten en € 14.094,05 aan rente op achterstallen. Eiseres diende een verzoek om terugbetaling in voor een bedrag van € 356.364,51, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor terugbetaling op grond van artikel 220 van het CDW, omdat er geen sprake was van een vergissing van de bevoegde autoriteiten. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de douaneautoriteiten een actieve handeling hebben verricht die het gewettigd vertrouwen heeft gewekt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet kan terugvallen op de billijkheidsclausule van artikel 239 van het CDW, omdat er sprake was van klaarblijkelijke nalatigheid aan de zijde van eiseres. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van douaneregelingen en de verantwoordelijkheden van de belastingplichtige in het kader van douanerechten. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook verwezen naar eerdere uitspraken en relevante wetgeving, waaronder de Verordening (EEG) nr. 2913/92 en de Verordening (EU) nr. 952/2013.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5129

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.C. Sijbers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 2 maart 2018 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt van € 390.898,09 aan douanerechten op industrieproducten en
€ 14.094,05 aan rente op achterstallen.
Bij brief van 9 april 2018 heeft eiseres een verzoek om terugbetaling ingediend voor een bedrag van € 356.364,51 aan douanerechten.
Verweerder heeft bij beschikking van 26 mei 2020 dit verzoek afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bezwaar ingediend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 augustus 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 september 2021, ontvangen bij de rechtbank op
13 september 2021, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023 te Haarlem.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak tussen eiseres en verweerder met zaaknummer HAA 20/3641.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, vergezeld van [naam 1] , kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. dr. [naam 2] , mr. [naam 3] en [naam 4] .
In de zaak HAA 20/3641 wordt separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiseres is met ingang van 1 oktober 2013 een vergunning actieve veredeling, systeem schorsing (hierna: AV/S), verleend, geldig tot 1 oktober 2016. Op grond van deze vergunning is het eiseres toegestaan om ongebleekte weefsels van katoen onder de regeling actieve veredeling te plaatsen, om deze te bleken, merceriseren, drogen, drukken, inpassen, finishen en op te maken en bedrukte weefsels van katoen te herstellen, om te pakken en te bewaken
(de rechtbank begrijpt dat “bewaken” onjuist is en dat dit “bewerken” moet zijn, zoals ter zitting is besproken). In de vergunning zijn voor het hoofdveredelingsproduct de GS-posten 5208 en 4910 vergund en voor het bijkomende veredelingsproduct GS-post 5208. De vergunning vermeldt een opbrengstpercentage van 101,3%. De faciliteit van artikel 546 van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: TCDW) maakt deel uit van de vergunning.
2. In 2016 heeft eiseres geconstateerd dat het opbrengstpercentage van 101,3% niet overeenstemde met de werkelijkheid. Zij heeft een herrekening opgesteld ten behoeve van de aansluiting van de financiële en logistieke administratie en de aanzuiveringsafrekeningen.
3. Bij brief van 18 november 2016 heeft verweerder bij eiseres een administratieve controle aangekondigd, die, voor zover hier van belang, zag op de naleving van deze vergunning en de in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2016 ingediende aanzuiveringsafrekeningen.
4. Bij deze controle na invoer heeft verweerder vastgesteld dat het verloop van de douaneregeling actieve veredeling niet altijd te volgen was. Er kon niet altijd een verband worden gelegd met de administratieve vastlegging. Er waren verschillen in de goederenbeweging. Eiseres heeft niet alle inkopen van ongebleekte weefsels onder de regeling actieve veredeling geplaatst. Jaarlijks heeft zij ongeveer 20% direct in het vrije verkeer gebracht. Voorts kon verweerder niet voor alle wél onder de regeling actieve veredeling geplaatste weefsels vaststellen dat zij, al dan niet veredeld, zijn wederuitgevoerd of een andere toegestane douanebestemming hebben gekregen, waarmee de regeling actieve veredeling zou zijn aangezuiverd.
Het definitieve controlerapport dateert van 26 januari 2018.
5. Eiseres heeft de verschillen in de goederenbeweging tussen de ingekochte weefsels, gecorrigeerd in verband met het deel dat in het vrije verkeer was gebracht, en de verkochte weefsels, verklaard door erop te wijzen dat dit “scrap” betrof, afvallen van doek die gedurende de verschillende productiestadia ontstaan en die volgens haar als waardeloos goed bij afvalverwerkende bedrijven zijn verbrand of geshredderd. Eiseres onderscheidt bij deze scrap onder meer ongefixeerd doek, zonder chemische toevoegingen, en gefixeerd doek, met chemische toevoeging, en kort doek, van korter dan 2 meter, en lang doek, dat langer dan 2 meter is. Eiseres laat ook zogenaamd impaired doek vernietigen. Deze vernietiging van impaired doek valt buiten de omvang van het geding.
6. Gedurende de geldigheidsduur van de vergunning heeft eiseres iedere maand diverse keren scrap weggevoerd van haar locatie naar derden ter vernietiging. De scrap was niet in de ingediende aanzuiveringsafrekeningen opgenomen.
Geschil7. In geschil is of het verzoek om terugbetaling van eiseres op grond van artikel 220 van de Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: CDW), gelezen in samenhang met artikel 236 van het CDW naar de rechtbank begrijpt, dan wel artikel 239 van het CDW had moeten worden gehonoreerd en tot terugbetaling had moeten leiden van € 356.364,51 aan invoerrechten.
8. Eiseres maakt aanspraak op terugbetaling op grond van artikel 220 van het CDW. Zij stelt dat sprake is van gewekt vertrouwen. Zij stelt subsidiair dat zij aanspraak kan maken op terugbetaling met een beroep op de billijkheidsclausule van artikel 239 van het CDW. Ten slotte heeft eiseres in haar beroepschrift gesteld dat de douaneschuld teniet is gegaan op grond van artikel 124, lid 1, letter h, van de Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de unie (hierna: DWU), welke beroepsgrond zij ter zitting in de onderhavige procedure heeft ingetrokken. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
9. Verweerder stelt dat het verzoek om terugbetaling terecht is afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 220, lid 2, onderdeel b, van het CDW en artikel 239 van het CDW. Artikel 124, lid 1, letter h, van het DWU is niet van toepassing.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
11. De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar haar uitspraak van heden in de zaak met nummer HAA 20/3641. In die uitspraak is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen de utb van 2 maart 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraak overwogen dat het afvoeren van bijkomende veredelingsproducten zonder voorafgaande kennisgeving aan en toestemming van de inspecteur en zonder deze op te nemen in de aanzuiveringsafrekening dient te worden gekwalificeerd als onttrekking van onder de regeling actieve veredeling verkerende goederen aan het douanetoezicht. De douaneschuld van de utb van 2 maart 2018 is dus ontstaan op grond van artikel 203 van het CDW.
12. Op feiten die zich vóór het van toepassing worden van het DWU (op 1 mei 2016) hebben voorgedaan, zijn in het algemeen de materiële voorschriften van het CDW van toepassing, terwijl doorgaans de procedurevoorschriften van het DWU van toepassing zijn (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 23 februari 2006, nr. C-201/04 (Molenbergnatie NV), ECLI:EU:C:2006:136, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In specifieke gevallen kan een regel van materieel recht ook worden toegepast op vóór de inwerkingtreding ervan bestaande situaties. Dit is slechts mogelijk voor zover er blijkens de bewoordingen, de doelstellingen of de opzet ervan zulke gevolgen aan de desbetreffende bepaling dienen te worden toegekend (zie het arrest van het Hof van Justitie van 14 februari 2012, C-17/10 (Toshiba e.a.), ECLI:EU:C:2012:72, punt 51).
Het verzoek om terugbetaling van eiseres heeft betrekking op een utb die door verweerder is opgelegd ter zake van in de periode 13 juni 2014 tot en met 30 april 2016 door eiseres onder de douaneregeling AV/S geplaatste goederen. Van een specifiek geval waardoor een regel van materieel recht uit het DWU van toepassing kan zijn, is niet gebleken. De rechtbank zal het verzoek van eiseres dan ook toetsen aan de regels van materieel recht opgenomen in de artikelen 220 van het CDW, artikel 236 van het CDW en 239 van het CDW.
Het beroep op gewekt vertrouwen
13. Volgens artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet tot boeking achteraf van douanerechten over indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Op de eerste plaats moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet de belastingschuldige deze vergissing redelijkerwijs niet hebben kunnen ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde te goeder trouw zijn en aan alle bepalingen inzake de douaneaangifte hebben voldaan. Wat de eerste voorwaarde betreft heeft het Hof van Justitie diverse keren beslist dat artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW de bescherming beoogt van het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten over te gaan. Het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige is slechts vatbaar voor bescherming uit hoofde van dat artikel, indien het de bevoegde autoriteiten ‘zelf’ zijn geweest die de grondslag hebben gecreëerd voor dat gewettigd vertrouwen. Enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven, geven recht op niet-navordering van douanerechten (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1468).
14. Op eiseres rust de bewijslast haar stelling aannemelijk te maken dat de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zijn vervuld.
15. Eiseres voert ten eerste aan dat zij al geruime tijd gebruik maakt van de regeling actieve veredeling en dat zij in het verre verleden afspraken heeft gemaakt met de Douane over de wijze waarop wordt omgegaan met afvallen (scrap). Daarbij is volgens eiseres afgesproken dat de afvallen verdisconteerd worden in het opbrengstpercentage. Dit blijkt volgens haar uit een verklaring van [bedrijf] van 19 april 2004 en het controleverslag van de Douane van 13 januari 1995. Volgens eiseres is sprake van een actieve handeling van de Douane. Het was een controle op de toepassing van de actieve veredeling waarbij expliciet naar de toegepaste werkwijze is gekeken.
16. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt niet kan slagen. De vergunning zelf bevat geen aanknopingspunten voor de stelling dat de scrap in het vergunde opbrengstpercentage zou zijn verdisconteerd. Daarnaast is niet vast komen te staan dat afspraken zijn gemaakt over het feit dat de scrap zonder controle ter vernietiging kon worden weggevoerd. In de vergunning staat namelijk naast het hoofdveredelingsproduct ook het bijkomende veredelingsproduct, met GS-code 5208, vermeld. In artikel 496, onder letter k, van de TCDW worden hoofdveredelingsproducten gedefinieerd als de veredelingsproducten voor de vervaardiging waarvan de vergunning tot gebruikmaking van de regeling werd verleend; en onder letter l worden bijkomende veredelingsproducten gedefinieerd als andere veredelingsproducten dan de in de vergunning vermelde hoofdveredelingsproducten, die onvermijdelijk als bijproduct van het veredelingsproces ontstaan. De door eiseres als scrap aangeduide afvallen van doek die gedurende de verschillende productenstadia ontstaan, zijn te beschouwen als bijkomend veredelingsproduct. Niet is gebleken dat verweerder in eerste instantie te weinig invoerrechten heeft geheven als gevolg van een vergissing. Eiseres heeft aan de scrap niet een nieuwe toegestane douanebestemming gegeven.
17. Niet is gebleken dat eiseres in het verleden met de Douane heeft afgesproken dat het afval wordt verdisconteerd in het opbrengstpercentage. De verwijzing van eiseres naar een verklaring van [bedrijf] van 19 april 2004 en het controleverslag van de Douane van 13 januari 1995 zijn niet voldoende om aan te tonen dat deze afspraak bestaat, noch dat deze afspraken onderdeel van onderhavige vergunning zouden zijn. Naast dat dit informatie is van ver voor de in geding zijnde periode (1 januari 2013 tot en met 30 april 2016), is daaruit, anders dan eiseres stelt, ook niet op te maken dat, of hoe het afval is verdisconteerd in het opbrengstpercentage. In het controlerapport van 26 januari 2018, pagina 13 onderaan, neemt de controleambtenaar het standpunt in dat er in 2004 werkafspraken zijn gemaakt met de onderneming, maar dat daarin niet gesproken is over het verdisconteren van afvallen in het opbrengstpercentage. In voorgaande vergunningen wordt nergens gerefereerd aan individuele afspraken met de vergunninghouder waaruit zou blijken dat afvallen verdisconteerd zouden worden in het opbrengstpercentage. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat in voorgaande vergunningen sprake zou zijn van de afspraak dat de afvallen in het opbrengstpercentage zijn verdisconteerd.
18. Uit de verklaring van [bedrijf] en het controleverslag van de Douane, dan wel de huidige of eerdere vergunningen valt evenmin op te maken dat verweerder zou hebben ingestemd met een werkwijze die niet in overeenstemming is met wat is bepaald in de aan eiseres verleende vergunning actieve veredeling. Er is dan ook geen sprake van een vergissing van de Douane, in die zin dat de Douane zou hebben gehandeld in strijd met de door haar met eiseres gemaakte afspraken.
19. De stelling van eiseres dat er in het verleden elke drie jaar opnieuw vergunningen werden verleend zonder enig onderzoek van de Douane, maakt het voorgaande niet anders. Wat daar ook van zij, het doet er niet aan af dat in de vergunning(en) geen afspraak is te vinden dat afvallen van doek konden worden beschouwd als verliezen die waren verdisconteerd in het opbrengstpercentage, of een hierop lijkende systematiek.
20. De rechtbank is verder van oordeel dat uit het feit dat de Douane de aanzuiveringsafrekeningen altijd heeft geaccordeerd, niet kan niet worden afgeleid dat de Douane een vergissing heeft begaan. De Douane mocht er vanuit gaan dat eiseres, conform haar wettelijke verplichtingen, bij een voornemen tot vernietiging van scrap toestemming aan de Douane zou vragen en de wegvoering van bijkomende veredelingsproducten ook zou vermelden in haar aanzuiveringsafrekeningen, zoals artikel 521, lid 2, letter i, van de TCDW voorschrijft. Bij de in 2017 ingestelde controle van de ingediende aanzuiveringsafrekeningen is echter aan het licht gekomen dat dit niet is gebeurd. De in de aanzuiveringsafrekeningen opgenomen gegevens bleken toen incompleet. Eiseres had uit de toepasselijke vergunning kunnen opmaken dat haar werkwijze om de wegvoering van bijkomende veredelingsproducten niet te vermelden in haar aanzuiveringsafrekeningen, niet juist kon zijn. Er is geen sprake van een actieve gedraging van de zijde van de Douane. Ook de stelling van eiseres dat de Douane bij het aanvraagtraject voor AEO-certificering niet aan haar kenbaar heeft gemaakt dat de werkwijze niet zou kloppen, kan niet slagen, omdat geen sprake is van een actieve gedraging van de Douane en dus niet van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW.
Ten slotte kan de stelling van eiseres dat de douaneambtenaren bij bedrijfsbezoeken de containers met afval hebben kunnen zien, haar niet baten. In de eerste plaats is deze stelling niet nader onderbouwd en in de tweede plaats kan daaruit niet worden afgeleid dat de Douane actief instemt met de (douanetechnische en juridische) behandeling door eiseres van die goederen.
21. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de eerste voorwaarde van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW, dat inning van de rechten achterwege is gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, niet is voldaan. Nu in dit artikel sprake is van cumulatieve voorwaarden behoeven de standpunten van eiseres die zien op de tweede en derde voorwaarden van dit artikel, dan wel artikel 236 van het CDW, geen bespreking meer.
Het beroep op billijkheid
22. Eiseres stelt dat zij aanspraak maakt op terugbetaling wegens billijkheid, op grond van artikel 239 van het CDW. Zoals blijkt uit de tekst van artikel 239 van het CDW is terugbetaling afhankelijk van twee voorwaarden, te weten het bestaan van een bijzondere situatie en de afwezigheid van frauduleuze handelingen of klaarblijkelijke nalatigheid aan de zijde van de belanghebbende. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van frauduleus handelen.
23. Eiseres stelt dat geen sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid. Eiseres heeft slechts gewerkt conform de met de Douane gemaakte afspraken die al sinds decennia worden toegepast en waar de Douane van op de hoogte was en die diverse keren in de loop der jaren actief dan wel passief zijn goedgekeurd. Bovendien wordt voldaan aan alle relevante wettelijke bepalingen, met uitzondering van de separate vermelding van de afvallen in de aanzuiveringsafrekening. Dit is echter een gevolg van de met de Douane gemaakte afspraken.
24. De rechtbank is van oordeel dat eiseres uit de toepasselijke vergunning had moeten opmaken dat haar werkwijze om de wegvoering van bijkomende veredelingsproducten niet te vermelden in haar aanzuiveringsafrekeningen, niet juist kon zijn. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 20. Er is daarom sprake van een klaarblijkelijke nalatigheid van eiseres. De stelling van eiseres dat zij slechts heeft gewerkt conform de met de Douane gemaakte afspraken, slaagt niet. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 17 en 18, waarin is geoordeeld dat noch uit de verklaring van [bedrijf] en het controleverslag van de Douane, noch uit de huidige dan wel eerdere vergunningen volgt dat er afspraken zijn gemaakt tussen eiseres en verweerder dat de scrap zou worden verdisconteerd in het opbrengstpercentage.
25. De voorwaarde dat geen sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid aan de zijde van eiseres, is niet vervuld. De andere voorwaarde, die over de aanwezigheid van een bijzondere situatie, hoeft geen bespreking meer omdat in artikel 239 van het CDW sprake is van cumulatieve voorwaarden. Het beroep op artikel 239 van het CDW slaagt niet.
26. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, voorzitter, en mr. dr. C.A. Schreuder en
mr. K. Idsinga-Schellaars, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.