ECLI:NL:RBNHO:2023:4899

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
HAA 21/2357 en HAA 21/2358
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van watervergunningen voor Tata Steel en de vraag naar milieuzorgsystemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd op 3 mei 2023, zijn de beroepen van Stichting IJmondig, Stichting Frisse Wind.nu en Stichting Schapenduinen tegen de verleende watervergunningen aan Tata Steel voor de bedrijfsonderdelen Kooks- en Gasfabrieken (KGF) en Hoogovens (HOO) behandeld. De rechtbank oordeelt dat de watervergunningen rechtmatig zijn verleend. De vergunningen zijn verleend voor het lozen van stoffen in de Buitenhaven via riool 100, waarbij de rechtbank de vraag heeft beoordeeld of verweerder had moeten onderzoeken of Tata Steel over een milieuzorgsysteem beschikt dat voldoet aan de BBT-conclusies voor ijzer- en staalproductie. De rechtbank concludeert dat de watervergunningen in stand blijven en dat de beroepen ongegrond zijn. De eisers hebben niet aangetoond dat Tata Steel niet over een gecertificeerd milieuzorgsysteem beschikt, en de rechtbank oordeelt dat de verplichting tot het hebben van een dergelijk systeem niet in de watervergunningen hoeft te worden opgenomen. De rechtbank wijst erop dat de discussie over het milieuzorgsysteem moet worden gevoerd met de provincie Noord-Holland, die verantwoordelijk is voor de omgevingsvergunning. De rechtbank concludeert dat de minimalisatieverplichting in de watervergunningen in overeenstemming is met de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016, en dat de termijnen voor het voldoen aan deze verplichtingen niet onredelijk zijn. De uitspraak benadrukt het belang van de rapportageverplichtingen en de continue verbetering van de milieuprestaties van Tata Steel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/2357 en 21/2358

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

1.
de stichting
Stichting IJmondig, uit Wijk aan Zee,
2. de stichting
Stichting Frisse Wind.nu, uit Wijk aan Zee,
3. de stichting
Stichting Schapenduinen, uit Bloemendaal,
eisers,
gemachtigde: mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam,
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

gemachtigde: mr. C.R. Duurland, ambtenaar ten departemente.
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tata Steel IJmuiden B.V.uit IJmuiden (hierna: Tata Steel),
gemachtigde: mr. P.H.J. van Aardenne, advocaat te Den Haag.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan Tata Steel op haar verzoek verleende watervergunningen voor de bedrijfsonderdelen Kooks- en Gasfabrieken (KGF) (zaak 21/2358) en Hoogovens (HOO) (zaak 21/2357), gelegen aan de Wenckebachstraat 1 in Velsen-Noord.
1.2
Verweerder heeft deze watervergunningen met de afzonderlijke besluiten van 29 april 2021 verleend.
1.3
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Tata Steel heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft het beroep in de zaak 21/2358 op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Met instemming van alle partijen is toen ook de zaak 21/2357 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, vergezeld van [naam 1] , bestuurslid van de Stichting IJmondig, de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam 2] , ook ambtenaar ten departemente, en de gemachtigde van Tata Steel, vergezeld van mr. [naam 3] en [naam 4] , beiden in dienst van Tata Steel.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De beroepen zijn ongegrond. Verweerder heeft de watervergunningen mogen verlenen.
2.2
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank beoordeelt het beroep (uitsluitend) aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.3
De in deze uitspraak (verkort) aangehaalde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
Aan Tata Steel is voor het bedrijfsonderdeel KGF eerder, op 9 oktober 2007, een watervergunning verleend voor het lozen van stoffen in de Rijkswateren de Buitenhaven en de 1e Rijksbinnenhaven in IJmuiden. Voor het bedrijfsonderdeel HOO is op 23 oktober 2007 aan Tata Steel ook eerder een watervergunning verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater via riool 100 op de Buitenhaven. Deze vergunningen zijn destijds, vanwege het feit dat het te lozen afvalwater stoffen bevatte die op de zwarte lijst stonden, tijdelijk voor een periode van tien jaar verleend. De lozingen vanuit deze bedrijfsonderdelen werden na ommekomst van die periode gedoogd tot het moment dat nieuwe watervergunningen van kracht zouden zijn.
3.2
Op 4 augustus 2017 (voor HOO) en 14 november 2017 (voor KGF) heeft Tata Steel bij verweerder aanvragen om nieuwe watervergunningen ingediend. De aanvragen met bijbehorende stukken en de ontwerpvergunningen hebben van 12 februari tot en met 26 maart 2021 ter inzage gelegen. Eisers hebben een schriftelijke zienswijze over de ontwerpvergunningen naar voren gebracht.
Bestreden besluiten
4.1
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder opnieuw watervergunningen verleend voor het brengen van stoffen afkomstig van de bedrijfsonderdelen KGF en HOO in de Buitenhaven via riool 100. De watervergunning voor bedrijfsonderdeel KGF is verleend voor een periode van vijf jaar, gerekend vanaf het moment dat de watervergunning in werking treedt, en de watervergunning voor bedrijfsonderdeel HOO is verleend voor onbepaalde tijd. Aan de watervergunningen heeft verweerder voorschriften verbonden met het oog op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen. Volgens verweerder waarborgen de voorschriften dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd.
4.2
Vergunningvoorschrift 1.3.11 (Minimalisatieverplichting) van de watervergunning voor bedrijfsonderdeel HOO luidt:
Uiterlijk op 1 januari 2026 en vervolgens elke vijf jaar moet de vergunninghouder bij de waterbeheerder voor de zeer zorgwekkende stoffen (arseen, cadmium, kwik, nikkel, lood, fenolen en PAK’s) de volgende informatie verstrekken:
1. de mate waarin deze zeer zorgwerkkende stoffen op het oppervlaktewater geloosd worden;
2. de reeds toegepaste technieken om de emissie van deze zeer zorgwekkende stoffen zoveel mogelijk te voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, te beperken, en
3. een vermijdings- en reductieplan, gericht op het zoveel als technisch en kostentechnisch haalbaar is verder beperken van deze emissies, met daarin:
een overzicht van de technieken om emissies van deze zeer zorgwekkende stoffen in de toekomst nog verder te voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, verder te beperken,
informatie over het rendement en de validatie van deze technieken,
informatie over de bedrijfszekerheid en kosten van deze technieken,
informatie over afwenteleffecten van deze technieken, en
en keuze voor de op basis van deze informatie al dan niet toe te passen technieken.
4.3
Vergunningvoorschrift n1.2.12 (minimalisatieverplichting) van de watervergunning voor bedrijfsonderdeel KGF luidt:
1. Uiterlijk op 1 juli 2022 moet de vergunninghouder bij de waterbeheerder voor de stoffen arseen cadmium, kwik, nikkel, nikkel, lood, fenolen en PAK aangevuld met informatie over ZZS die volgt uit het onderzoek als bedoeld in voorschrift n.1.2.11, de volgende informatie verstrekken:
de mate waarin deze zeer zorgwekkende stoffen op het oppervlaktewater geloosd worden;
de reeds toegepaste technieken om de emissie van deze zeer zorgwekkende stoffen te voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, te beperken.
2. Uiterlijk op 1 januari 2024 en vervolgens elke vijf jaar, moet de vergunninghouder bij de waterbeheerder voor de stoffen arseen, cadmium, kwik, nikkel, lood, fenolen en PAK aangevuld met informatie over ZZS die volgt uit het onderzoek als bedoeld in voorschrift n.1.2.11 de volgende informatie verstrekken:
de mate waarin deze zeer zorgwekkende stoffen op het oppervlaktewater geloosd worden;
de reeds toegepaste technieken om de emissie van deze zeer zorgwekkende stoffen te voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, te beperken, en
een vermijdings- en reductieplan, gericht op het zoveel als technisch en kostentechnisch haalbaar is verder beperken van deze emissies, met daarin:
a. een overzicht van de technieken om emissies van deze zeer zorgwekkende stoffen in de toekomst nog verder te voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, verder te beperken,
b. informatie over het rendement en de validatie van deze technieken,
c. informatie over de bedrijfszekerheid en kosten van deze technieken,
d. informatie over afwenteleffecten van deze technieken, en
e. een keuze voor de op basis van deze informatie al dan niet toe te passen technieken.
Ontvankelijkheid
5. De watervergunningen zijn voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Nu eisers tegen de ontwerpbesluiten zienswijzen als bedoeld in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben ingediend, kunnen zij reeds daarom in beroep worden ontvangen.
Relativiteit
6. Stichting Schapenduinen grondt, evenals de andere eisers, haar beroep op de stellingen dat de watervergunning voor de lozing in de Buitenhaven niet mocht worden verleend, omdat Tata Steel niet zou beschikken over een milieuzorgsysteem en dat te lange termijnen zouden zijn gesteld aan Tata Steel om te voldoen aan minimalisatieverplichtingen met betrekking tot zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Gelet op die geschilpunten staat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a Awb in de weg staat aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden voor zover door Stichting Schapenduinen ingebracht. Uit de statuten van de Stichting Schapenduinen blijkt dat zij zich richt op landgoederen en daarop aanwezige bebouwing, maar niet dat zij bijvoorbeeld het voorkomen van watervervuiling of de bescherming van milieubelangen in kanalen of zeeën ten doel heeft. Dit betekent dat in deze procedure geen rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel ter discussie staat die kennelijk strekt tot bescherming van de belangen van de Stichting Schapenduinen.
Had verweerder onderzoek moeten doen naar de vraag of Tata Steel over een milieuzorgsysteem beschikt conform de BBT-conclusies voor IJzer- en staalproductie (BREF [1] IJzer en Staal) [2] ?
7.1
Eisers voeren aan dat Tata Steel voor de bedrijfsonderdelen KGF en HOO niet beschikt over een gecertificeerd milieuzorgsysteem dat voldoet aan ISO:14001 [3] . Deze bedrijfsonderdelen zijn volgens eisers niet (meer) gecertificeerd onder het vigerende ISO-certificaat. Dit betekent volgens eisers dat niet wordt voldaan aan het vereiste van een milieuzorgsysteem op grond van de toepasselijke BREF IJzer en Staal. Verweerder had moeten onderzoeken of de bedrijfsonderdelen KGF en HOO zijn betrokken in het milieuzorgsysteem en of dat milieuzorgsysteem voldoet aan ISO:14001. Nu verweerder dat heeft nagelaten zijn de watervergunningen op dit punt onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig voorbereid, aldus eisers.
7.2
Verweerder wijst erop dat de verplichting om een milieubeheersysteem te hebben volgt uit BBT-conclusie 1 van de BREF IJzer en Staal. Deze verplichting is geïmplementeerd in voorschrift 0.1.13 van de op 16 januari 2007 aan Tata Steel verleende revisievergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het oprichten en in werking hebben van de gehele inrichting, de hoogovens- en staalfabrieken van Tata Staal. De verplichting om een gecertificeerd milieubeheersysteem te hebben, is niet opgenomen in de watervergunningen, omdat de besluiten betrekking hebben op het lozen van stoffen in oppervlaktewater en niet op het drijven van de inrichting. De discussie of Tata Steel al dan niet over een gecertificeerd milieubeheersysteem beschikt, moet worden gevoerd met de provincie Noord-Holland als het bevoegd gezag voor de revisievergunning/de omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting. In de Waterwet is geen verplichting tot het hebben van een gecertificeerd milieuzorgsysteem opgenomen, aldus steeds verweerder.
7.3
De vraag of Tata Steel beschikt over een gecertificeerd milieuzorgsysteem in de zin van de BREF IJzer en Staal en de vraag of dat systeem voldoet aan ISO:14001 kan de rechtbank in deze procedure onbeantwoord laten. Nog daargelaten dat voldoen aan ISO:14001 niet een eis is die voortvloeit uit de BREF IJzer en Staal, volgt uit artikel 6.26 Waterwet in verband met artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c en onder ten eerste, van de Wabo weliswaar dat verweerder bij de beslissing over de aanvraag in acht neemt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende best beschikbare technieken moeten worden toegepast, maar dat betekent nog niet dat aan de onderhavige watervergunningen op grond van de Waterwet een voorschrift over een milieuzorgsysteem moet worden verbonden, en evenmin dat verweerder naar aanleiding van onderhavige aanvraag moet onderzoeken of enig milieuzorgsysteem dat Tata Steel hanteert, voldoet aan de BBT-conclusie uit de BREF IJzer en Staal. Bij de beoordeling of aan de BBT-conclusie is voldaan, mag verweerder afgaan op de beoordeling door gedeputeerde staten van Noord-Holland die voor het functioneren van de gehele inrichting de vergunning verlenende instantie is. Ter zitting hebben eisers dit ook niet betwist. Nu de verplichting tot het hebben van een dergelijk milieuzorgsysteem reeds volgt uit de revisievergunning/omgevingsvergunning voor de inrichting van 16 januari 2007, kunnen eiseres het al dan niet hebben van zo een milieuzorgsysteem en de vraag of dat systeem aan daarvoor geldende eisen voldoet bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland aan de orde stellen, zoals eisers ook hebben gedaan [4] . Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de watervergunningen vanwege het gesteld niet voldoen aan de BBT-conclusie over een milieuzorgsysteem onvoldoende gemotiveerd of onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de minimalisatieverplichting in overeenstemming met de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016 (ABM)?
8.1
Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende zorg betracht om Tata Steel te bewegen emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zoveel als mogelijk te minimaliseren. Het ZZS-beleid voor water is sinds 2016 verankerd in het BBT-document ABM. Dit betekent volgens eisers dat het vanaf dat moment duidelijk was dat voorschriften inzake de minimalisatieverplichting opgenomen moeten worden in de vergunning. Het is voor eisers daarom onaanvaardbaar dat op grond van vergunningvoorschrift 1.3.11 van de watervergunning voor bedrijfsonderdeel HOO pas op 1 januari 2026 aan de minimalisatieverplichting hoeft te worden voldaan. Dit heeft tot gevolg dat Tata Steel sinds de inwerkingtreding van het ZZS-beleid gedurende tien jaar niet aan de minimalisatieverplichting hoefde te voldoen, voor wat betreft het brengen van stoffen afkomstig van bedrijfsonderdeel HOO via riool 100 op de Buitenhaven. Daar komt bij dat in voorschrift n1.2.12 van de watervergunning voor bedrijfsonderdeel KGF twee andere termijn zijn opgenomen, namelijk 1 juli 2022 en 1 januari 2024. Deze termijnen zijn niet te rijmen met de maatregelen die de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen naar aanleiding van de constateringen over een uitgevoerde ZZS-inventarisatie. In een brief van 24 maart 2021 deelt de Omgevingsdienst aan Tata Steel mee, dat Tata Steel binnen een week moet aangeven welke tijdelijke (mitigerende) maatregelen per direct getroffen worden gelet op de lozing van kwik via het rioolstelsel naar de RWZI van Velsen. Eisers menen dat verweerder in dit geval dezelfde proactieve handelswijze moet volgen.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beoordeling van andere overheden op een andere situatie berust en daarom niet relevant is in deze procedure. Het beleid voor het continue verbeteren van de milieuprestaties inzake ZZS-stoffen heeft als kern dat informatie wordt verstrekt in vijfjaarlijkse cycli. Het voor Tata Steel voor lozing in Rijkswateren van toepassing zijnde BBT-document verplicht de lozer iedere vijf jaar te rapporteren aan het bevoegd gezag over de getroffen maatregelen om de emissies van ZZS te verminderen en over de technieken die op de markt beschikbaar zijn gekomen om verdere invulling aan de minimalisatie te geven. De beleidskeuze om het ZZS-beleid voor het compartiment water via de ABM te implementeren en niet in een wettelijk voorschrift, heeft als gevolg dat lozing van stoffen op basis van de aanvraag om een vergunning wordt getoetst. Het bevoegd gezag voor de Waterwet kan van de termijn van vijf jaar afwijken indien daar een grond voor is. Voor het bedrijfsonderdeel HOO is al veel bekend over hoe de lozing plaatsvindt, welke stoffen het betreft en op welke wijze deze stoffen kunnen worden geminimaliseerd. Er is voor dit bedrijfsonderdeel aangesloten bij de cyclus van informatieverstrekking per vijf jaar en er is tevens aangesloten bij de informatieverplichting voor ZZS-stoffen zoals gesteld door de provincie Noord-Holland. Voor het bedrijfsonderdeel KGF is minder bekend over de lozing en is meer onderzoek nodig. Het eerste onderzoek waarbij na negen maanden informatie moet worden verstrekt, dient er toe om te inventariseren of er ook nog andere ZZS-stoffen worden geloosd dan nu bekend zijn. Indien er nog ZZS-stoffen bekend worden dan moeten deze conform voorschrift 1.2.12 worden meegenomen in de inspannings- en informatieverplichting. Met de datum van 1 januari 2024 genoemd in het tweede lid van het voorschrift wordt van Tata Steel een extra inspanning verwacht gelet op de mogelijkheid dat andere ZZS-stoffen kunnen worden aangetroffen, aldus steeds verweerder.
8.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de in de watervergunningen opgenomen voorschriften over de minimalisatieverplichting in strijd zijn met de ABM. In de ABM is als BBT opgenomen een vijfjaarlijkse cyclus waarin gestreefd wordt naar verdergaande emissiereductie, waarbij de vergunninghouder wordt opgedragen informatie te verschaffen over de mate waarin zeer zorgwekkende stoffen worden geloosd en de mogelijkheden om die emissies te voorkomen, dan wel, indien dat niet mogelijk is, te beperken. De toelichting voor het verschil in termijnen in de onderscheiden vergunningen acht de rechtbank ook toereikend. Voor zover eiseres hebben bedoeld aan te voeren dat de aan de watervergunningen verbonden voorschriften 1.3.11(HOO) en n1.2.12 (KGF) niet ver genoeg gaan, omdat verweerder Tata Steel (nu al) concrete maatregelen moet opleggen ten aanzien van het lozen van de stoffen die al bekend zijn, kan de rechtbank dat niet volgen. Eisers hebben niet concreet gemaakt welke concrete BBT of welke maatregel verweerder voor welke stof had moeten opleggen. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt welke momenteel beschikbare BBT die verdere reductie mogelijk maakt, ten onrechte niet is opgelegd. Tot slot merkt de rechtbank op, dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht gedeputeerde staten, althans de Omgevingsdienst Noordzeekanaal, te volgen in een gestelde termijn over ZZS-minimalisatie bij andere emissies. De beroepsgrond slaagt niet.’

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de watervergunningen in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mr. E. Jochem en
mr. R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Waterwet
Artikel 2.1
1. De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
2. De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald.
Artikel 6.2
1. Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;
b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
c. artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is.
Artikel 6.21
Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
Artikel 6.26, eerste lid
Op vergunningen voor het lozen of storten van stoffen zijn de volgende bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing:
a. 2.14, eerste lid en derde tot en met zesde lid,
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e:
(..)
c. neemt het bevoegd gezag bij die beslissing in ieder geval in acht:
1°. dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast; (…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie van 28 februari 2012 tot vaststelling van de BBT-conclusies inzake industriële emissies voor de ijzer- en staalproductie (2012/135/EU) (BREF IJzer en Staal)
1.1.1 Milieubeheersystemen
1. De BBT is een milieubeheersysteem ten uitvoer leggen en naleven dat alle volgende elementen omvat:
inzet van het management, inclusief het senior management;
uitwerken van een milieubeleid voor de continue verbetering van de installatie door het management;
plannen en vaststellen van noodzakelijke procedures, doelstellingen en streefcijfers, samen met een financiële planning en investeringen;
uitvoeren van de procedures, waarbij vooral aandacht geschonken wordt aan:
i. bedrijfsorganisatie en verantwoordelijkheid van het personeel,
ii. opleiding, bewustmaking en bekwaamheid,
iii. communicatie,
iv. betrokkenheid van de werknemers,
v. documentatie,
vi. efficiënte procescontrole,
vii. onderhoudsprogramma’s,
viii. noodplan en rampenbestrijding,
ix. waarborging van de naleving van de milieuwetgeving;
controleren van de prestaties en nemen van corrigerende maatregelen, waarbij vooral aandacht geschonken wordt aan:
i. monitoring en meting (zie ook het referentiedocument inzake de algemene beginselen van monitoring),
ii. corrigerende en preventieve maatregelen,
iii. bijhouden van gegevens,
iv. onafhankelijke (waar mogelijk) interne of externe audit, met als doel vast te stellen of het milieubeheersysteem overeenkomst met de geplande maatregelen en op de juiste wijze wordt uitgevoerd en gehandhaafd;
evalueren van het milieubeheersysteem door het senior management met als doel te waarborgen dat dit geschikt, adequaat en doeltreffend blijft;
volgen van de ontwikkelingen van schonere technologieën;
bij het ontwerp van een nieuwe installatie rekening houden met de milieueffecten tijdens de volledige levensduur en van de latere ontmanteling ervan;
op gezette tijden uitvoeren van een benchmarkonderzoek in de sector.

Toepasbaarheid

Het toepassingsgebied (bv. mate van gedetailleerdheid) en de aard (bv. gestandaardiseerd of niet-gestandaardiseerd) van het milieubeheersysteem hebben over het algemeen te maken met de aard, omvang en complexiteit van de installatie en de milieueffecten ervan.
BBT-voorschrift
Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM) 2016,
Methode ter bepaling van de benodigde saneringsinspanning bij lozingen op basis van stofeigenschappen, 16 maart 2016
Paragraaf 1.2.3 Zeer Zorgwekkende Stoffen
(…) ZZS zijn geclassificeerd als de meest gevaarlijke stoffen voor mens en milieu die met voorrang aangepakt dienen te worden. Het regeringsbeleid is om ernaar te streven deze stoffen uit de leefomgeving te weren of ten minste beneden een verwaarloosbaar risiconiveau te brengen (of te houden).
De aanpak van ZZS volgt daarbij de hieronder in paragraaf 1.3 beschreven algemene waterkwaliteitsaanpak van bronaanpak, minimalisatie en immissietoets. ZZS verschillen in deze aanpak op twee punten van andere stoffen:
1. ZZS dienen met voorrang te worden aangepakt. Dit vereist dat ZZS als zodanig in het toetsschema geïdentificeerd worden en dat met name de bronaanpak van deze stoffen extra nadruk krijgt.
2. De reductie van de emissie van ZZS naar water wordt via continue verbetering bewerkstelligd. Het proces om geleidelijk toe te werken naar een zo laag mogelijke concentratie van deze stoffen in het oppervlaktewater moet haalbaar en betaalbaar zijn.
Hoewel ook de reguliere procedure voor de watervergunning reeds een cyclisch karakter kent, wordt voor ZZS een apart spoor gevolgd. (…)
Paragraaf 3.2.2 Saneringsinspanning Z
(…)
Rapportageverplichting
In overeenstemming met de aanpak van emissies van ZZS naar lucht (zie de vierde tranche van het Activiteitenbesluit), is ook voor de emissie naar water gekozen voor een vijfjaarlijkse cyclus waarin gestreefd wordt naar verdergaande emissiereductie. Indien sprake is van lozing van ZZS moet de veroorzaker van de lozing iedere 5 jaar aan het bevoegd gezag rapporteren over de gemaakte vorderingen m.b.t. emissiebeperking van ZZS en de mogelijkheden de emissie verder te beperken door toepassing van nieuwere technieken die als BBT gekwalificeerd kunnen worden. Hierbij dient de ontwikkeling van deze technieken op wereldwijde schaal beschouwd te worden. Het bevoegd gezag beoordeelt vervolgens of haalbaar en betaalbaar een stap gemaakt kan worden in de reductie van de belasting van oppervlaktewater. Op deze wijze wordt beoogd een continue verbetering m.b.t. de emissies van ZZS te realiseren. Met de rapportage wordt de innovatie van de beste beschikbare technieken in de tijd en toepassing ervan in de praktijk zichtbaar. Dit biedt de industrie tevens de mogelijkheid om hiermee invulling te geven aan hun beleid van productstewardship.
Concreet betekent dit dat bij stoffen met een waterbezwaarlijkheid die gekoppeld is aan een saneringsinspanning Z, een voorschrift aan de watervergunning wordt verbonden, waarin de vergunninghouder opgedragen wordt elke vijf jaar informatie aan het bevoegd gezag te verschaffen over:
a. de mate waarin de zeer zorgwekkende stoffen op het oppervlaktewater geloosd worden, en;
b. de mogelijkheden om emissies van deze stoffen te voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, te beperken.
Zoals gezegd dient hierbij de ontwikkeling van deze technieken op wereldwijde schaal beschouwd te worden. Bovendien geldt dat sprake is van een continu proces. De rapportage is géén momentopname van de stand van zaken vlak voor het verstrijken van de deadline opgenomen in de vergunning, maar moet inzicht verschaffen in alle ondernomen acties (inclusief resultaten) binnen de periode van 5 jaar.
Het gaat hierbij om een informatieplicht en niet zonder meer om een meetverplichting voor alle zeer zorgwekkende stoffen. Ook als bepaalde emissies theoretisch mogelijk zijn, kan de aanvrager motiveren waarom die emissies niet waarschijnlijk zijn, bijvoorbeeld met behulp van een massabalans. Er geldt een inspanningsverplichting om te onderzoeken of, en zo ja, hoe een verdere emissiereductie gerealiseerd kan worden. Dus ook wanneer de beste beschikbare technieken zijn toegepast en de lozing van een ZZS niet leidt tot het overschrijden van milieukwaliteitseisen. Deze minimalisatie kan op verschillende manieren worden gerealiseerd: door substitutie, door nieuwe zuiveringstechnieken of nieuwe productietechnieken, door geoptimaliseerde en duurzame bedrijfsvoering. De beschouwing dient minimaal in te gaan op de technische uitvoerbaarheid, de financiële gevolgen en het milieuhygiënische rendement van de minimalisatieopties.
Hier is van belang dat het niet gaat om een voorschrift waarbij gedurende de looptijd van een vergunning de rapportageplicht wordt uitgebreid, omdat geloosde stoffen ZZS blijken te zijn, terwijl ze bij aanvragen van de vergunning dat nog niet leken te zijn. De ABM wordt toegepast bij de aanvraag om een vergunning voor het lozen, dan wel bij een (ambtshalve) wijziging daarvan. Dát is het moment waarop de ABM wordt doorlopen en vastgesteld wordt of de te lozen stoffen ZZS zijn.
Indien door een inrichting meerdere zeer zorgwekkende stoffen in water worden geloosd kan – met het oog op de beperking van de administratieve lasten – besloten worden dat de aanlevering van de informatie gefaseerd mag plaatsvinden. Bedrijven kunnen dit proces dan integreren in hun reguliere plan-do-check–act-cyclus. Bovendien ligt aansluiting op de cyclus voor luchtemissies voor de hand. De vergunningaanvrager moet in deze gevallen wel een voldoende gemotiveerd voorstel tot fasering aanleveren. Aan het aanleveren van deze informatie gaat ook een onderzoek vooraf, hetgeen ook lasten met zich meebrengt. De aan te leveren informatie kan in een dergelijk geval, naar het oordeel van de waterkwaliteitsbeheerder, in eerste instantie beperkt blijven tot die zeer zorgwekkende stoffen die het meest relevant zijn omdat zij de hoogste overschrijding geven of omdat zij de meest relevante zijn binnen een groep van stoffen met hetzelfde emissiepatroon en emissiegedrag.
Voor lozingen die onder algemene regels vallen, wordt deze rapportageverplichting in die algemene regels vastgelegd

Voetnoten

1.Best available techniques reference documents.
2.BBT staat voor best beschikbare technieken. De BBT-conclusies voor ijzer en staalproductie heeft de Europese Commissie vastgesteld bij besluit van 28 februari 2012 (2012/135/EU) op grond van de Richtlijn 2010/75/EU (BREF IJzer en Staal).
3.ISO:14001 is de internationaal geaccepteerde standaard met eisen voor een milieumanagementsysteem die werd ontwikkeld door de Internationale Organisatie voor Standaardisatie.
4.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 6 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1996.