In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.E. Stam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door S. Gootjes. Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was per 27 april 2019 beëindigd omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Eiseres heeft vervolgens verzocht om herleving van haar WIA-uitkering, omdat zij meende dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor toegenomen arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 mei 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 19 december 2020 had gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid per 8 juni 2020, maar dat het UWV op basis van medisch onderzoek concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen klachten. Eiseres heeft betoogd dat haar psychische klachten waren toegenomen en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moesten worden.
De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiseres geen recht had op herleving van de WIA-uitkering, omdat er geen bewijs was dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen. De rechtbank volgde de argumentatie van de verzekeringsarts B&B, die in zijn rapporten had aangegeven dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen waren voor ernstige psychische problemen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiseres op 8 juni 2020 niet toegenomen arbeidsongeschikt was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk en de proceskosten werden niet vergoed.