ECLI:NL:RBNHO:2023:4791

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
10231998 CV EXOL 22-5771
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst van een paard wegens non-conformiteit en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres, een consument, een paard gekocht van gedaagde, die als handelaar opereert. Na de aankoop blijkt het paard gebrekkig te zijn, wat leidt tot een vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst. Eiseres heeft het paard gekocht voor recreatief gebruik, maar na een keuring door een dierenarts blijkt het paard een chronische blessure te hebben, waardoor het niet geschikt is voor het beoogde gebruik. Eiseres heeft de koopovereenkomst op 19 augustus 2022 ontbonden en vordert nu terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding voor stallingskosten en medische kosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij het paard niet als handelaar heeft verkocht, maar in privé. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde wel degelijk als verkoper in de zin van artikel 7:5 BW heeft gehandeld, omdat zij ingeschreven staat als eenmanszaak en regelmatig paarden verkoopt. De rechter concludeert dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden en dat gedaagde de koopsom en stallingskosten moet terugbetalen. De vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10231998 \ CV EXPL 22-5771 CK
Uitspraakdatum: 24 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.S. Hazenberg en mr. J.P. Houtman
tegen
[gedaagde] ,
tevens handelend onder de handelsnaam
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. N. Ligthart

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 november 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 20 april 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog stukken en filmopnames ingezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 11 januari 2022 van [gedaagde] een (stamboek)paard gekocht, Blues Smoking Lady (hierna: het paard). [eiser] heeft de koopprijs van € 6.800,00 betaald. Het paard wordt door partijen ook Pepper of Macy genoemd. [eiser] heeft het paard gekocht met de bedoeling recreatief gebruik van het paard te maken.
2.2.
Voorafgaand aan de levering is het paard gekeurd door dierenarts [dierenarts 1] te [plaats] , zoals blijkt uit het door [dierenarts 1] op 11 januari 2022 opgemaakte rapport. [dierenarts 1] vermeldt als zijn conclusie
“Klinisch en Röntgenologisch in orde”.
2.3.
Het paard is in opdracht van [eiser] op 1 juli 2022 onderzocht door de aan Paardenkliniek [naam kliniek] verbonden dierenarts [dierenarts 2] . Die stelt als diagnose
“Chronische enthesiopathie, aanhechtingsprobleem proximale aanhechting tussenpees beide zijden”. [dierenarts 2] gaat in zijn rapportage van 1 juli 2022 ook in op de röntgenfoto’s die in januari 2022 door [dierenarts 1] zijn gemaakt.
2.4.
Naar aanleiding van de bevindingen van [dierenarts 2] heeft [eiser] op 2 juli 2022 aan [gedaagde] laten weten dat het paard gebrekkig is. Zij doet een beroep op teruggave van het paard aan [gedaagde] en terugbetaling van het aankoopbedrag. [gedaagde] antwoordt op 22 juli 2022 dat zij het paard niet wil terugnemen. Bij brief van 19 augustus 2022 heeft [eiser] de koopovereenkomst ontbonden op grond van non-conformiteit van het paard. Zij vordert terugbetaling van het aankoopbedrag en ophalen van het paard door [gedaagde] . Daarbij vordert [eiser] vergoeding van de door haar gemaakte medische kosten voor het paard en vergoeding van stallingskosten.
2.5.
Bij brief van haar gemachtigde van 7 september 2022 heeft [gedaagde] de vordering tot ontbinding afgewezen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- primair voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] rechtsgeldig is ontbonden, subsidiair de koopovereenkomst zal ontbinden en meer subsidiair de koopovereenkomst te vernietigen en (telkens) [gedaagde] te veroordelen tot het terugnemen van het paard, en [gedaagde] te veroordelen tot het terugbetalen van de koopsom van € 6.800,- aan [eiser] ; - [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van: (a) de schade, althans gemaakte kosten voor stalling en verzorging van het paard van € 3.628,00 te verhogen met € 355,00 per maand vanaf 1 december 2022 voor de stallingskosten, tot het moment waarop het paard terug is bij [gedaagde] , te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 september 2022; (b) de schade, althans de gemaakte kosten voor de keuring bij [naam kliniek] van € 316,80, te vermeerderen met wettelijke rente te rekenen vanaf 2 september 2022; - [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten;
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij het paard als consument van handelaar [gedaagde] heeft gekocht. Het paard voldoet niet aan de overeenkomst, het is als gevolg van een chronische blessure niet geschikt voor het beoogde recreatieve gebruik. Dat gebrek was al ten tijde van de koop aanwezig. Daarbij is het gebrek binnen een termijn van zes maanden na de koop aan het licht gekomen, zodat op grond van artikel 7:18 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het vermoeden geldt dat het paard gebrekkig is geleverd. [eiser] mocht daarom de overeenkomst ontbinden. Voor zover dat niet het geval zou zijn, beroept zij zich op (wederzijdse) dwaling als grond voor ontbinding van de overeenkomst. Als zij had geweten van de chronische blessure, dan had [eiser] het paard niet gekocht.
3.3.
De schade die [eiser] lijdt en heeft geleden bestaat uit de kosten voor de stalling van het paard en de kosten van het medisch onderzoek.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij het paard niet als handelaar heeft aangeboden en verkocht, maar dat het paard haar in privé toebehoorde. Dat het paard ten tijde van de koop chronisch kreupel was staat, gelet op de door [dierenarts 1] uitgevoerde keuring, niet vast. [gedaagde] was tot 1 juli 2022 niet bekend met enig gebrek. Volgens een bericht van 5 februari 2022 ging het goed met het paard. [gedaagde] wijst er op dat [eiser] begonnen is met zadelmak maken van het paard, voor het 3e levensjaar. De blessure kan daar het gevolg van zijn, of kan door een te intensieve training komen. Er is geen reden voor ontbinding of vernietiging van de overeenkomst of schadevergoeding. [gedaagde] betwist de hoogte van de gevorderde schade.
4.2.
[gedaagde] doet ook een beroep op artikel 8.2. van de overeenkomst betreffende “verborgen gebreken”. [eiser] heeft niet voldaan aan de daarin opgenomen voorwaarde.
4.3.
Op de stellingen van partijen en het verweer van [eiser] zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van de vordering nodig is.

5.De beoordeling

consumentenkoop
5.1.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of sprake is van consumentenkoop. Van consumentenkoop is sprake indien sprake is van een verkoper in de zin van artikel 7:5 BW indien die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit. Dat [eiser] als koper in deze zaak handelde buiten bedrijfs- of beroepsactiviteit staat onbestreden vast. In geschil is of [gedaagde] als verkoper in de zin van artikel 7:5 BW kan worden aangemerkt. Dit begrip dient te worden uitgelegd in de context van de Richtlijn 2011/83/EU1 (hierna te noemen: de Richtlijn). De stelplicht en bewijslast van de stelling dat sprake is van consumentenkoop rusten op de koper, in dit geval [eiser] , die zich op beschermende bepalingen van het consumentenrecht beroept.
5.2.
Voor de beantwoording van de vraag in welke hoedanigheid de handelaar heeft gehandeld, is beslissend wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Om de vraag te beantwoorden of sprake is van consumentenkoop, kunnen de omstandigheden uit het arrest van het Hof van Justitie van 4 oktober 2018 ( [naam 2] ) en uit het arrest van 24 februari 2022 ( [naam 3] ) [1] van belang zijn, waaronder – in het onderhavige geval – of en in hoeverre de verkoper met een bepaalde frequentie/regelmaat paarden verkoopt of die verkoop georganiseerd plaatsvindt en al dan niet met winstoogmerk en of een verband bestaat met commerciële en beroepsmatige activiteiten van verkoper.
5.3.
[eiser] heeft naar voren gebracht dat [gedaagde] is ingeschreven in het handelsregister met haar eenmanszaak [gedaagde] . De bedrijfsactiviteit is volgens het handelsregister het fokken en houden van paarden en ezels. Voor en door de eenmanszaak en [gedaagde] worden facebookpagina’s bijgehouden. De op die sites geplaatste berichten geven een indicatie dat [gedaagde] meer dan incidenteel in paarden handelt. [gedaagde] plaatst ook berichten over paarden die zij heeft verkocht.
5.4.
[gedaagde] stelt daartegenover dat zij dit paard als privépersoon heeft aangeboden en verkocht en dat dit ook bleek uit het aanbod op de website. Haar bedrijfsactiviteit ziet met name op het fokken en trainen van paarden. De verkoop van paarden doet zij af en toe voor anderen. Het paard heeft zij van haar vriend gekregen om mee te trainen. Het paard was voor haar niet zo geschikt en zij heeft het verkocht wegens een gebrek aan stalruimte en omdat zij geen tijd had om er mee te trainen. Zij heeft wel de modelovereenkomst gebruikt die zij gebruikt als ze een paard voor iemand anders verkoopt, maar zij heeft aan [eiser] geen btw in rekening gebracht. De koopprijs is door [eiser] betaald door overmaking daarvan op de bankrekening de partner van [gedaagde] .
5.5.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] bij de verkoop van het paard heeft gehandeld als verkoper in de zin van artikel 7:5 BW. Hiervoor is met name van belang dat [gedaagde], ingeschreven als eenmanszaak, zich bedrijfsmatig niet alleen bezighoudt met fokken, stallen en trainen van paarden, maar ook, al dan niet in opdracht van derden, paarden verkoopt. De verkoop van paarden houdt dus verband met haar bedrijfsactiviteiten. Daarop duidt ook het gebruik van een standaardkoopcontract. Dat zij deze keer een paard van zichzelf of van haar partner heeft verkocht, verschilt niet wezenlijk van de situatie waarin zij een paard voor een ander verkoopt. Ten opzichte van de koper is zij immers ook dan de partij met de kennis van een professionele verkoper. Dat de betaling van de koopprijs heeft plaatsgevonden op een bankrekening van de partner van [gedaagde] en dat geen btw zou zijn berekend, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat om wat [eiser] uit de verklaringen en gedragingen van [gedaagde] heeft mogen afleiden. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [eiser] , gelet ook op het gebruik van een professionele modelovereenkomst en de bij de levering voorgeschreven keuring, ervan uitgaan dat de verkoop van het paard verband hield met de bedrijfsmatige activiteiten van [gedaagde] .
5.6.
De conclusie is dat sprake is van consumentenkoop.
Ontbinding consumentenkoopovereenkomst
5.7.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of [eiser] de koopovereenkomst mocht ontbinden. Een koopovereenkomst mag ontbonden worden, als het afgeleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt en herstel en vervanging onmogelijk zijn of niet van de verkoper kunnen worden gevergd.
Non-conformiteit
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt. [gedaagde] heeft niet gemotiveerd betwist dat zich na aflevering een gebrek
(Chronische enthesiopathie, aanhechtingsprobleem proximale aanhechting tussenpees beide zijden)bij het paard heeft geopenbaard. [dierenarts 2] is dierenarts en opgenomen op de lijst van erkende paardendierenartsen van de stichting Paard. Het door [dierenarts 2] verstrekte rapport is inzichtelijk, de conclusies worden gedragen door de bevindingen uit het onderzoek. Die bevindingen zijn door [dierenarts 1] en de door [gedaagde] voor een nader opinie ingeschakelde paardendierenarts [paardendierenarts] ook niet inhoudelijk bestreden. Evenmin is door [gedaagde] betwist dat het paard hierdoor niet meer als recreatief rijpaard kan worden gebruikt, terwijl het paard daarvoor wel was aangekocht door [eiser] .
5.9.
Vaststaat dat het gebrek zich heeft geopenbaard binnen zes maanden na de aflevering. Het gevolg daarvan is dat wordt vermoed dat het paard al bij de aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde. Het is vervolgens aan [gedaagde] om het tegendeel hiervan te bewijzen.
5.10.
[gedaagde] heeft hiervoor verwezen naar het klinische keuringsrapport van [dierenarts 1] van 11 januari 2022, een nadere verklaring van [dierenarts 1] van 30 augustus 2022 en een bericht van paardendierenarts [paardendierenarts] van 1 september 2022. [dierenarts 1] is van oordeel dat, gelet op de prestaties van het paard tijdens de keuring, geen aanleiding bestond voor nader onderzoek, ondanks de op röntgen zichtbare geringe sclerosering. [paardendierenarts] onderschrijft dat standpunt. Door [gedaagde] , althans [dierenarts 1] en [paardendierenarts] , zijn de bevindingen van [dierenarts 2] dat sprake is van een chronische aandoening niet gemotiveerd weersproken. De stelling van [gedaagde] dat de blessure mogelijk door een te zware training zou zijn ontstaan is door [eiser] aan de hand van de verklaring van de trainer [naam trainer] van 4 april 2023 gemotiveerd weerlegd. Voorts is van belang dat de dierenartsen het er over eens dat de aandoening alleen met een CT-scan kan worden opgespoord. Vaststaat dat een CT-scan geen onderdeel van de klinische keuring door [dierenarts 1] heeft uitgemaakt, zodat de positieve uitkomst van de keuring geen bewijs vormt voor de afwezigheid van het gebrek op het moment van aflevering. Vastgesteld moet worden dat [gedaagde] er niet in is geslaagd te bewijzen dat het gebrek pas na het moment van aflevering is ontstaan. Het verweer van [gedaagde] dat het paard bij de aflevering gezond en niet kreupel was, slaagt niet.
5.11.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] de koopovereenkomst op 19 augustus 2022 mocht ontbinden. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
5.12.
[gedaagde] komt geen beroep toe op artikel 8.2. van de overeenkomst. Ingevolge artikel 7:6 BW kan van de bepalingen die betrekking hebben op de non-conformiteit niet ten nadele van de consument-koper worden afgeweken en kunnen de rechten en vorderingen die de wet aan de consument-koper ter zake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de verkoper toekent niet worden beperkt of uitgesloten.
Vordering terugnemen van het paard en terugbetaling koopsom
5.13.
Door de ontbinding op 19 augustus 2022 zijn verbintenissen tot ongedaanmaking ontstaan zodat [gedaagde] de koopsom aan [eiser] moest terug betalen en [eiser] het paard aan [gedaagde] moest terug geven. Geen van tweeën is gebeurd. [eiser] heeft [gedaagde] verzocht het paard terug te nemen en de koopsom aan haar terug te betalen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan, zodat zij ook toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van deze op haar rustende ongedaanmakingsverplichtingen. De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot terugname van het paard en terugbetaling van de koopsom zal daarom worden toegewezen, zoals door [eiser] primair is gevorderd.
Vordering tot vergoeding van schade.
5.14.
De vordering van [eiser] tot vergoeding van schade ziet op de aankoopsom en op de kosten van verzorging en stalling en de kosten voor de medische keuring door Paardenkliniek [naam kliniek] .
5.15.
[gedaagde] wordt, zoals hiervoor is overwogen in het kader van de ongedaanmaking, veroordeeld tot terugbetaling van de aankoopsom aan [eiser] . Dit is daarom geen schadepost.
5.16.
[gedaagde] betwist dat zij de gestelde schade moet vergoeden. Haar verweer dat geen sprake is van non-conformiteit is hiervoor reeds verworpen. [gedaagde] stelt dat de gevorderde stallingskosten onvoldoende onderbouwd zijn, omdat er tot het moment van uiting van het gebrek ook sprake was van gebruik en genot van het paard. [eiser] vordert stallingskosten die zij anders ook, geheel of gedeeltelijk zou hebben gemaakt.
Stallingskosten
5.17.
Op grond van artikel 6:74 lid 1 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar ( [gedaagde] ) de schade die de schuldeiser ( [eiser] ) daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
5.18.
[eiser] heeft de door haar gevorderde stallingskosten tot 1 december 2022 onderbouwd met kwitanties.
5.19.
Aangezien [eiser] de overeenkomst per brief van 19 augustus 2022 heeft ontbonden, rustte op [gedaagde] de ongedaanmakingsverbintenis om het paard op te halen. [gedaagde] heeft het paard niet opgehaald en is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden. Zij heeft immers stallingskosten moeten maken, die zij niet had hoeven te maken als [gedaagde] het paard had opgehaald. [eiser] lijdt deze schade tot het moment dat het paard wordt opgehaald. De stallingskosten die na ontbinding van de overeenkomst zijn gemaakt en worden gemaakt totdat [gedaagde] het paard ophaalt, zullen dan ook worden toegewezen.
5.20.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] gebruikt heeft gemaakt van het paard en daar genot van heeft gehad, ziet op de stallingskosten die zijn gemaakt vóór de ontbinding van de overeenkomst. [gedaagde] wijst op een whatsapp-bericht van begin februari 2022 waarin [eiser] meldt dat zij is begonnen met trainen en dat het goed gaat. De kantonrechter honoreert het verweer van [gedaagde] echter niet. [eiser] heeft, mede aan hand van de verklaring van trainer [naam trainer] , toegelicht en gemotiveerd dat als gevolg van de vrij snel na de aankoop optreden blessures de beoogde training en het zadelmak maken van het paard niet van de grond zijn gekomen, omdat het paard telkens langdurig rust moest worden gegund. [eiser] heeft geen gebruik kunnen maken van het paard zoals dat was bedoeld en waarvoor het was gekocht.
5.21.
[eiser] berekent de stallingskosten tot 1 december 2022 op een bedrag van € 3.628,00 en vanaf 1 december 2022 op € 355,00 per maand. Zij vordert ook wettelijke rente vanaf de datum van verzuim, die zij stelt op 2 september 2022.
5.22.
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is. Bij een verbintenis tot schadevergoeding op grond van artikel 6:74 lid 1 BW treedt verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de schadevergoeding niet direct wordt betaald (artikel 6:83 sub b BW).
5.23.
De wettelijke rente over de stallingskosten is dan ook toewijsbaar vanaf de gestelde datum 2 september 2022 (na de datum van ontbinding) voor zover deze kosten vóór of op die datum door [eiser] zijn gemaakt. De wettelijke rente over de kosten die [eiser] na die datum heeft gemaakt of zal maken, zal worden toegewezen vanaf de datum van de betaling daarvan door [eiser] .
Kosten onderzoek
5.24.
De kosten van het onderzoek door [dierenarts 2] ad € 316,80, zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW en moeten door [gedaagde] worden vergoed. Daartegen is ook geen verweer gevoerd. De wettelijke rente hierover is toewijsbaar zoals gevorderd, vanaf 2 september 2022.
5.25.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat de kosten voor het onderzoek door [dierenarts 1] ook als schade genoemd worden maar niet in het petitum van de dagvaarding als vordering zijn opgenomen. Deze kosten dienen voor rekening van [eiser] te blijven. Dit onderzoek is immers voorafgaand aan de levering gemaakt en partijen hebben afgesproken dat [eiser] de kosten daarvan zou dragen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.26.
[eiser] stelt dat zij aanspraak maakt op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Zij begroot die kosten niet en deze kosten zijn niet in het petitum van de dagvaarding als vordering opgenomen. De kantonrechter zal om die reden geen incassokosten toewijzen.
5.27.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] heeft gesteld dat zij voor het uitbrengen van de dagvaarding daadwerkelijk (incasso) werkzaamheden heeft verricht, die niet kunnen worden beschouwd als werkzaamheden ter voorbereiding op een procedure, maar die rechtstreeks verband houden met een redelijke en serieuze poging om in de onderhavige kwestie in der minne nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] te verkrijgen. Die stelling is tegenover de betwisting daarvan door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. De verwijzing naar de brief van [eiser] met het verzoek om het paard terug te nemen en de (ontbinding) brief van 19 augustus 2022 zijn daartoe onvoldoende.
Proceskosten en nakosten
5.28.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen ingaande de 15e dag na de datum van betekening van dit vonnis.
5.29.
[eiser] vraagt ook veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten – die worden begroot op
€ 132,00 en, als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, de explootkosten van betekening van het vonnis – een executoriale titel op. [2] Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende het paard Blues Smoking Lady rechtsgeldig is ontbonden;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] het paard terug in bezit te nemen en veroordeelt [gedaagde] tot terugbetaling van de aankoopsom van € 6.800,00 aan [eiser] ;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.628,00, en van € 355,00 per maand vanaf 1 december 2022 tot het moment waarop het paard terug is bij [gedaagde] , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 2 september 2022 (met betrekking tot de kosten die op of vóór die datum zijn gemaakt door [eiser] ) dan wel vanaf de datum van betaling van die kosten (met betrekking tot de kosten die ná 2 september 2022 zijn gemaakt door [eiser] ) tot de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 103,33
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 660,00,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten ingaande de 15e dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJ EU 4 oktober 2018, ECLI:EU:C:2018:808 ( [naam 2] ) en HvJ EU 24 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:112 ( [naam 3] )
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853