Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
“13500:2 = 6750 Op welke rekening wil jij die centjes?”.
“We hebben een huis”respectievelijk
“We have a hoooome”. Deze betalingen zijn gedaan als bijdrage in de hiervoor omschreven notariskosten.
“Liefdessubsidie”, en op 23 mei 2020 een bedrag van € 950,00 met de omschrijving
“Plankie”. Deze betalingen zijn gedaan als bijdrage in de kosten voor vervanging van planken van de aanlegsteiger bij de woning.
“ [omschrijving betaling] ”. Dit zijn kosten voor werkzaamheden in de achtertuin van de woning.
“Zakcentjes”. Deze betalingen zijn bedoeld als bijdrage in de kosten voor een Portugese laurierhaag die in de tuin van de woning is geplaatst.
3.De vordering, het verweer en de tegenvordering
4.De beoordeling
“Voorts hebben we donderdag 14 september 11:30 uur als datum afgesproken voor de vestiging van een hypotheek / leveringsakte voor de woning [adres] ( [postcode] ) op [plaats 2] (zie bijlagen) op naam van [gedaagde] .”Hieruit blijkt onmiskenbaar dat [eiser] vóór levering van de woning wist dat de eigendom daarvan op naam van [gedaagde] gesteld zou worden. Daarbij is verder van belang dat [gedaagde] onbetwist aanvoert dat [eiser] als toehoorder aanwezig is geweest bij de daadwerkelijke levering van de woning op 1 september 2017, dat de notaris bij die gelegenheid de hypotheek- en leveringsakte heeft voorgelezen en toegelicht, en dat alleen [gedaagde] die aktes heeft ondertekend. Daarmee moet ook bij de eigendomsoverdracht voor [eiser] duidelijk zijn geweest wat zijn juridische positie ten aanzien van de woning was. Daarbij komt dat [eiser] , in antwoord op de vraag waarom de woning op naam van [gedaagde] kwam te staan, op de zitting heeft verklaard dat dit was omdat zij over meer vermogen beschikte, zodat ook de hypotheekakte op haar naam is gezet.
“Thuis bij [gedaagde] en [eiser] ”. Maar het enkele feit dat partijen in de omgang met elkaar en naar de buitenwereld toe de woning als hun gezamenlijke woning hebben beschouwd en betiteld, kan er niet aan afdoen dat deze juridisch gezien eigendom van [gedaagde] is geworden en gebleven. [eiser] woonde samen met [gedaagde] in de woning. Hij had er zijn woonplaats. In die situatie was het feitelijk ook ‘zijn woning’, en is het gebruikelijk om te spreken van ‘onze woning’ of ‘hun woning’, maar dit betekent niet dat [eiser] in juridische zin mede-eigenaar is, zoals [gedaagde] terecht aanvoert.
5.De beslissing
- kast + inhoud [naam 4]
- houten bankje (werkkamer)
- natuurstenen kunstwerk [naam 5]
- metalen burolamp op zwarte kastje
- drie keukenstoeltjes
- zwarte ronde terrastafeltje
- metalen tuintafel
- grasmaaier, hark/schep/bijl en bladblazer
- de houten boombank
- barokke bankje
- droger
- opslag riemen
onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 3.000,00;