ECLI:NL:RBNHO:2023:43

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
9904345 \ CV EXPL 22-2632
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van investeringen in woning na beëindiging van informele samenwoning

In deze zaak vorderde de man, eiser, een vergoeding voor investeringen die hij had gedaan in de woning van de vrouw, gedaagde, na de beëindiging van hun informele samenwoning. De partijen hadden een affectieve relatie en hebben van 2014 tot 2021 samengewoond, zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap. De man stelde dat hij onverschuldigd had betaald en dat de vrouw ongerechtvaardigd was verrijkt door zijn betalingen. De kantonrechter oordeelde echter dat de man zijn betalingen niet onverschuldigd had gedaan en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een vergoedingsrecht rechtvaardigden. De vordering van de man werd afgewezen, maar de vrouw werd wel veroordeeld tot afgifte van enkele eigendommen van de man. De zaak benadrukt de juridische positie van partijen die informeel samenleven en de voorwaarden waaronder vergoedingsrechten kunnen ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9904345 \ CV EXPL 22-2632 (BL)
Uitspraakdatum: 4 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. V. Goudriaan
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. F.D. van Damme
De zaak in het kort
Partijen hadden een relatie en hebben samengewoond, zonder huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst. Na beëindiging van hun relatie vordert de man een vergoeding voor investeringen die hij heeft gedaan in de woning van de vrouw.
De vordering wordt afgewezen. Anders dan de man stelt, is de kantonrechter van oordeel dat hij zijn betalingen niet onverschuldigd heeft gedaan, en dat de vrouw hierdoor niet ongerechtvaardigd is verrijkt. Ook heeft de man geen bijzondere omstandigheden gesteld die ertoe moeten leiden dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht tegenover de vrouw heeft. De vrouw wordt wel veroordeeld tot afgifte van een aantal eigendommen van de man.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 17 mei 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 30 november 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij akten van 30 augustus 2022 en 16 november 2022 nog stukken overgelegd. Op de zitting heeft [gedaagde] haar tegenvordering verminderd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad in de periode van 2014 tot 2021. Vanaf februari 2016 zijn zij gaan samenwonen in de huurwoning van [gedaagde] in [plaats 1] .
2.2.
Partijen zijn niet met elkaar gehuwd geweest, zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan en hebben geen schriftelijke samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.3.
In 2017 heeft [gedaagde] een woning gekocht op het eiland [plaats 2] (hierna: de woning), die op 1 september 2017 in eigendom aan haar is geleverd. Half september 2017 hebben partijen hun samenwoning voortgezet in deze woning.
2.4.
In een e-mail van 31 augustus 2017 met betrekking tot de eigendomsverkrijging van de woning, heeft de notaris een ontwerp van de akte van levering en van de hypotheekakte aan [gedaagde] gezonden, met een nota van afrekening op basis waarvan [gedaagde] € 13.501,65 moet betalen. Deze e-mail heeft [gedaagde] doorgestuurd aan [eiser] , die in reactie daarop aan [gedaagde] schrijft:
“13500:2 = 6750 Op welke rekening wil jij die centjes?”.
2.5.
Vervolgens heeft [eiser] op 4 september 2017 een bedrag van € 5.000,00 en een bedrag van € 1.750,00 betaald aan [gedaagde] , met de omschrijving
“We hebben een huis”respectievelijk
“We have a hoooome”. Deze betalingen zijn gedaan als bijdrage in de hiervoor omschreven notariskosten.
2.6.
Op 16 mei 2020 heeft [eiser] € 1.000,01 betaald aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor het aanbrengen van een beschoeiing in de voortuin van de woning.
2.7.
Op 18 mei 2020 heeft [eiser] € 500,00 betaald aan [gedaagde] met de omschrijving
“Liefdessubsidie”, en op 23 mei 2020 een bedrag van € 950,00 met de omschrijving
“Plankie”. Deze betalingen zijn gedaan als bijdrage in de kosten voor vervanging van planken van de aanlegsteiger bij de woning.
2.8.
Op 2 januari 2021 heeft [eiser] € 1.144,99 betaald aan [naam 1] , met de omschrijving
“ [omschrijving betaling] ”. Dit zijn kosten voor werkzaamheden in de achtertuin van de woning.
2.9.
Op 22 februari 2021 heeft [eiser] € 400,00 aan [gedaagde] betaald, en op 28 februari 2021 een bedrag van € 1.000,00. Bij beide betalingen is als omschrijving vermeld
“Zakcentjes”. Deze betalingen zijn bedoeld als bijdrage in de kosten voor een Portugese laurierhaag die in de tuin van de woning is geplaatst.
2.10.
Op 22 juli 2021 heeft [eiser] € 231,70 betaald aan [naam 2] Hoveniers, in verband met een cortenstalen borderrand die in de tuin van de woning is geplaatst.
2.11.
In de tweede helft van augustus 2021 heeft [eiser] de woning verlaten in verband met het eindigen van de relatie van partijen. In onderling overleg heeft [eiser] in die periode roerende (inboedel)zaken meegenomen uit de woning.
2.12.
In een brief van 9 februari 2022 [eiser] via zijn advocaat aanspraak gemaakt op vergoeding van € 11.750,00, voor de door hem betaalde notariskosten en investeringen in de (tuin van) de woning van [gedaagde] .
2.13.
Daarop heeft [gedaagde] zich in een brief van 16 februari 2022 op het standpunt gesteld dat de vordering van [eiser] ongegrond en niet correct is.
2.14.
De correspondentie die vervolgens tussen partijen is gevoerd heeft niet tot een oplossing geleid.

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 11.976,70, te vermeerderen met de wettelijke rente en een bedrag van € 523,29 voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de notariskosten en de kosten voor verbetering van de woning waar het in deze zaak om gaat (primair) onverschuldigd door hem zijn betaald, of (subsidiair) dat [gedaagde] door deze betalingen ongerechtvaardigd is verrijkt, of (meer subsidiair) dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als deze kosten voor rekening van [eiser] komen. Verder vordert [eiser] afgifte van eigendommen, op straffe van een dwangsom. Volgens [eiser] hebben partijen op 13 januari 2022 overeenstemming bereikt over welke inboedelgoederen van hem zijn, maar weigert [gedaagde] deze aan hem af te geven.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering, en voert daarvoor – samengevat – het volgende aan. De rechtsgrond van de betalingen van [eiser] betrof een schenking, of een door hem gevoelde dringende verplichting van moraal en fatsoen. [gedaagde] is door deze niet ongerechtvaardigd verrijkt. Verder is geen sprake van bijzondere omstandigheden die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht rechtvaardigen. De verdeling van de inboedel is volgens [gedaagde] al afgewikkeld, zodat [eiser] ook op dat punt niets meer te vorderen heeft.
3.3.
Indien en voor zover [eiser] de terrasoverkapping, stalen beugel aan de muur en zwart kunstwerk toebedeeld krijgt, vordert [gedaagde] dat de kantonrechter bepaalt dat [eiser] dit alles zelf voor eigen rekening en risico moet verwijderen, en dat [eiser] kosten van de stuc- en verfwerkzaamheden en van het vervangen van de terrasplanken geheel en integraal aan [gedaagde] moet vergoeden. [gedaagde] heeft haar vordering tot afgifte van de voordeursleutel op de zitting ingetrokken, omdat [eiser] die sleutel inmiddels aan haar heeft teruggegeven.

4.De beoordeling

De vordering
4.1.
Partijen hebben een relatie gehad en samengeleefd in de woning van [gedaagde] . Het gaat in deze zaak met name om de vraag of [eiser] tegenover [gedaagde] een vergoedingsrecht heeft, ter zake van investeringen die hij in haar woning heeft gedaan. Daarnaast vordert [eiser] afgifte van een aantal zaken.
4.2.
Omdat partijen informeel hebben samengeleefd, moeten de vorderingen van [eiser] worden beoordeeld aan de hand van het algemene verbintenissenrecht zoals geregeld in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij is van belang het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019 [1] , waarnaar ook [eiser] verwijst. [eiser] baseert zijn vordering tot betaling van € 11.976,70 op onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Deze vordering van [eiser] wordt afgewezen en de kantonrechter overweegt daarover het volgende.
Er is geen sprake van onverschuldigde betaling door [eiser]
4.3.
In de wet is bepaald dat degene die zonder rechtsgrond een geldsom heeft betaald, het recht heeft om een gelijk bedrag als onverschuldigd betaald terug te vorderen van de ontvanger. [2] Op zichzelf zijn partijen het erover eens dat [eiser] de onder de feiten omschreven betalingen met een totaalbedrag van € 11.976,70 heeft gedaan. Op [eiser] als eisende partij rust de bewijslast van de afwezigheid van een rechtsgrond voor deze betalingen. Hij moet dus voldoende feiten en omstandigheden stellen, en zo nodig bewijzen, waaruit afgeleid moet worden dat een rechtsgrond ontbreekt. Daarin is [eiser] niet geslaagd.
4.4.
[eiser] stelt in dit verband dat hij op het moment dat hij de betalingen deed, in de veronderstelling verkeerde dat hij mede-eigenaar van de woning zou worden en vervolgens was geworden, en daardoor in de waan verkeerde dat voor hem een betalingsverplichting bestond voor zijn aandeel in de kosten, terwijl die rechtsgrond achteraf bleek te ontbreken. Dit standpunt van [eiser] vindt de kantonrechter ongeloofwaardig, gelet op het feit dat hij zelf op 8 juni 2017 een e-mail aan de notaris heeft gestuurd waarin hij een telefonisch gemaakte afspraak over een samenlevingscontract bevestigt, en schrijft:
“Voorts hebben we donderdag 14 september 11:30 uur als datum afgesproken voor de vestiging van een hypotheek / leveringsakte voor de woning [adres] ( [postcode] ) op [plaats 2] (zie bijlagen) op naam van [gedaagde] .”Hieruit blijkt onmiskenbaar dat [eiser] vóór levering van de woning wist dat de eigendom daarvan op naam van [gedaagde] gesteld zou worden. Daarbij is verder van belang dat [gedaagde] onbetwist aanvoert dat [eiser] als toehoorder aanwezig is geweest bij de daadwerkelijke levering van de woning op 1 september 2017, dat de notaris bij die gelegenheid de hypotheek- en leveringsakte heeft voorgelezen en toegelicht, en dat alleen [gedaagde] die aktes heeft ondertekend. Daarmee moet ook bij de eigendomsoverdracht voor [eiser] duidelijk zijn geweest wat zijn juridische positie ten aanzien van de woning was. Daarbij komt dat [eiser] , in antwoord op de vraag waarom de woning op naam van [gedaagde] kwam te staan, op de zitting heeft verklaard dat dit was omdat zij over meer vermogen beschikte, zodat ook de hypotheekakte op haar naam is gezet.
4.5.
[eiser] beroept zich nog op WhatsAppgesprekken met [gedaagde] waarin zij veelvuldig schrijven over ‘hun woning’, en een wandtegel op de buitengevel van de woning met de tekst
“Thuis bij [gedaagde] en [eiser] ”. Maar het enkele feit dat partijen in de omgang met elkaar en naar de buitenwereld toe de woning als hun gezamenlijke woning hebben beschouwd en betiteld, kan er niet aan afdoen dat deze juridisch gezien eigendom van [gedaagde] is geworden en gebleven. [eiser] woonde samen met [gedaagde] in de woning. Hij had er zijn woonplaats. In die situatie was het feitelijk ook ‘zijn woning’, en is het gebruikelijk om te spreken van ‘onze woning’ of ‘hun woning’, maar dit betekent niet dat [eiser] in juridische zin mede-eigenaar is, zoals [gedaagde] terecht aanvoert.
4.6.
Daarmee is niet aannemelijk geworden dat [eiser] zijn betalingen heeft verricht vanuit de veronderstelling dat hij daartoe als mede-eigenaar verplicht was terwijl die rechtsgrond later bleek te ontbreken. De stelling die [eiser] aan zijn primaire vordering ten grondslag legt is dus niet komen vast te staan. Bovendien heeft [eiser] het verweer van [gedaagde] dat er wel degelijk een rechtsgrond voor de betalingen bestond onvoldoende weerlegd. [eiser] voert daartegen alleen aan dat niet gesproken kan worden van cadeautjes, omdat je de kosten waar het om gaat (zoals voor een beschoeiing, aanlegsteiger of laurierhaag) alleen betaalt als je ervan overtuigd bent dat je mede-eigenaar bent van het huis. En zoals hiervoor is geoordeeld, kan niet worden aangenomen dat [eiser] vanuit die veronderstelling heeft betaald.
[gedaagde] is door de betalingen niet ongerechtvaardigd verrijkt
4.7.
Voor toewijzing van de vordering op de subsidiaire grondslag moet sprake zijn van een verrijking van [gedaagde] , die ongerechtvaardigd is, en die tot verarming van [eiser] heeft geleid. [3] Niet ter discussie staat dat [eiser] door zijn betalingen is verarmd. Ook kan als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde] door de betalingen is verrijkt. [gedaagde] stelt immers zelf dat zij alle kosten die [eiser] voor zijn rekening heeft genomen, zelf zou hebben gemaakt als hij dit niet had gedaan. Daarmee heeft [gedaagde] zich de uitgaven bespaard die [eiser] heeft gedaan. Dit wordt volgens vaste rechtspraak beschouwd als verrijking. [4]
4.8.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de verrijking van [gedaagde] ongerechtvaardigd is. De bewijslast rust ook hier op [eiser] als eiser. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] uit eigen beweging heeft aangeboden bij te dragen in de kosten die zij moest of wilde maken, omdat hij financieel zijn steentje wilde bijdragen, en dat zij zijn aanbod heeft aanvaard, zodat sprake is van een rechtsgrond die haar verrijking rechtvaardigt. [eiser] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat er geen redelijke grond is voor de verrijking van [gedaagde] . [eiser] stelt dat de ongerechtvaardigdheid erin is gelegen dat hij kosten heeft betaald die voor rekening van [gedaagde] moeten komen, omdat de woning, in tegenstelling tot wat [eiser] dacht, uitsluitend eigendom van [gedaagde] was en zou blijven. Hierin kan [eiser] niet worden gevolgd, omdat hiervoor in het kader van de onverschuldigde betaling al is geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat [eiser] vanuit die gestelde onjuiste veronderstelling heeft gehandeld. Verder heeft [eiser] in dit verband aangevoerd dat [gedaagde] zich kosten heeft bespaard die zij anders zelf zou hebben gemaakt. Daarin heeft hij weliswaar gelijk, maar dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde] is verrijkt door zijn betalingen, en niet tot de conclusie dat die verrijking ongerechtvaardigd is.
4.9.
Zoals [eiser] zelf verklaart wilde hij met [gedaagde] iets opbouwen, en hoopte hij nog jaren van ‘hun huis’ te kunnen genieten. Vanuit die gedachte heeft hij veel kosten en arbeid in de woning geïnvesteerd, aldus [eiser] . [eiser] had dus een bevoordelingsmotief. Dat de verrijking van [gedaagde] achteraf door [eiser] als ongerechtvaardigd wordt ervaren, maakt niet dat op het moment dat [eiser] zijn betalingen deed, daar geen redelijke grond voor aanwezig was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de omschrijvingen die [eiser] bij zijn betalingen heeft gegeven, geen aanknopingspunten bieden voor het ontbreken van een redelijke grond. Deze ondersteunen eerder het standpunt van [gedaagde] dat [eiser] welbewust heeft willen bijdragen in de door [gedaagde] verschuldigde notariskosten en investeringen in de tuin van de woning, vanuit liefde en de verwachting dat partijen daar samen een toekomst hadden. Daarmee ontstaat echter geen vergoedingsrecht.
4.10.
Omdat niet kan worden vastgesteld dat de verrijking van [gedaagde] ongerechtvaardigd is, kan de vordering ook op de subsidiaire grond niet worden toegewezen.
[eiser] heeft geen vergoedingsrecht op grond van de redelijkheid en billijkheid
4.11.
De rechtsverhouding die tussen informeel samenlevenden bestaat, wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Ook als ter zake van bepaalde uitgaven geen vergoedingsrecht kan worden aangenomen op grond van (bijvoorbeeld) onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 6:2 lid 1 BW. [5] Degene die aanspraak maakt op vergoeding, moet dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden stellen.
4.12.
[eiser] heeft in dit verband alleen gesteld dat hij gedurende de samenleving evenredig heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding en gemeentelijke heffingen. [eiser] meent daarmee kennelijk dat hij met de aanvullende investeringen in de woning van [gedaagde] een onevenredige bijdrage heeft betaald. Het enkele gegeven dat [eiser] mogelijk onevenredig heeft bijgedragen, is niet aan te merken als bijzondere omstandigheid in de hiervoor bedoelde zin. In het kader van een affectie relatie op grond waarvan mensen met elkaar samenleven is het niet ongebruikelijk dat over en weer op basis van vrijgevigheid en belangeloosheid uitgaven worden gedaan. Ervan uitgaande dat de betalingen door [eiser] niet onverschuldigd zijn gedaan, en niet hebben geleid tot een ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] , heeft [eiser] geen zodanig bijzondere feiten en omstandigheden gesteld, dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat voor de uitgaven waar het in deze zaak om gaat een vergoedingsrecht tegenover [gedaagde] bestaat.
De buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.13.
Omdat de door [eiser] gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, komen ook zijn nevenvorderingen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente niet voor toewijzing in aanmerking.
De vordering van [eiser] tot afgifte van eigendommen
4.14.
[eiser] vordert afgifte van een aantal roerende zaken. Op de zitting is duidelijk geworden dat het gaat om de zaken zoals vermeld in de brief van zijn advocaat van 2 maart 2022. [eiser] stelt dat deze zaken hem in eigendom toebehoren. Het gaat dus niet om een vordering tot verdeling (in welk geval de kantonrechter niet bevoegd zou zijn), maar tot revindicatie van zaken die gelet op de gegeven opsomming een vermoedelijke waarde hebben van minder dan € 25.000,00. Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering.
4.15.
[gedaagde] heeft op de zitting verklaard het prima te vinden als de zaken op het lijstje in de brief van 2 maart 2022 naar [eiser] gaan, met uitzondering van de terrasoverkapping, de houten boombank en de cortenstalen beugel. Omdat [gedaagde] zich niet langer verweert tegen afgifte van de overige roerende zaken op de lijst, wordt de afgifte daarvan toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
4.16.
Ten aanzien van de terrasoverkapping en de beugel voert [gedaagde] aan dat deze niet verwijderd kunnen worden zonder beschadiging van de woning. Volgens [gedaagde] zullen door het verwijderen van die zaken, de muren van nieuw stuc- en schilderwerk moeten worden voorzien, en planken van het terras vervangen moeten worden. Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde] offertes van [naam 3] overgelegd met een totaalbedrag van € 1.946,64. [eiser] stelt hiertegenover alleen in algemene bewoordingen dat zijn eigendommen zonder schade verwijderd kunnen worden. Daarmee heeft hij de gemotiveerde en onderbouwde stelling van [gedaagde] op dit punt onvoldoende weerlegd, en moet worden aangenomen dat de terrasoverkapping en de cortenstalen beugel niet losgemaakt kunnen worden zonder dat schade van betekenis wordt toegebracht aan de woning.
4.17.
Op grond van de wet is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen. [6] Dit betekent dat zaken die eigendom waren van [eiser] , door [gedaagde] in eigendom worden verkregen wanneer die zaken bestanddeel zijn geworden van haar woning (natrekking). Een bestanddeel van een zaak is al hetgeen daar volgens verkeersopvattingen onderdeel van uitmaakt, of wanneer sprake is van een zaak die zodanig verbonden is met de hoofdzaak dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van de zaken. [7]
4.18.
Omdat de terrasoverkapping en de cortenstalen beugel niet zonder schade van betekenis verwijderd kunnen worden, moet worden aangenomen dat deze zaken bestanddeel zijn geworden van de woning, en dus door natrekking in eigendom zijn verkregen door [gedaagde] . Daarmee is de grondslag van de vordering van [eiser] op dit punt (zijn eigendomsrecht) niet komen vast te staan, zodat de vordering tot afgifte van deze zaken wordt afgewezen.
4.19.
Ten aanzien van de houten boombank heeft [gedaagde] de stelling van [eiser] dat deze hem in eigendom toebehoort niet gemotiveerd betwist, zodat de vordering tot afgifte daarvan wordt toegewezen.
4.20.
Ook de door [eiser] gevorderde dwangsom wordt toegewezen. [gedaagde] heeft daartegen geen verweer gevoerd en niet om matiging verzocht. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om deze te matigen. Daarbij is van belang dat [gedaagde] uiteraard geen dwangsom verschuldigd zal zijn indien zij voldoet aan haar veroordeling tot afgifte. Daarbij zal aan de veroordeling tot afgifte een termijn worden verbonden van 14 dagen na betekening van dit vonnis.
De proceskosten
4.21.
Gelet op de aard van de rechtsverhouding van partijen is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen. Zij hadden een affectieve relatie en verschillen van mening over de financiële afwikkeling van hun informele samenleving. Het staat [eiser] vrij dit geschil voor te leggen aan de rechter. Anders dan [gedaagde] betoogt, kan daarmee niet gezegd worden dat [eiser] nodeloos is gaan procederen. Het verzoek van [gedaagde] om [eiser] in de proceskosten te veroordelen wordt daarom niet gehonoreerd.
De tegenvordering
4.22.
[gedaagde] heeft een tegenvordering ingesteld, voorwaardelijk, voor het geval zij wordt veroordeeld tot afgifte van de terrasoverkapping, de cortenstalen beugel en een zwart kunstwerk. De vordering van [eiser] tot afgifte van de terrasoverkapping en de cortenstalen beugel wordt afgewezen. In zoverre is de voorwaarde niet vervuld. Voor wat betreft het zwarte kunstwerk gaat de kantonrechter ervan uit dat daarmee hetzelfde object wordt bedoeld als het ‘natuurstenen kunstwerk [naam 5] ’ op de lijst in eerdergenoemde brief van 2 maart 2022. [gedaagde] wordt veroordeeld tot afgifte daarvan. In zoverre is de voorwaarde waaronder zij haar tegenvordering heeft ingesteld dus vervuld, en moet deze worden beoordeeld.
4.23.
De vordering te bepalen dat [eiser] het zwarte kunstwerk zelf voor eigen rekening en risico verwijdert zal worden toegewezen. Volgens [eiser] kan hij zijn eigendommen immers zonder schade weghalen.
4.24.
De vordering tot vergoeding van stuc- en verfwerkzaamheden en vervanging van terrasplanken zal worden afgewezen. Zoals hiervoor is geoordeeld zijn de terrasoverkapping en de cortenstalen beugel door natrekking eigendom van [gedaagde] geworden, omdat deze niet zonder schade van betekenis kunnen worden verwijderd. De vordering tot afgifte van die zaken wordt daarom afgewezen. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de schade aan stuc- en verfwerk en/of terrasplanken waarvan zij op voorhand vergoeding vordert, zou kunnen ontstaan bij verwijdering van het zwarte kunstwerk. Dit volgt ook niet uit de door haar overgelegde offertes van [naam 3] .
4.25.
Gelet op de samenhang met de zaak van de vordering is de kantonrechter ook hier van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] af te geven zijn eigendommen, te weten:
- kast + inhoud [naam 4]
- houten bankje (werkkamer)
- natuurstenen kunstwerk [naam 5]
- metalen burolamp op zwarte kastje
- drie keukenstoeltjes
- zwarte ronde terrastafeltje
- metalen tuintafel
- grasmaaier, hark/schep/bijl en bladblazer
- de houten boombank
- barokke bankje
- droger
- opslag riemen
onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 3.000,00;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
5.5.
bepaalt dat [eiser] het zwarte kunstwerk zelf voor eigen rekening en risico verwijdert;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

2.Artikel 6:203 BW
3.Artikel 6:212 BW
6.Artikel 5:3 BW
7.Artikel 3:4 BW