ECLI:NL:RBNHO:2023:3996

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
15/212507-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens ontucht en mishandeling van minderjarige dochters

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die is beschuldigd van ontucht en mishandeling van de minderjarige dochters van zijn partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van ontucht met de twee dochters, waarbij de jongste dochter langdurig en veelvuldig is misbruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De vorderingen van immateriële schade van de slachtoffers zijn gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet in het Pieter Baan Centrum hoeft te worden geplaatst, ondanks het advies van de psycholoog en de reclassering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat de rechtbank als zeer kwalijk heeft ervaren. De slachtoffers hebben hun ervaringen gedeeld, wat de rechtbank heeft geraakt en bijgedragen aan de beslissing om de vorderingen tot schadevergoeding toe te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/212507-20
Uitspraakdatum: 2 mei 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 april 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en - plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
  • feit 1: het in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 mei 2016 seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , die toen nog geen twaalf jaar oud was. Subsidiair is dit tenlastegelegd als ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
  • feit 2: het in de periode van 20 juli 2016 tot en met 30 april 2018 met [slachtoffer 1] , die toen tussen de twaalf en 16 jaar oud was, buiten echt ontuchtige handelingen plegen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Ook dit is subsidiair ten laste gelegd als ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
  • feit 3: het in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 april 2018 ontucht plegen met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] ;
  • feit 4: het in dezelfde periode als bij feit 3 mishandelen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) zijn betrouwbaar en vinden voldoende steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 aangevoerd dat de belastende verklaringen van aangeefsters onvoldoende betrouwbaar zijn om tot bewijs te kunnen dienen. De raadsman heeft vraagtekens gezet bij de bewijskracht van de verklaring van [slachtoffer 1] , omdat deze ‘groeit’ en inconsistenties bevat, en bij de verklaring van [slachtoffer 2] , omdat haar aangifte in 2015 is ingetrokken. Ook is er onvoldoende steunbewijs voor hun verklaringen om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van feit 4, de mishandeling, heeft de verdediging het verweer gevoerd dat aangeefsters blauwe plekken hadden omdat ze onhandig waren en dat de verdachte louter incidenteel een ‘corrigerende tik’ heeft gegeven.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Het ten aanzien van feit 4 gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Hieruit blijkt dat geen sprake is geweest van louter een incidentele ‘corrigerende tik’, nog los van het feit dat opvoeders zich in de verzorging van kinderen dienen te onthouden van ieder lichamelijk geweld.
Bewijs in zedenzaken
Zedenzaken zijn vaak bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarin namelijk veelal om feiten die zich in het verborgene (zouden) hebben afgespeeld, zodat het in de kern gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank zal eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] en van de verklaring van [slachtoffer 1] beoordelen. Zij doet dit aan de hand van criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid). Vervolgens zal de rechtbank de vraag beantwoorden of hun verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is namelijk bepaald dat de rechter het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige. Voor zowel de verklaring van [slachtoffer 2] als de verklaring van [slachtoffer 1] geldt dat die op specifieke punten moet worden ondersteund door ander bewijsmateriaal, zodat die niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Niet is vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen (Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
Ontucht met [slachtoffer 2]
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 25 augustus 2015 heeft de moeder van [slachtoffer 2] namens [slachtoffer 2] aangifte gedaan van ontuchtige handelingen door de verdachte. Zij heeft de aangifte gebaseerd op wat [slachtoffer 2] haar heeft verteld en beschrijft dat de verdachte op 6 juli 2015 met veel geweld de douche binnen kwam toen [slachtoffer 2] stond te douchen. Hij trok de deur open en greep haar van onderen beet. [slachtoffer 2] heeft toen tegen de verdachte gezegd dat hij moest stoppen en is op haar hurken onder de douche gaan zitten. Ze moest toen van de verdachte gaan staan en daarna deed hij het weer. [slachtoffer 2] heeft de verdachte daarna natgespoten met de douche. Toen zij uit de douche was, heeft hij haar ook nog bij haar borsten gepakt, aldus de aangifte. Op 14 februari 2019 heeft [slachtoffer 2] zelf aangifte gedaan van het voorval op 6 juli 2015. Ook in die verklaring vertelt ze over het opentrekken van de douchedeur, het betasten van haar vagina, het op haar hurken gaan zitten, het nog een keer betasten en het natspuiten van de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 2] concreet, gedetailleerd en consistent verklaard over de ontuchtige handelingen. De verklaringen komen de rechtbank ook authentiek voor.
De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat geprobeerd is om de aangifte van 25 augustus 2015 in te trekken, maakt dit niet anders. Het was namelijk [slachtoffer 2] moeder die probeerde de aangifte in te trekken en de politie geen toestemming gaf met [slachtoffer 2] in gesprek te gaan. De moeder heeft daarover in 2019 verklaard dat zij destijds onder druk van de verdachte de aangifte heeft moeten intrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is en dus bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer 2] staat niet op zichzelf, maar wordt op specifieke onderdelen bevestigd door de verklaringen van de verdachte en van [slachtoffer 1] . De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zich altijd na het avondeten in de badkamer ging scheren als één van de dochters daar onder de douche stond en bij de politie dat hij ook in de badkamer was op 6 juli 2015 toen [slachtoffer 2] aan het douchen was. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 2] en de verdachte op die bewuste dag heeft horen schreeuwen toen zij bezig was met de afwas en [slachtoffer 2] onder de douche stond.
De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 2] had gegild omdat door het afwassen door [slachtoffer 1] er opeens koud water uit de douche kwam, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zowel moeder als de verdachte heeft immers verklaard dat het vast gebruik was dat na het eten één dochter afwaste, terwijl de ander op dat moment douchte.
Betasten van de borsten op andere momenten
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte op vele andere momenten ook haar borsten heeft betast, met name op de momenten dat hij na een ruzie zijn excuses aanbood. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] , bevat het dossier geen ondersteuning voor het betasten van haar borsten op die andere momenten.
In de bewezenverklaring van feit 3 beperkt de rechtbank de pleegperiode dan ook tot 6 juli 2015.
Seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1]
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
is op 22 januari 2019 bij de politie gehoord als getuige. Daar heeft zij, kort gezegd, verklaard dat de verdachte haar, vanaf ongeveer haar 10e of 11e jaar, tijdens het douchen waste bij haar vagina en dan met zijn vingers in haar vagina ging. Nadat het gezin was verhuisd naar Hoorn, de badkamer was verbouwd en [slachtoffer 1] nog net geen 13 jaar was, ging hij bijna dagelijks bij het naar bed brengen op hardhandige wijze met zijn penis in haar vagina. Op 6 december 2019 is [slachtoffer 1] opnieuw gehoord door de politie. Daarin heeft zij verklaard dat herinneringen waren teruggekomen en dat zij de verdachte ook heeft moeten zoenen en aftrekken.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van [slachtoffer 1] op bepaalde onderdelen weinig concreet en specifiek zijn; zo kan [slachtoffer 1] moeilijk een specifieke keer beschrijven. Ook herinnert zij zich in de loop der tijd meer en komen haar verklaringen op enkele, naar het oordeel van de rechtbank ondergeschikte, punten niet overeen. Dit maakt dat de rechtbank behoedzaam met haar verklaringen om zal gaan, maar leidt er niet toe dat de verklaringen in hun geheel onjuist of onbetrouwbaar zouden zijn. De rechtbank constateert namelijk ook dat [slachtoffer 1] in hoofdlijnen consequent heeft verklaard over de ontuchtige handelingen door de verdachte. Ook verklaart zij consistent dat zij (na penetratie) een branderig gevoel in haar vagina voelde. Verder draagt bij aan de betrouwbaarheid dat [slachtoffer 1] tegenover de politie ook op een bepaald punt aangeeft dat zij het niet weet, alsook de wijze waarop haar verklaringen van [slachtoffer 1] tot stand zijn gekomen. De eerste keer dat [slachtoffer 1] over het seksueel misbruik vertelde tegenover haar moeder was spontaan, toen zij ruzie hadden. [slachtoffer 1] verweet haar moeder dat zij haar “
drie jaar lang met die klootzak had opgescheept”. Vervolgens vertelde [slachtoffer 1] huilend dat zij “
is gebruikt, misbruikt en verkracht” door de verdachte. Zowel moeder als [slachtoffer 2] hebben verklaard over de emotionele toestand waarin [slachtoffer 1] verkeerde toen zij over het seksueel misbruik sprak. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
De verdachte verklaart zelf, net als [slachtoffer 1] , dat hij haar iedere avond op bed legde en haar dan insmeerde met Dampo. Zoals hiervoor beschreven, erkent de verdachte ook dat hij altijd in de badkamer kwam als één van de (tiener)meisjes ging douchen. Daar komt bij dat hun moeder al op 5 januari 2015 een e-mail naar de verdachte heeft verstuurd waarin zij zegt dat hij niets te zoeken heeft in de badkamer, als [slachtoffer 2] aan het douchen is, en dat zij dat ook in de zomer daarvoor al een keer heeft gezegd. De rechtbank ziet deze verklaringen van de verdachte en de mail van de moeder als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat de verdachte haar vagina waste en daarbij met zijn vinger bij haar naar binnen ging. De rechtbank ziet ook steun hiervoor in de verklaring van [slachtoffer 2] , dat de verdachte haar vagina heeft betast terwijl zij onder de douche stond.
Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] steun in de e-mail die de verdachte aan haar zond op 9 juni 2018. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij na het beëindigen van de relatie met moeder in april 2018 op enig moment daarna heeft ingelogd op het Magister-account van [slachtoffer 1] . Hierop stuurde [slachtoffer 1] op 1 juni 2018 een e-mail naar haar eigen Magister-account (waar de verdachte dus op inlogde) met als onderwerp: “
[voornaam] BLIJF VAN MIJN MAGISTER AF ANDERS DOE IK AANGIFTE OF IK ZEG HET TEGEN MAMA”. De verdachte heeft hierop gereageerd door onder meer te sturen: “
met niemand over praten !!!!”. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren waar dit bericht op ziet, acht de rechtbank het, gelet op de verklaringen van [slachtoffer 1] in het dossier en het feit dat [slachtoffer 1] haar moeder op dat moment nog niet heeft verteld over het seksueel misbruik, zeer aannemelijk dat deze e-mail betrekking heeft op het seksueel misbruik door de verdachte.
Verder acht de rechtbank relevant dat [slachtoffer 1] , voordat ze haar moeder in december 2018 van het misbruik had verteld, twee vriendinnen ( [naam 1] in april 2018 en [naam 2] in mei 2018) hierover heeft verteld. Zij zijn gehoord door de politie en hebben dit bevestigd. [naam 1] heeft onder meer verklaard dat [slachtoffer 1] heeft verteld te zijn ontmaagd door ‘ [voornaam] ’ en dat hij onder de douche “van onderen” aan haar had gezeten, omdat het daar schoon moest worden. Ook haar toenmalige vriend, [naam 3] , heeft verklaard dit - vanaf augustus 2018, toen zij een relatie kregen - van [slachtoffer 1] te hebben gehoord. [naam 3] heeft in aanvulling daarop verklaard dat vanwege het misbruik dat [slachtoffer 1] had meegemaakt het seksueel contact tussen hen moeizaam verliep, zij bepaalde aanrakingen niet wilde en zij erg geprikkeld kon zijn uit het niets. Ook heeft [naam 3] verklaard dat het bed dat op haar kamer stond en dat ze aanvankelijk heel graag wilde hebben uiteindelijk uit haar kamer moest.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat moeder heeft verklaard dat [slachtoffer 1] in de periode nadat de verdachte uit het gezin was vertrokken, maar voordat zij haar over het seksueel misbruik had verteld, zorgelijk en storend gedrag begon te vertonen, waarvoor een zorgteam zou worden ingeschakeld. Bij het doen van aangifte in januari 2019 verklaart moeder dat [slachtoffer 1] een “heel ander kind weer” is, zonder buien waarin moeder wordt uitgescholden of weggeduwd.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs op dat de verdachte de door [slachtoffer 1] aangegeven handelingen bij haar heeft verricht.
Aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigen
Uit het dossier volgt dat de verdachte niet getrouwd was met de moeder van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zodat zij niet zijn stiefkinderen waren. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is wel gebleken dat sprake was van een gezinssituatie, waarbij de verdachte de rol van (eerst deels en later voltijds inwonende) opvoeder van de kinderen op zich had genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kunnen worden aangemerkt als aan de zorg van de verdachte toevertrouwde minderjarigen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primair
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 mei 2016 te Vries met [slachtoffer 1] (geboren op [datum 1] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , door telkens zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] te hebben gebracht;
Feit 2 primair
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 20 juli 2016 tot en met 30 april 2018 in de gemeente Hoorn
met [slachtoffer 1] , geboren op [datum 1] , die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , door telkens
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen, en
- de borsten en de vagina en de billen van die [slachtoffer 1] te betasten, en
- zich te laten aftrekken door die [slachtoffer 1] ;
Feit 3
hij op 6 juli 2015 te Vries ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [datum 2] , bestaande die ontucht hierin dat hij
- de naakte vagina van die [slachtoffer 2] heeft betast en
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft betast;
Feit 4
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 april 2018 te Vries, gemeente Tynaarlo en in de gemeente Hoorn, opzettelijk heeft mishandeld aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigen, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [datum 1] ) en [slachtoffer 2] (geboren op [datum 2] ), door telkens
- tegen de lichamen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schoppen en/of te slaan, en
- aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken,
waardoor deze letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Ten aanzien van feit 4:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, over de strafoplegging geen standpunt ingenomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de twee minderjarige dochters van zijn partner. Bij [slachtoffer 1] heeft het misbruik veelvuldig en over een langere periode plaatsgehad en daarbij was ook sprake van seksueel binnendringen. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mishandeld. Dit deed de verdachte veelal op momenten dat hij alleen was met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , buiten het zicht van moeder.
Door de afwezigheid van de biologische vader vervulde de verdachte in het huishouden de vaderrol. In die rol heeft hij het vertrouwen dat kinderen in hun opvoeder mogen hebben in ernstige mate geschonden. Uit het dossier komt een beeld naar voren waarin het gezin jaren onder het juk van de verdachte leefde: hij hield er zeer – en in de ogen van de rechtbank ook onbegrijpelijk – strenge regels op na, controleerde en domineerde het gezin. De verdachte schold [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] uit en kleineerden hen. Dit leverde voor beide meisjes een zeer beklemmende en onveilige omgeving op, juist in de fase van de pubertijd, waarin kinderen zelfstandig moeten worden. De verdachte heeft met dit alles ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Het is een feit van algemene bekendheid dat misbruik van kinderen hun seksuele ontwikkeling kan verstoren en grote psychische gevolgen kan hebben. Dit blijkt ook wel uit de indrukwekkende en emotionele verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter zitting hebben voorgelezen. In dit geval heeft het misbruik bovendien thuis plaatsgevonden, juist een plek waar de slachtoffers zich veilig hadden moeten voelen en in alle bescherming hadden moeten kunnen opgroeien.
De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij alleen maar oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele gevoelens en misbruik heeft gemaakt van zijn positie en overwicht als verzorgende volwassene ten opzichte van de minderjarige kinderen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op
het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 13 maart 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het psychologisch rapport van 26 september 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Betrokkene is een 51-jarige, benedengemiddeld-zwakbegaafde man met pathologie
in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en bijkomende
impulscontroleproblematiek (DSM-5). Er bestaan gedragsproblemen sinds de
kinderleeftijd in een maskerende opvoeding met als voorbeeldfunctie tevens fysieke
agressie door zijn vader. In huidig onderzoek zijn kenmerken van een autismespectrumstoornis (ASS) te vinden, de diagnose kan niet gesteld worden door
het ontbreken van een uitgebreide ontwikkelingsanamnese. Ook een seksuele stoornis, zoals een parafilie, kan in huidig onderzoek door zijn beperkte openheid en ontkenning niet vastgesteld of uitgesloten worden. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van deze pathologie. Indien bewezen, is het vanwege de beperkingen van huidig psychologisch onderzoek en de onmogelijkheid om tot volledige en solide onderbouwde diagnostische conclusies te komen niet mogelijk om eenduidig de doorwerking en mate van toerekenen te bepalen.
Indien bewezen, is het vanwege de bovengenoemde beperkingen niet mogelijk om eenduidige uitspraken te doen over de verwachte kans op recidive. Er zijn vanuit de combinatie van de klinische risicotaxatie, het gestructureerd risicotaxatie-instrument (CARE V2), de zeer beperkte beschermende factoren (SAPROF) en – gelet op de aanwijzingen van pathologie in de vorm van antisociale persoonlijkheidsstoornis en bijkomende impulscontroleproblematiek die mogelijk heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten – genoeg redenen tot zorg over de dynamiek en risico’s. Het feit is echter dat betrokkene niet meer in het gezin verblijft, wat het beeld van het recidiverisico verandert. Advies vanuit huidig psychologisch onderzoek is een plaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) te overwegen, vanwege de combinatie van pathologie, de zorgwekkende presentatie en de ernst van de ten laste gelegde feiten.”
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 13 januari 2022 van [naam 4] en 30 september 2022 van [naam 5] , beiden als reclasseringmedewerksters verbonden aan Reclassering Nederland. In de rapporten wordt – kort gezegd – geconcludeerd dat, wegens de ontkennende houding van de verdachte geen delictanalyse opgesteld kan worden, te meer omdat de verdachte zich weinig meewerkend heeft opgesteld en op verscheidene uitnodigingen van de reclassering niet is verschenen. Gezien de ernst van de strafbare feiten en het feit dat de verdachte beperkt heeft meegewerkt, adviseert de reclassering om conform het advies van de psycholoog een verdiepend onderzoek te laten plaatsvinden door het Pieter Baan Centrum.
Observatie in het Pieter Baan Centrum?
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie onvoldoende aanleiding heeft gezien voor een onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Ook de rechtbank is van oordeel dat een observatie in het Pieter Baan Centrum, ondanks het advies daartoe van de psycholoog en de reclassering, niet is aangewezen. Hoewel geen volledig zicht is op de persoon van de verdachte, kan worden vastgesteld dat de verdachte al meerdere jaren weg is bij het gezin. Niet is gebleken dat de verdachte sindsdien betrokken is geweest bij een ander gezin. Evenmin is gebleken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ander strafbaar feit. Dit in acht nemende acht de rechtbank een plaatsing in het Pieter Baan Centrum niet opportuun.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten meebrengt dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een lange vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Gelet op de persoon van de verdachte (zoals beschreven door de psycholoog), ziet de rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar moet worden opgelegd.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben ter zitting verzocht aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod, als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Deze maatregel is niet gevorderd door de officier van justitie. Gelet op het feit dat de verdachte al meerdere jaren weg is bij het gezin en geen contact heeft gezocht met de slachtoffers, ziet de rechtbank geen aanleiding om ambtshalve deze vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen aan de verdachte.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De vorderingen
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleitte vrijspraak heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder 4 ten laste gelegde feit, dan heeft de raadsman verzocht de gevorderde bedragen te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Vordering van [slachtoffer 2]
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 2] toegelicht hoe zwaar zij het heeft gehad als gevolg van het bewezenverklaarde en hoe moeilijk zij het hiermee tot op heden nog heeft. Zo ervaart zij tot op heden nog angst door het handelen van de verdachte. De rechtbank acht dit, mede gelet op haar jonge leeftijd, goed voorstelbaar.
De rechtbank is van oordeel dat aan [slachtoffer 2] door het onder 3 en 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank komt een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met en mishandeling van een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering van [slachtoffer 1]
Ook [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting toegelicht hoe zij in constante angst heeft geleefd in de periode dat de verdachte binnen het gezin woonde en dat zij het tot op heden moeilijk heeft met het gepleegde misbruik. Ook in het geval van [slachtoffer 1] acht de rechtbank dit, mede gelet op haar jonge leeftijd, goed voorstelbaar.
De rechtbank is van oordeel dat aan [slachtoffer 1] door het onder feit 1, 2 en 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW, gelet op de aard en de ernst van normschending
De rechtbank komt een vergoeding van het gehele gevorderde bedrag aan immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met iemand beneden de twaalf jaar, ontucht met iemand beneden de zestien jaar en mishandeling van een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 244, 245, 249, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaar.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige af.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade met een bedrag van
€ 16.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 115 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Allegro, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2023.
Mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. S. Snelder zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 5 mei 2016 te Vries, gemeente Tynaarlo, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [datum 1] ),
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte
- ( telkens) zijn, verdachtes vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 5 mei 2016 te Vries, gemeente Tynaarlo, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, althans de aan
zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten , [slachtoffer 1] , geboren op [datum 1] , bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens)
- de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] heeft betast, en/of
- de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken en die [slachtoffer 1] op haar blote billen heeft geslagen;
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juli 2016 tot en met 30 april 2018 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 1] , geboren op [datum 1] , die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , door (telkens)
- zijn verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te duwen en/of te brengen, en/of
- de borsten en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 1] te betasten, en/of
- zich te laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en/of
- de vagina van die [slachtoffer 1] te likken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juli 2016 tot en met 30 april 2018 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, althans de aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [datum 1] , door (telkens)
- de borsten en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 1] te betasten, en/of
- zich te laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en/of
- de vagina van die [slachtoffer 1] te likken;
3.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 30 april 2018 te Vries, gemeente Tynaarlo en/of in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, althans de aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [datum 2] , bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens)
- de naakte vagina van die [slachtoffer 2] heeft betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft betast;
4.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 april 2018 te Vries, gemeente Tynaarlo en/of in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft mishandeld (een of meer kind(eren) dat/die hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of (een) aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n) althans (een) perso(o)n(en,
te weten [slachtoffer 1] (geboren op [datum 1] ) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [datum 2] ), door (telkens)
- op/tegen de/het licha(am(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen, en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te trekken, waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.