ECLI:NL:RBNHO:2023:3982

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
15/246603-22 en 15/254477-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opruiing, bedreiging, wederspannigheid, mishandeling van een ambtenaar en winkeldiefstallen met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opruiing, bedreiging, wederspannigheid, mishandeling van een ambtenaar en winkeldiefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op Twitter opruiende en bedreigende berichten heeft geplaatst, gericht tegen onder andere de minister-president en medewerkers van een organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de veroordeling zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een twitterverbod en verplichtingen tot behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor immateriële schade. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het verkregen bewijs bevestigd en de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat heeft geleid tot een strafmatigende overweging. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de openbare orde en de democratische rechtsstaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/246603-22 en 15/254477-22
Uitspraakdatum: 2 mei 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 april 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 16 januari 2023 gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/246603-22
Feit 1:
hij op of omstreeks 26 september 2022 in de gemeente Haarlem, in ieder geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door toen en daar op Twitter de volgende tekst te plaatsen:
“@[benadeelde 1] levert ons uit aan de EU. Hij is een landverrader. En daarom ben ik van
mening dat hij standrechtelijk geëxecuteerd dient te worden”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Feit 2:
hij op of omstreeks 26 september 2022 in de gemeente Haarlem, in ieder geval in Nederland, [benadeelde 1] schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door toen en daar op Twitter het volgende bericht te plaatsen: “@[benadeelde 1] levert ons uit aan de EU. Hij is een landverrader. En daarom ben ik van mening dat hij standrechtelijk geëxecuteerd dient te worden”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en zijnde de voornoemde voorwaarde (blijkbaar) dat voornoemde [benadeelde 1] Nederland niet uit moet leveren aan de EU;
Feit 3:
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 in de gemeente Haarlem, in ieder geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door toen en daar op Twitter de volgende tekst(en) te plaatsen: "De neuzen van het @[benadeelde 2] zijn landverraders. Ze zouden mijn inziens op de Maasvlakte standrechtelijk geëxecuteerd dienen te worden”, en/of "Alsof jullie je druk maken om regimes die Israël ongemoeid laten zoals Egypte of Saudi Arabië. Jullie zijn landverraders en zouden derhalve standrechtelijk
geëxecuteerd dienen te worden”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Feit 4:
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 in de gemeente Haarlem, in ieder geval in Nederland, een of meer medewerker(s) van het [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door toen en daar op Twitter het/de volgende bericht(en) te plaatsen: "De neuzen van het @[benadeelde 2] zijn landverraders. Ze zouden mijn inziens op de Maasvlakte standrechtelijk geëxecuteerd dienen te worden”, en/of "Alsof jullie je druk maken om regimes die Israël ongemoeid laten zoals Egypte of Saudi Arabië. Jullie zijn landverraders en zouden derhalve standrechtelijk geëxecuteerd dienen te worden”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 5:
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Haarlem, gemeente Haarlem, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten verbalisant [benadeelde 3], hoofdagent van politie en/of verbalisant [benadeelde 4], hoofdagent van politie, (beiden) werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten met de aanhouding van verdachte, door
- heftig heen en weet te bewegen en/of
- zich los te rukken uit de greep van verbalisant [benadeelde 3] en/of verbalisant
[benadeelde 4] en/of
- verbalisant [benadeelde 3] in zijn hand te bijten en/of in zijn been te knijpen en/of
- bijtende bewegingen te maken naar (het been van) verbalisant [benadeelde 3]
en/of
- naar de verbalisanten te schreeuwen: “je kanker moeder, ik neuk je kanker
moeder";
Feit 6:
hij op of omstreeks 20 oktober 2022, aan het politiebureau aan de Koudehorn 2 te Haarlem, gemeente Haarlem, een ambtenaar, [benadeelde 5], werkzaam als medewerker beveiliging B, belast met de arrestantenzorg, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde 5] (met de vlakke hand) tegen zijn (linker)oor te slaan.
Parketnummer 15/254477-22
Feit 1:
hij, op of omstreeks 4 augustus 2022 te Haarlem een geldkoker, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [benadeelde 6]., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2:
hij, op of omstreeks 8 augustus 2022 te Haarlem meerdere pakken sushi, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [benadeelde 7], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de verdediging gevoerde 359a Strafvordering (hierna: Sv) verweer moet worden verworpen en heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
359a Sv verweer – onrechtmatig verkregen bewijs
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het aan de verdachte onder parketnummer 15/246603-22 ten laste gelegde feit 5, primair op het standpunt gesteld dat het door de politie gebruikte geweld disproportioneel en buitensporig is geweest en dat het proces-verbaal van bevindingen niet overeenkomt met de camerabeelden. De aanhouding is in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), inhoudende een verbod op foltering of onmenselijke of vernederende behandeling, en er is sprake van een schending van artikel 6 EVRM aangezien er een leugenachtig proces-verbaal is opgemaakt. Dit dient volgens de raadsvrouw te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel verdisconteerd te worden in de strafmaat.
Ten aanzien van parketnummer 15/246603-22
De raadsvrouw heeft bepleit om de verdachte vrij te spreken van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, omdat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op opruiing of bedreiging heeft gehad. Zijn uitlatingen zijn ook onvoldoende concreet om te kunnen opruien tot geweld tegen het openbare gezag.
Ten aanzien van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw, buiten het hiervoor weergegeven 359a Sv-verweer, geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Ten aanzien van parketnummer 15/254477-22
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De rechtbank stelt op basis van de processen-verbaal van bevindingen van de politie en de ter terechtzitting getoonde beelden met geluid vast dat de verdachte zich hevig verzette tijdens zijn aanhouding, zelfs toen hij al op de grond lag en door meerdere agenten in bedwang werd gehouden. In het licht van dat gedrag beoordeelt de rechtbank het optreden van de politie, zoals dat door de rechtbank is waargenomen, niet als disproportioneel, zodat de aanhouding van de verdachte niet in strijd is met artikel 3 EVRM. De rechtbank stelt verder vast dat de beschrijving van het toegepaste politiegeweld in de verschillende processen-verbaal op hoofdlijnen overeenkomt met de beelden die ter terechtzitting zijn getoond, en dat de processen-verbaal op dit punt onderling consistent zijn. De rechtbank ziet ook verder geen aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van onjuistheden in het proces-verbaal. De verdachte is niet in zijn belangen geschaad, zodat de rechtbank het door de verdediging gevoerde verweer verwerpt.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder parketnummers 15/246603-22 en 15/254477-22 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feiten 1 en 3 onder parketnummer 15/246603-22
Juridisch kader
In artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is opruiing tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag strafbaar gesteld. Het belang van strafbaarstelling van opruiing is gelegen in de bescherming van de openbare orde. Voor een bewezenverklaring van opruiing moet, zo volgt uit de jurisprudentie, aan vier vereisten worden voldaan (vgl. onder meer ECLI:NL:HR:2020:447, ECLI:NL:HR:2020:2020, ECLI:NL:HR:2019:1069).
1. Er moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn. Uit feiten en omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat voldoende duidelijk is dat, indien datgene waartoe wordt opgeroepen daadwerkelijk wordt uitgevoerd, dit een strafbaar feit zou opleveren. Opruiing kan op directe of indirecte wijze plaatsvinden. Opruiing is niet het dwingen van iemand tot het plegen van een (strafbaar) feit, maar het opwekken van de gedachte aan enig feit, het trachten de mening te vestigen dat dit feit noodzakelijk of wenselijk is en het verlangen op te wekken om dat feit te bewerkstelligen. Het gaat dus om een zodanige voorstelling van de wenselijkheid of noodzakelijkheid dat deze geschikt is om de overtuiging daarvan bij anderen op te wekken. Opruiing kan de vorm van een verzoek of een aansporing aannemen of in een imperatieve vorm worden gegoten. Opruiing is reeds voltooid als de uitlating door de opruier is gedaan. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd. Evenmin is nodig dat komt vast te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is te achten dat het strafbare feit, waartoe is opgeruid, zal plaatsvinden.
2. Er moet sprake zijn van opzet. Opzet ligt besloten in de delicthandeling ‘opruit’. Degene die opruit hoeft niet te weten dat strafbaar is waartoe hij aanzet. Ook degene die met zijn uitlating willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn uitlating derden zou kunnen bewegen tot het plegen van een strafbaar feit, handelt opzettelijk (in de vorm van voorwaardelijk opzet). Van belang is ook of degene die de uitlatingen doet, de bedoeling heeft om ze ‘in het openbaar’ te brengen.
3. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Dat wil zeggen dat het uiten van opruiende woorden onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze moet plaatsvinden dat deze door het publiek gehoord, gelezen, of gezien konden worden. Door het plaatsen van uitlatingen op sociale media worden deze in de openbaarheid gebracht. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waarop de teksten zijn weergegeven.
4. De uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Daaronder zijn inbegrepen tekstberichten op internet en sociale media. Het strafbare feit waartoe wordt opgeruid moet rechtstreeks in het geschrift of de afbeelding zijn aangeduid maar daarbij hoeven niet de woorden van de strafwet te worden gebruikt.
Of sprake is van een opruiende uitlating hangt onder meer af van de bewoordingen waarin de uitlating is gesteld, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de context waarin de uitlating is gedaan, de plaats waar en de gelegenheid waarbij de uitlating werd gedaan en de doelgroep tot wie de uitlating kennelijk was gericht.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft de berichten die onder feit 1 en feit 3 ten laste zijn gelegd bij geschrift op Twitter geplaatst. Twitter is een voor een ieder openbaar toegankelijk platform en het Twitteraccount van de verdachte was een openbaar account. Aan de hierboven onder 3 en 4 opgenomen vereisten is dan ook voldaan.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte heeft aangezet tot iets ongeoorloofds, en zo ja of daarbij sprake is geweest van opzet (de hiervoor onder 1 en 2 opgenomen vereisten).
De rechtbank stelt voorop dat uitlatingen die worden geplaatst op een openbaar platform zoals Twitter, in principe door iedereen kunnen worden gelezen. Hoe groter het bereik van een uitlating, hoe groter de kans dat iemand door het lezen ervan daadwerkelijk overgaat tot het handelen waartoe wordt opgeroepen.
De verdachte heeft betwist dat hij de bedoeling had om met de door hem gedane uitlatingen personen op te ruien. Hij heeft ter terechtzitting – kort gezegd – verklaard dat zijn uitlatingen weliswaar grof zijn, maar slechts bedoeld waren om te choqueren. Met “de neuzen van het @[benadeelde 2]” bedoelt hij de Joodse medewerkers van het [benadeelde 2].
De rechtbank overweegt het volgende. In zijn berichten schrijft de verdachte – onder meer – dat [benadeelde 1] en “de neuzen van het @[benadeelde 2]” standrechtelijk geëxecuteerd dienen te worden, omdat zij landverraders zijn. Die woorden kunnen bezwaarlijk anders worden begrepen dan als stelling dat de genoemde personen zouden moeten worden doodgeschoten.
Door deze berichten op Twitter te plaatsen, tracht de verdachte bij anderen de mening te vestigen dat dit noodzakelijk of wenselijk is. De woorden van de verdachte zijn dermate duidelijk en concreet dat zij geschikt zijn om de overtuiging dat dit daadwerkelijk dient te gebeuren, ook bij anderen op te wekken. De rechtbank acht de berichten daarom opruiend tot het plegen van een strafbaar feit.
Nu het bericht ten laste gelegd onder feit 1 [benadeelde 1] betreft, is deze uitlating eveneens opruiend tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.
Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte ook opzet had op het aanzetten tot een strafbaar feit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte ‘vol opzet’ heeft gehad op opruiing, zodat de vraag resteert of de verdachte in voorwaardelijke zin opzettelijk heeft gehandeld. De verdachte heeft gesteld dat hij met de hiervoor genoemde uitingen niet heeft bedoeld anderen daadwerkelijk aan te zetten tot het doden van [benadeelde 1] en/of de medewerkers van [benadeelde 2]. Dat neemt echter niet weg dat deze uitingen wel door anderen als een aansporing daartoe kunnen worden opgevat. Door het gebruik van de woorden ‘standrechtelijk executeren’, is de kans aanmerkelijk dat de lezers van die berichten deze zouden opvatten als een aanmoediging tot het doden van [benadeelde 1] en/of de medewerkers van [benadeelde 2], en dus tot het plegen van strafbare feiten en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking – zoals hiervoor reeds overwogen – dat het gebruiken van een openbaar platform met een groot bereik zoals Twitter de kans vergroot dat iemand daadwerkelijk overgaat tot het doen van hetgeen waartoe wordt aangemoedigd. Die omstandigheden waren voor de verdachte kenbaar. Door de uitlatingen via zijn openbare Twitteraccount te doen, heeft de verdachte bewust de kans aanvaard dat iemand zijn uitlatingen zou opvatten als een aanmoediging tot het plegen van een strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte in het openbaar, door het plaatsen van de berichten ten laste gelegd onder feiten 1 en 3, heeft opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit en tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, zodat het onder 1 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard zoals hieronder in de bewezenverklaring is weergegeven.
Ten aanzien van feiten 2 en 4 onder parketnummer 15/246603-22
Juridisch kaderOnder feit 2 en feit 4 is aan de verdachte bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, moet gericht zijn op het ontstaan van die vrees en op de omstandigheid dat de bedreigde daadwerkelijk daarvan op de hoogte is geraakt.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte heeft de berichten op Twitter geplaatst, waarbij hij de aangevers, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2], heeft
getagddoor een link naar hun Twitterprofiel aan zijn berichten toe te voegen. De aangevers zijn van de inhoud van de berichten op de hoogte geraakt en hebben die als bedreigend ervaren.
De rechtbank is van oordeel dat deze berichten, gelet op hun bewoordingen, zodanig ernstig waren dat bij de aangevers redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden laten. De verdachte heeft zich specifiek gericht tot de aangevers door hen te
taggenin de berichten. Door de berichten op Twitter te plaatsen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangevers kennis zouden nemen van de berichten en dat bij hen de vrees zou ontstaan dat zij het leven zouden laten.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 eerste lid Sr. De gedragingen leveren een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De woorden die de verdachte in zijn Twitterbericht heeft gebruikt, zijn immers zowel opruiend als bedreigend van aard, zijn in hetzelfde Twitterbericht geuit en betreffen dezelfde persoon. Om dezelfde redenen is met betrekking tot de onder 3 en 4 ten laste gelegde berichten sprake van eendaadse samenloop.
Parketnummer 15/254477-22
De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak hebben bepleit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 15/246603-22
Feit 1:
hij op 26 september 2022 in de gemeente Haarlem, in ieder geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit en tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door toen en daar op Twitter de volgende tekst te plaatsen:
“@[benadeelde 1] levert ons uit aan de EU. Hij is een landverrader. En daarom ben ik van
mening dat hij standrechtelijk geëxecuteerd dient te worden”;
Feit 2:
hij op 26 september 2022 in de gemeente Haarlem, in ieder geval in Nederland, [benadeelde 1] schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door toen en daar op Twitter het volgende bericht te plaatsen: “@[benadeelde 1] levert ons uit aan de EU. Hij is een landverrader. En daarom ben ik van mening dat hij standrechtelijk geëxecuteerd dient te worden”;
Feit 3:
hij op 16 augustus 2022 in de gemeente Haarlem, in ieder geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door toen en daar op Twitter de volgende teksten te plaatsen: "De neuzen van het @[benadeelde 2] zijn landverraders. Ze zouden mijn inziens op de Maasvlakte standrechtelijk geëxecuteerd dienen te worden”, en "Alsof jullie je druk maken om regimes die Israël ongemoeid laten zoals Egypte of Saudi Arabië. Jullie zijn landverraders en zouden derhalve standrechtelijk
geëxecuteerd dienen te worden”;
Feit 4:
hij op 16 augustus 2022 in de gemeente Haarlem, in ieder geval in Nederland, een of meer medewerkers van het [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door toen en daar op Twitter de volgende berichten te plaatsen: "De neuzen van het @[benadeelde 2] zijn landverraders. Ze zouden mijn inziens op de Maasvlakte standrechtelijk geëxecuteerd dienen te worden”, en "Alsof jullie je druk maken om regimes die Israël ongemoeid laten zoals Egypte of Saudi Arabië. Jullie zijn landverraders en zouden derhalve standrechtelijk geëxecuteerd dienen te worden”;
Feit 5:
hij op 20 oktober 2022 te Haarlem, gemeente Haarlem, zich met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten verbalisant [benadeelde 3], hoofdagent van politie en verbalisant [benadeelde 4], hoofdagent van politie, (beiden) werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met de aanhouding van verdachte, door
- heftig heen en weer te bewegen en
- zich los te rukken uit de greep van verbalisant [benadeelde 3] en verbalisant [benadeelde 4] en
- verbalisant [benadeelde 3] in zijn hand te bijten en in zijn been te knijpen en
- bijtende bewegingen te maken naar (het been van) verbalisant [benadeelde 3] en
- naar de verbalisanten te schreeuwen: “je kankermoeder, ik neuk je kankermoeder";
Feit 6:
hij op 20 oktober 2022, aan het politiebureau aan de Koudehorn 2 te Haarlem, gemeente Haarlem, een ambtenaar, [benadeelde 5], werkzaam als medewerker beveiliging B, belast met de arrestantenzorg, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde 5] met de vlakke hand tegen zijn (linker)oor te slaan.
Parketnummer 15/254477-22
Feit 1:
hij, op 4 augustus 2022 te Haarlem een geldkoker, die aan [benadeelde 6]. toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2:
hij, op 8 augustus 2022 te Haarlem meerdere pakken sushi, die aan [benadeelde 7], toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

4.1.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 15/246603-22:
Feiten 1 en 2:
de eendaadse samenloop van
in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruien
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feiten 3 en 4:
de eendaadse samenloop van
in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit opruien
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 5:
wederspannigheid
Feit 6:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Parketnummer 15/254477-22:
Feiten 1 en 2:
telkens diefstal.
4.2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
4.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet heeft willen aansporen tot geweld, maar dat hij slechts zijn mening heeft willen ventileren ex artikel 10 EVRM.
4.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde strafbaar is en niet valt onder de bescherming van artikel 10 EVRM.
4.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het juridisch kader van artikel 10 EVRM
Het door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting is een zeer belangrijke verworvenheid in een democratische samenleving. Het geeft een ieder in beginsel het recht in vrijheid uiting te geven aan zijn of haar (al dan niet politieke) opvattingen. Echter, evenals andere door het EVRM gewaarborgde vrijheden, is de vrijheid van meningsuiting niet absoluut. Ingevolge het tweede lid van artikel 10 EVRM kan de overheid bepaalde voorwaarden, restricties of sancties opleggen en dusdoende de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting beperken. Beperking van dit grondrecht is alleen toegestaan indien deze (i) bij wet is voorzien, (ii) een geoorloofd doel dient en (iii) noodzakelijk is in een democratische samenleving. Uit de Europese jurisprudentie leidt de rechtbank af dat “noodzakelijk” inhoudt: een dringende maatschappelijke noodzaak (“
a pressing social need”) voor de beperking waarbij aan de lidstaten een zekere vrijheid toekomt bij de waardering van die noodzaak. Bij die waardering moet een afweging worden gemaakt tussen het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting (het individuele grondrecht) en het fundamentele belang van bescherming van de democratische rechtsstaat (het algemene fundamentele maatschappelijke belang). Een aanvaardbare beperking van deze vrijheid dient in ieder geval te voldoen aan eisen van proportionaliteit en de daarvoor aangevoerde redenen moeten “
relevant and sufficient” zijn. Tegen deze achtergrond is de vraag in hoeverre de overheid gerechtigd is een inbreuk te maken op het grondrecht niet in algemene zin te beantwoorden, maar zullen naast de letterlijke betekenis van de uiting of boodschap, de omstandigheden van het geval uitsluitsel moeten geven. Enerzijds dient juist een evenwicht te worden gevonden tussen alle in geding zijnde, door het EVRM beschermde rechten en vrijheden, en anderzijds dient gewicht te worden toegekend aan de wisselwerking tussen de aard van de uitlating en het mogelijke effect dat die uitlating sorteert, alsmede aan de context waarbinnen een dergelijke uitlating is gedaan.
Het oordeel van de rechtbank
Aan de onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden is voldaan. De strafbaarstelling van zowel opruiing als bedreiging is bij wet voorzien en dient een legitiem doel. Immers, de strafbaarstelling van opruiing is bedoeld om te voorkomen dat anderen worden aangezet tot het plegen van strafbare feiten en ter bescherming van de openbare orde. De strafbaarstelling van bedreiging is bedoeld om te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet of in zijn vrijheden wordt beperkt door bedreiging met een ernstig misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat ook aan het onder (iii) opgenomen vereiste, dat de beperking van het grondrecht van de verdachte in een democratische samenleving noodzakelijk is, is voldaan. Daarbij weegt de rechtbank de aard, de context en het effect van de uitlating mee, zoals hierboven onder 3.3.3. al uitgebreid is uiteengezet. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte geplaatste berichten niet kunnen worden opgevat als te zijn bedoeld om een publiek debat op gang te brengen; de bewoordingen en toonzetting van geen van de berichten nodigen uit tot een open gedachtenwisseling. Uit het dossier blijkt niet dat naar aanleiding van de uitingen van de verdachte een dergelijk debat heeft plaatsgevonden.
De rechtbank benadrukt dat de verdachte misstanden aan de kaak mag stellen of kritiek mag uiten op het functioneren van de overheid en/of organisaties, maar dat wel van hem kan worden verwacht dat hij dit binnen de grenzen van het maatschappelijk toelaatbare doet. Het oproepen tot, dan wel dreigen met het gebruik van geweld tegen personen die het openbaar gezag vertegenwoordigen is zodanig in strijd met de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat, dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om de verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van een strafbaar feit) te beperken. De beperking is daarmee proportioneel.
Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat de inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting van de verdachte gerechtvaardigd is en dat deze niet in strijd is met artikel 10 EVRM. Een veroordeling voor het bewezenverklaarde handelen is dan ook niet in strijd met voornoemde verdragsbepaling. De rechtbank acht het bewezen verklaarde strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 262 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die hij al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de voorstellen van de reclassering. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren. Ten slotte heeft de officier van justitie de opheffing van het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de verminderde toerekenbaarheid, en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop dient te worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen eventueel opgelegd worden en de verdachte zal zich daaraan houden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft op Twitter berichten geplaatst waarmee hij bij anderen de overtuiging heeft kunnen vestigen dat [benadeelde 1] en medewerkers van [benadeelde 2] moeten worden geëxecuteerd. De berichten van de verdachte hebben inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze aangevers. Zij hebben als gevolg daarvan de reële angst gehad dat hen iets zou worden aangedaan.
De rechtbank acht het strafverzwarend dat de uitlatingen onder meer zijn gedaan ten aanzien van [benadeelde 1]. Deze publieke persoon moet zijn taken kunnen doen zonder te hoeven vrezen voor zijn persoonlijke veiligheid. Het plaatsen van dit soort berichten is dan ook ondermijnend voor zijn gezag en daarmee voor de democratische rechtsstaat.
De rechtbank acht het verder zorgelijk dat de verdachte nog altijd staat achter de inhoud van de berichten en hiermee niet lijkt te beseffen dat hij verantwoordelijkheid draagt voor zijn uitlatingen en de mogelijke gevolgen daarvan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn strafblad, gedateerd 4 april 2023.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 6 december 2022, opgemaakt door [psycholoog], GZ-psycholoog. Dit rapport houdt – kort samengevat - onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een obsessieve-compulsieve stoornis, en een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken en een ernstige stoornis in alcoholgebruik. Deze psychische stoornissen waren aanwezig tijdens het plegen van alle ten laste gelegde feiten, maar de obsessieve-compulsieve stoornis was deels in remissie, vanwege het gebruik van medicatie. Vanuit de gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis is de betrokkene geneigd tot zwart-wit denken, waarbij hij zaken moeilijk kan loslaten en is hij impulsief van aard. De ten laste gelegde feiten zouden de betrokkene daarom in verminderde mate moeten worden toegerekend. De psycholoog adviseert ambulante behandeling voor de verslavingsproblematiek.
Met de conclusie van voornoemd rapport kan de rechtbank zich verenigen en de rechtbank neemt deze over. De rechtbank beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar en zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 april 2023 van [reclasseringswerker 1] en [reclasseringswerker 2], beiden als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het
risico op geweldsrecidive en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Er zijn weinig tot geen aanwijsbare beschermende factoren in het leven van betrokkene. Betrokkene is
radicaal, bedreigend, grensoverschrijdend en (fysiek dan wel verbaal) agressief. Het risico bestaat dat hij opruiend wordt en extremistisch gedrag laat zien. De reclassering concludeert dat een intensief behandeltraject, controle en het inzetten van externe motivatie noodzakelijk is om het recidiverisico te verkleinen. Binnen het schorsingstoezicht is zichtbaar geworden dat het inzetten op een klinisch traject noodzakelijk is, omdat enkel een ambulant traject onvoldoende blijkt te zijn, gezien de ernst van de verslavingsproblematiek. Hierdoor wijkt het advies van de reclassering af van het NIFP. Ook acht de reclassering het noodzakelijk om betrokkene te blijven monitoren en met hem in gesprek te treden wegens zijn aanhoudende interesse in extremistisch gedachtengoed.
De verdachte heeft tijdens de terechtzitting aangegeven dat hij bereid is zich te houden aan deze bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 270 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, 167 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen zoals geadviseerd aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten opruiing en bedreiging. Gelet op het recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een vlag met daarop een hakenkruis, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. De rechtbank overweegt dat de verdachte middels een bericht op Twitter een foto van zichzelf heeft geplaatst met deze vlag en hiermee de vlag openbaar heeft gemaakt. In dit kader acht de rechtbank het ongecontroleerde bezit van de vlag in strijd met de wet en het algemeen belang.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 300,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/246603-22 onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/246603-22 onder 5 bewezenverklaarde en dat het bedrag van € 300,- billijk is. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes, onder parketnummer 15/246603-22 onder 5 bewezenverklaarde, handelen (kort gezegd: wederspannigheid) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.
Vordering [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 370,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/246603-22 onder 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/246603-22 onder 6 bewezenverklaarde en dat het bedrag van € 370,- billijk is. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes, onder parketnummer 15/246603-22 onder 6 bewezenverklaarde, handelen (kort gezegd: mishandeling van een ambtenaar in functie) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 63, 131, 180, 285, 300, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4.1. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
167 (honderdzevenenzestig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering: de verdachte meldt zich binnen drie dagen na de uitspraak bij Reclassering Nederland bij de volgende contactpersonen: mevrouw [reclasseringswerker 1] ([telefoonnummer 1]) en mevrouw [reclasseringswerker 2] [telefoonnummer 2] op het adres: Oostvest 6 te Haarlem. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. De meldplicht heeft tot doel betrokkene te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden. De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s, waarbij de privacy van betrokkene zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden. De verdachte moet op een constructieve wijze meewerken aan deze gesprekken en openheid van zaken geven over de door de reclassering bepaalde gespreksonderwerpen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • opname in een zorginstelling-Klinische opname:de verdachte wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ nog af te geven indicatiestelling en nadat dit door de rechter is bevolen, zich te laten opnemen in de (forensische) verslavingszorg of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • ambulante behandeling:aansluitend op de klinische behandeling, laat de verdachte zich behandelen door het Forensisch FACT-team van Fivoor, De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • alcoholverbod: de verdachte wordt verboden om alcohol te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urineonderzoek;
  • meewerken aan toeleiding naar dagbesteding:de verdachte dient zich in te spannen om zinvolle dagbesteding te vinden en te behouden. Dit kan zowel een opleiding, betaald werk of vrijwilligerswerk zijn. Hij dient zich in te schrijven bij een uitzendbureau, opleidingsinstantie of te reageren op vacatures. Hij dient zich te houden aan de werktijden of opleidingstijden. Indien hierbij samengewerkt dient te worden met de gemeente, zal hij hieraan mee dienen te werken;
  • meewerken aan gesprekken m.b.t. ideologie:de verdachte dient mee te werken aan gesprekken over ideologie en gedachtengoed met een door de reclassering aan te wijzen deskundige (NTA, LSE of andere soortgelijke instantie), indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • twitterverbod:de verdachte wordt een Twitterverbod opgelegd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 300,- (driehonderd euro)als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
20 oktober 2022tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 300,- (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 oktober 2022tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 370,- (driehonderdzeventig euro)als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
20 oktober 2022tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 5]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 370,-(driehonderdzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 oktober 2022tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK Vlag (G: 737273).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2023.