4.3.2Bewijsmotivering
De verdenking jegens de verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten van het account [account 1] , welke chatberichten hem worden toegeschreven. Daarom zal de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of de verdachte inderdaad de gebruiker was van het aan hem toegeschreven account in de ten laste gelegde periode. Vervolgens zullen de ten laste gelegde feiten worden besproken.
4.3.2.1 Identificatie [account 1]
In het proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2022 heeft de politie uiteengezet hoe de gebruiker van het EncroChat-account [account 1] is geïdentificeerd. Hieruit komt het volgende naar voren.
- [account 1] heeft in een chatbericht van 9 juni 2020 met de onbekend gebleven gebruiker [account 2] , aangegeven dat er een inval door de FIOD is gedaan bij zijn oom en dat er “20 van die in beslag genomen” zijn. Ook geeft [account 1] aan dat “me tante ook” is aangehouden. Vaststaat dat er die dag door de FIOD een doorzoeking is gedaan in de woning van [naam oom] en [naam tante] , zijnde de oom en tante van de verdachte. Er is bij die zoeking 20 kilo cocaïne aangetroffen.
- Op 27 juli 2020 geeft [account 1] aan dat hij zijn broertje stuurt naar een ontmoetingsplek en dat zijn broertje een Peugeot heeft. De verdachte heeft een broertje, genaamd [naam broertje] . Uit gegevens van de RDW is gebleken dat deze een Peugeot op zijn naam had staan in de periode van 5 juli 2020 tot 22 januari 2021.
- Voorts blijkt uit verschillende processen-verbaal het volgende. [account 1] meldt op 28 augustus 2020 dat “me vespa was gestolen met me tel Erin”. Diezelfde dag doet de moeder van de verdachte aangifte van diefstal van de op haar naam gestelde Vespa. Het IMEI-nummer dat is gekoppeld aan het account [account 1] wijzigt die dag in het nummer eindigend op 310.
- Op 19 september 2020 wordt de verdachte aangehouden op verdenking van bedreiging met een vuurwapen. [account 1] stuurt op 21 september 2020 een bericht “dat hij was geklemd door het AT”. Hierna wijzigt het IMEI-nummer dat is gekoppeld aan het account [account 1] in het nummer eindigend op 251.
- Het proces-verbaal meldt verder dat het vermoeden dat de verdachte gebruik maakt van dit account, wordt versterkt door het aanstralen van de zendmasten bij gebruik van dit account. Dit blijken veelal basisstations in Den Haag te zijn geweest, waaronder het adres waarop de verdachte stond ingeschreven, alsmede het adres waar de verdachte is aangehouden. Ook is gebleken dat er zendmasten in een periode van 22 juni 2020 tot en met 29 juni 2020 in Malaga, Spanje worden aangestraald in de periode dat ook de verdachte daar verbleef.
- Het proces-verbaal meldt tenslotte dat aan het account van [account 1] onder meer het wachtwoord “ [wachtwoord] ” is gekoppeld en dat de naam van de zoon van de verdachte [naam zoon] is.
Op grond van dit samenstel van feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de gebruiker is van het account ‘ [account 1] ’ in de ten laste gelegde periode. De bestrijding van de raadsman op onderdelen van de vaststellingen van de politie doet hieraan geen afbreuk. Het is immers juist de optelsom van alle door de politie genoemde bevindingen die maakt dat het account onmiskenbaar aan de verdachte moet worden toegeschreven. De stelling van de raadsman dat in de ten laste gelegde periode het account ook door andere personen gebruikt werd, is te mager onderbouwd om deze vaststelling te weerleggen.
De rechtbank zal bij de verdere bespreking en beoordeling van de ten laste gelegde feiten ervan uitgaan dat de verdachte de gebruiker is van [account 1] .
4.3.2.2 Feit 1: het aanwezig hebben van 20 kilo cocaïne, subsidiair voorbereidingshandelingen
Juridisch kader - wetenschap
Voor de vraag of een verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop. Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededaders dienen ‘tezamen af te weten’ van de aanwezigheid van verdovende middelen. Indien de mededaders daarover niets (willen) verklaren, kan dergelijke wetenschap eventueel met toepassing van algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Tot slot is van belang dat de enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd niet zonder meer voldoende zijn voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen.
De rechtbank overweegt het volgende. Op 9 juni 2020 heeft de FIOD een inval gedaan in de woning van de oom en tante van de verdachte. Daar troffen zij twintig blokken aan met de opdruk “URUS”. De blokken zijn positief getest op cocaïne. Tijdens de inval is bij [naam oom] een telefoon met het IMEI-nummer 359297066023697 in beslag genomen. Op deze telefoon was de software Sky ECO geïnstalleerd. Aan voornoemd IMEI-nummer was het Sky-ID [ID] gekoppeld. Uit onderzoek is gebleken dat dit account aan [naam oom] kan worden gekoppeld. Uit chatberichten van dit account blijkt dat de verdachte en [naam oom] gesprekken hebben over ‘een blokkie’, prijzen (26,5), het aantal te leveren blokken en aflevering en betaling van de blokken. Er worden foto’s uitgewisseld, waaronder van een blok met het opschrift ‘URUS’. [naam oom] heeft de contacten met de gebruiker, die levert, en de verdachte heeft contacten met de afnemer. Tussendoor hebben zij overleg naar aanleiding van de contacten met de leverancier dan wel de afnemer. Uiteindelijk zijn de blokken afgeleverd op 8 juni 2020. Deze chatberichten passen bij het chatbericht waarin de verdachte schrijft “20 van die in beslag genomen” zoals hierboven aangehaald en “ik pakte ze op 26,5”. Dit komt overeen met de prijs die de verdachte besprak met [naam oom] . De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de verdachte wetenschap had van en betrokkenheid had bij de aangetroffen cocaïne en dat de cocaïne zich daarmee in zijn machtssfeer bevond. Het ten laste gelegde medeplegen acht de rechtbank eveneens bewezen, omdat de gesprekken blijk geven van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam oom] . [naam oom] geeft een “blokkie” aan de verdachte. Deze zorgt voor terugkoppeling van de afnemer aan [naam oom] en de uiteindelijke bestelling. [naam oom] geeft dit door aan de afnemer. De verdachte regelt het geld van de afnemer. Zij houden gedurende dit proces nauw contact waarbij zij de benodigde informatie aan elkaar terugkoppelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van twintig kilo cocaïne. De chatberichten betreffen de periode van 6 juni 2020 tot en met 8 juni 2020. De blokken werden op 8 juni 2020 bij [naam oom] geleverd. Daarmee is tevens bewezen dat het feit is gepleegd in de periode rondom 9 juni 2020.
4.3.2.3 Feit 2: vuurwapenhandel
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wapens en munitie heeft verhandeld. In de chatberichten van het aan hem toegeschreven account ‘ [account 1] ’ heeft de verdachte gesproken over een Heckler en Koch, die door hem eerder is aangeschaft en die hij nu wil verkopen. Hij verstuurde foto’s van het wapen en onderhandelde over de prijs. De rechtbank leidt uit de chatberichten af dat dit wapen ook daadwerkelijk is verkocht. De verdachte wilde zelf ook een wapen kopen, hetgeen blijkt uit zijn berichten met onder meer de vraag: ‘Zijn er nog AK’s? ik heb 5 nodig”. Tenslotte trachtte de verdachte een shotgun te verkopen. De door hem verstuurde foto’s zijn bekeken door de politie en de politie heeft beoordeeld dat het hier om echte vuurwapens gaat. Het feit dat de verdachte in de genoemde chats prijzen noemt en erover onderhandelt, draagt ook bij aan het bewijs dat van echte wapens sprake is. De verdachte heeft deze wapens en munitie verhandeld zonder dat hij daarvoor een wapenvergunning had.
Beroep en/of gewoonte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de verdachte van het handelen in vuurwapens en munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt. De berichten zien op één verkoop en levering van een vuurwapen, en op het onderhandelen over de koop van vuurwapens en verkoop van een shotgun. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte een beroep of gewoonte van de handel in wapens zou hebben gemaakt. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat er bij de verdachte geen andere vuurwapens en munitie zijn aangetroffen dan de Lady Smith revolver met bijbehorende munitie. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
4.3.2.4 Feit 3: bezit van een vuurwapen, munitie en stoomstootwapen.
De verdachte heeft bekend dat hij in het bezit was van een vuurwapen en munitie. Hij ontkent het bezit van een stroomstootwapen. Nu daarvoor onvoldoende bewijs is, zal de rechtbank hem ten aanzien van dit onderdeel vrijspreken.