ECLI:NL:RBNHO:2023:3880

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
329876 en 336867
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 maart 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [plaats]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 29 augustus 2023 en om gedeeltelijke gezagsuitoefening te verkrijgen met betrekking tot medische behandelingen van de minderjarige. De ouders van de minderjarige, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Pol, hebben zich niet verzet tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar hebben wel bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke gezagsuitoefening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige gedragsproblemen vertoont en dat behandeling noodzakelijk is. De ouders hebben echter blijk gegeven van een gebrek aan inzicht in de situatie van de minderjarige en de noodzaak van behandeling. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de GI gedeeltelijk het gezag uitoefent, zodat behandelingen kunnen plaatsvinden zonder dat de ouders telkens toestemming hoeven te geven. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 29 augustus 2023, evenals de gedeeltelijke gezagsuitoefening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/329876 / JU RK 22/1070 en C/15/336867 / JU RK 23-242
Datum uitspraak: 21 maart 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. P.J. van der Pol, gevestigd te Haarlem,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. P.J. van der Pol, gevestigd te Haarlem.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure C/15/329876 / JU RK 22/1070 blijkt uit:
- de beschikking van 19 september 2022;
- het bericht, met bijlage, van de GI van 17 februari 2023, ingekomen op 9 maart 2023.
1.2.
Het verloop van de procedure C/15/336867 / JU RK 23-242 blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 2 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 20 februari 2023;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de advocaat van de ouders, ingekomen op 13 maart 2023.
1.3.
Op 17 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak C/15/329876 / JU RK 22/1070 tegelijkertijd met de zaak C/15/336867 / JU RK 23-242 tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. P.J. van der Pol;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
Op 21 maart 2023 is namens de kinderrechter de belanghebbenden telefonisch de beslissing op de verzoeken medegedeeld door de griffier. Ter zitting was reeds medegedeeld dat de schriftelijke uitwerking daarvan zou volgen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in het gezinshuis [gezinshuis] te [plaats] .
2.3.
Bij beschikking van 29 augustus 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 29 september 2022 tot 29 augustus 2023.
2.4.
Bij beschikking van 15 oktober 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een gezinshuis. Deze machtiging is nadien telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 29 september 2022 tot 29 maart 2023. De machtiging uithuisplaatsing is voor het resterende gedeelte van het verzoek aangehouden, in afwachting van de recente stand van zaken en de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek van [de minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt te bepalen op basis van art. 1:265 e Burgerlijk Wetboek (BW) dat het gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ook is aan de orde het resterende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] van 29 maart 2023 tot 29 september 2023.
3.3.
De GI onderbouwt haar verzoeken als volgt. De school van [de minderjarige] gaf aan dat zijn gedrag vanaf september 2022 verslechterde. Het agressieve gedrag dat hij laat zien, zorgde voor onveiligheid voor de juf, de klasgenoten en voor [de minderjarige] zelf. Vanaf november 2022 is daarom besloten dat [de minderjarige] alleen de ochtend naar school zou gaan. Binnen het gezinshuis [gezinshuis] zou [de minderjarige] dan kunnen profiteren van de 1 op 1 begeleiding en zo “ontprikkelen”. Gezien werd dat [de minderjarige] het goed op de 1 op 1 begeleiding. In december 2022 werd echter duidelijk dat ook de schoolgang van halve dagendoor het agressieve gedrag van [de minderjarige] , te veel voor onveiligheid zorgde voor zijn omgeving en zichzelf. Het gedrag van [de minderjarige] werd meer fysiek en leek ook langer aan te houden. Op de groep werd het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] ook zichtbaar. Het lukte de begeleiding niet altijd om [de minderjarige] hierin de nabijheid te bieden, die hij nodig heeft. Dit heeft vooral te maken met het feit dat hij de begeleiding bijt, slaat en schopt. In januari 2023 gaf [gezinshuis] aan dat zij [de minderjarige] niet meer de zorg kunnen bieden die hij nodig heeft. [de minderjarige] heeft namelijk meerdere keren per dag agressieve aanvallen. Tijdens deze aanvallen is het belangrijk dat [de minderjarige] wordt gefixeerd in een houding zodat hij een ander persoon geen pijn kan doen. Hierop is de begeleiding bij [gezinshuis] echter niet getraind.
3.4.
Inmiddels heeft de door de GI ingeschakelde kind- en jeugdpsychiater, [kind- en jeugdpsychiater] op 11 januari 2023 verslag gedaan van een psychiatrisch onderzoek van [de minderjarige] . (bijlage bij brief van 17 februari 2023 van de GI). [de minderjarige] blijkt volgens de classificatie volgende de DSM5 gediagnosticeerd met een posttraumatische stress stoornis, dissociatieve stoornis, mogelijk dissociatieve identiteitsstoornis en hechtingsproblematiek. Hiervoor is behandeling noodzakelijk, volgens de GI is het niet mogelijk om deze behandeling bij [gezinshuis] te laten plaatsvinden. De GI heeft de ouders toestemming gevraagd om [de minderjarige] te laten behandelen bij behandelcentrum [behandelcentrum] . Die toestemming weigeren zij. De ouders zijn van mening dat het gedrag van [de minderjarige] veroorzaakt is door de uithuisplaatsing, de wisselende plaatsingen daarna en het wonen bij [gezinshuis] en leggen daarmee de verantwoordelijkheid buiten zichzelf. De ouders willen nog steeds [de minderjarige] zelf opvoeden, door plaatsing bij zijn vader, die bij zijn ouders woont. Echter de ouders kunnen niet voldoen aan de professionele opvoedingsbehoefte die aansluit bij hetgeen [de minderjarige] nodig heeft.
3.5.
[gezinshuis] gunt volgens de GI [de minderjarige] behandeling en zij willen ook betrokken blijven gedurende zijn verblijf bij [behandelcentrum] , zodat gedurende het behandeltraject de voor [de minderjarige] veilige hechtingspersonen betrokken blijven en hij na de behandeling terug kan keren naar [gezinshuis] . Verder meent de GI dat op grond van het voorgaande het resterende deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] dient te worden toegewezen, nu dit in het belang van [de minderjarige] is.
3.6.
Tijdens de zitting voegt de GI het volgende toe. De gemeente heeft inmiddels een verleningsbeslissing afgegeven betreffende een behandeling klinische Jeugdzorg besloten, voor zeven etmalen per week (herstelgerichte groep zwaar / individuele specialistische GGZ, ten behoeve van de opname van [de minderjarige] bij behandelcentrum [behandelcentrum] . Daar zal hij worden behandeld voor door de psychiater gestelde diagnoses. Er zal eerst begonnen worden met behandeling voor PTSS. De GI geeft verder aan dat de ouders eerder geen of moeizaam toestemming hebben gegeven voor belangrijke beslissingen aangaande [de minderjarige] . Verder brengt de GI naar voren dat de hulpverlening wil kunnen doorpakken op het moment dat [de minderjarige] wordt behandeld, nu dit in zijn belang is. Vandaar dat wordt verzocht om gedeeltelijke overheveling van het gezag, in plaats van vervangende toestemming per behandelingstraject.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De advocaat verzoekt namens de ouders het verzoek van de GI ex artikel 1:265e BW af te wijzen. Het valt de ouders zwaar dat het gedrag van [de minderjarige] is verslechterd. Toewijzing van het verzoek zou betekenen dat dit alweer de vierde verplaatsing van [de minderjarige] is, en dat dit ook volgens [psychiater] gelet op de problematiek niet de voorkeur heeft. De vraag is daarbij voor hoelang en of hij na behandeling weer terug kan naar [gezinshuis] . De GI zou ook hebben kunnen volstaan met een verzoek op basis van art. 1: 265h BW, een éénmalige toestemming, voor iedere stap in het traject. Het gedeeltelijk overhevelen van het gezag ten aanzien van elke medische behandeling is niet gelegitimeerd door de situatie en in strijd met artikel 8 EVRM, en daarop gebaseerde jurisprudentie. De vraag die zich ook voordoet is of de plaatsing van [de minderjarige] bij behandelcentrum [behandelcentrum] wel valt onder medische behandeling zoals bedoeld in de wet WGBO. De advocaat wijst daartoe naar een uitspraak van rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2019:2123). De advocaat brengt verder naar voren dat het niet duidelijk is dat een plaatsing bij [behandelcentrum] noodzakelijk is. De advocaat meent dat het verzoek van de GI moet worden afgewezen, nu het onvoldoende is onderbouwd en niet aansluit op hetgeen [de minderjarige] nodig heeft en het verzoek op de onjuiste gronden is verzocht. De advocaat voert niet langer aan dat er geen sprake is van een medische behandeling, zij betreurt het wel dat de GI de verleningsbeslissing als hierboven vermeld, niet aan haar heeft gezonden. Dat die verleningsbeslissing naar de ouders zijn verzonden, maakt dit volgens haar niet anders.
4.2.
Ter zitting geeft de advocaat aan dat de ouders toestemming zullen geven als zij zien dat [de minderjarige] behandeling nodig heeft. Dit moet echter duidelijk aan de ouders worden uitgelegd. Verder geeft de advocaat, na een schorsing van de zitting, aan dat de ouders zich niet zullen verweren tegen de verzochte verlenging machtiging uithuisplaatsing.
4.3.
De ouders merken op dat zij op 24 februari 2023 een rondleiding hebben gehad bij het behandelcentrum [behandelcentrum] . Zij zijn geschrokken van de kinderen die daar verblijven, daar past [de minderjarige] niet bij. Ook is de GI al begonnen met de overplaatsing van [de minderjarige] . De ouders hebben zijn kamer gezien met naambordje. De ouders menen dat de GI ten onrechte hiertoe is overgegaan nu de kinderrechter hierover nog een beslissing moet nemen. De vader meent dat de zorgen van [de minderjarige] pas zijn ontstaan sinds hij uit huis is geplaatst. Hij stelt dat hij opnames heeft gemaakt in het gezinshuis en dat [de minderjarige] door een ouder kind is geslagen. De moeder brengt nog naar voren dat nu kan worden gekeken naar de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader en dat er dan wordt gekeken wat [de minderjarige] nodig heeft aan behandeling. Volgens de moeder zou [de minderjarige] dan naar de dagbesteding kunnen. Verder merkt de moeder op dat de psychiater haar werk niet goed heeft uitgevoerd.

5.De beoordeling

verlenging machtiging uithuisplaatsing
5.1.
De GI handhaaft het resterende gedeelte van haar verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 29 augustus 2023.
5.2.
Tijdens de zitting geeft de advocaat namens de ouders aan dat de ouders zich op dit moment niet zullen verweren tegen de verzochte verlenging machtiging uithuisplaatsing.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd is in artikel 1:265c, tweede lid, van het BW. De kinderrechter zal daarom het overige deel van het verzoek toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen tot 29 augustus 2023. Uit de hierboven geschetste omstandigheden vloeit voort dat van een terugplaatsing van [de minderjarige] geen sprake kan zijn. De ouders geven reeds jaren blijk, zoals blijkt uit de diverse rechtbank- en hof uitspraken, van een gebrek aan inzicht in de ernst en de oorzaak van de problemen.
gedeeltelijke gezagsuitoefening
5.4.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265e BW, op verzoek van de GI die de ondertoezichtstelling uitvoert, voor uiterlijk de duur van een verleende machtiging tot uithuisplaatsing, bepalen dat de GI het gezag gedeeltelijk uitoefent met betrekking tot, onder andere, het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar of van de minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.
5.5.
De mogelijkheid tot gedeeltelijke gezagsuitoefening is bedoeld om bepaalde essentiële belemmeringen voor de ontwikkeling van een minderjarige weg te nemen. Omdat een dergelijke gezagsoverheveling ingrijpt in de rechten van de minderjarige en de met het gezag belaste ouders, die mede worden beschermd door het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, moeten eventuele minder ingrijpende alternatieven voor ogen worden gehouden en heeft de wetgever de mogelijkheid beperkt tot een aantal specifiek in de wet omschreven situaties.
5.6.
De kinderrechter overweegt als volgt. De GI heeft een diagnostisch onderzoek laten verrichten naar het gedrag van [de minderjarige] en heeft daartoe een onafhankelijk psychiater, [psychiater] , gevraagd dit onderzoek uit te voeren. [psychiater] heeft haar advies opgenomen in het verslag van 11 januari 2023, zoals door de GI ingebracht. Hieruit volgt dat zij het verzoek van de GI begrijpelijk vindt, te weten tot behandeling bij behandelcentrum [behandelcentrum] , maar dat dit psychiatrisch gezien niet de voorkeur heeft gezien de problematiek van [de minderjarige] . De psychiater heeft een aantal opties gegeven in volgorde van voorkeur vanuit de problematiek van [de minderjarige] gezien:
“1. Toch blijven bij [gezinshuis] met extra 1 op 1 begeleiding specifiek voor [de minderjarige] met daarbij intensivering van de behandeling van [de minderjarige] en begeleiding van [gezinshuis] . Hierbij zal het team moeten worden versterkt met gespecialiseerde begeleiding voor dergelijke gedragsproblemen, hechtingsproblematiek en bekend zijn met traumasensitief werken. Voor de behandeling van trauma en hechtingsproblematiek kan [de minderjarige] worden aangemeld bij Kenter Jeugdhulpverlening. Tot aan de start van de overname behandeling van [de minderjarige] door Kenter is het advies om de creatieve therapie door te zetten en te intensiveren (meerdere keren per week). Het is zichtbaar dat hij nu vastloopt in vele herinneringen en heftige emoties. Dit kan mogelijk al op vrij korte termijn wat vermindering van heftig gedrag geven.
2. Naast de behandeling specifiek gericht op trauma en hechting, is ook het advies medicatie te geven vanwege ernstige gedragsproblemen. Dit heeft niet de eerste voorkeur bij trauma, maar gezien de ernst van de gedragsproblemen wordt dit wel aangeraden. Het kan [de minderjarige] meer rust in zijn hoofd geven, waardoor hij minder overspoelt raakt. Dit geeft vermindering van de gedragsproblemen. Ik ben bereid dit op mij te nemen en hem zo spoedig mogelijk te zien.
3. Plaatsing in een kleine jeugdzorginstelling van Parlan, afdeling [behandelcentrum] . Zij geven aan dat er voldoende mogelijkheid en kennis is over traumasensitief werken en traumabehandeling. Mogelijk is het tevens een optie dat zijn huidige speltherapie daar kan worden voortgezet. Zo kan de traumabehandeling snel en met een vertrouwde therapeut doorgang vinden ( [therapeut] ). Tot aan de plaatsing van [de minderjarige] in een behandelsetting is het advies om tijdelijk het team te versterken en tevens daarbij om de creatieve therapie voort te zetten en te intensiveren (meerdere keren per week). Het is zichtbaar dat [de minderjarige] nu vastloopt in vele herinneringen en heftige emoties. Dit kan mogelijk al op vrij korte termijn wat vermindering van heftig gedrag geven. Vanuit de wetenschap dat [de minderjarige] weer welkom is bij [gezinshuis] na zijn behandeling elders, is het belangrijk dat er een vorm van contact met [gezinshuis] blijft behouden tijdens deze behandelperiode.
4. GGZ behandelsetting, waarbij voldoende mogelijkheid en kennis is over traumasensitief werken en traumabehandeling. Dit is echter niet mogelijk bij Levvel. Daar is geen 24-uurs setting meer voor deze leeftijdsgroep. Met Triversum/de kliniek de Petterflet is contact geweest en zij ontraden eveneens een opname, omdat het zoveel onveiligheid geeft.”
5.7.
Gelet op de inhoud van de stukken en dat wat verder ter zitting naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat er voldoende gronden zijn voor de verzochte gedeeltelijke gezagsuitoefening ex art. 1:26 e BW. In de eerste plaats is duidelijk dat het hier gaat om een medische behandeling, daarover bestaat ook geen verschil van inzicht meer. Begonnen zal worden met behandeling voor PTSS, waarna het traject vervolgd zal worden met behandelingen voor de overige vastgestelde problemen.
Volgens de GI kan [gezinshuis] [de minderjarige] vanwege zijn gedragsproblematiek niet langer aldaar laten verblijven. Dat maakt volgens de kinderrechter dat optie 1 als genoemd door [psychiater] , onuitvoerbaar is, ook al is dat gelet op de hechtingsproblematiek van [de minderjarige] zonder meer onwenselijk. [de minderjarige] kan ook niet verstoken blijven van behandeling. Daarom is het ook zo belangrijk dat de bij [de minderjarige] betrokken begeleiders contact met hem blijven houden, en [gezinshuis] is hier volgens de GI ook toe bereid. Dat maakt optie 3, waarbij voor [de minderjarige] direct hulp voor handen is, toch aanvaardbaar, althans is de keuze daarvoor door de GI begrijpelijk.
5.8.
De GI vreest dat de ouders steeds wanneer hun toestemming is vereist gedurende dit behandeltraject, deze niet zullen geven gelet op de ervaring tot nu toe met de ouders. De kinderrechter overweegt daartoe dat de ouders structureel blijk geven van een totaal gebrek aan begrip van de ernst van de situatie van [de minderjarige] , zijn kwetsbaarheid, de diagnoses en de behandeling daarvan, ondanks uitleg door de betreffende psychiater. De bezwaren richten zich dan weer tegen Berakah, en nu weer tegen behandelcentrum [behandelcentrum] . Ook de psychiater is volgens de ouders geen objectieve onderzoeker, want zij is ingezet door de GI. Enig vertrouwen in de GI is er evenmin. Als [de minderjarige] maar thuis komt bij de vader, dan komt het wel goed, geloven de ouders. Zij zijn niet op andere gedachten te brengen, en blijven daarin hangen, alle uitleg ten spijt. Het gebrek aan begrip en inzicht is geen onwil, dat wil de kinderrechter benadrukken, wel van onmacht. De kinderrechter acht het risico dan ook te groot dat de ouders, bij volgende stappen in het behandeltraject, wederom de noodzaak daarvan ter discussie zullen stellen en de toestemming gaan weigeren, waarna weer een gang naar de rechter nodig is. [de minderjarige] is pas zes jaar oud en heeft forse (gedrags)problemen, hij is niet te handhaven op school, ook niet na een aangepast programma. Ook binnen zijn huidige woonplek is hij niet te handhaven vanwege agressie. [de minderjarige] heeft recht op spoedige en adequate hulp. Voorkomen dient te worden dat voor iedere stap in het behandeltraject, de ouders de mogelijkheid hebben de behandeling ter discussie te stellen, zonder enig andere onderbouwing dan dat het thuis wel beter zal gaan, en daar mee de behandeling te vertragen. Dat is niet in het belang van [de minderjarige] .
5.9.
Om te waarborgen dat de behandelingen bij behandelcentrum te [behandelcentrum] doorgang kunnen vinden, zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen, met dien verstande dat de duur van de gedeeltelijke gezagsoverheveling niet langer is dan die van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing, te weten tot 29 augustus 2023. De kinderrechter kan op verzoek van de GI de duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag (telkens) met ten hoogste een jaar verlengen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 29 augustus 2023;
6.2.
belast de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met het gezag over [de minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling tot 29 augustus 2023;
6.3.
bepaalt dat deze gedeeltelijke gezagsuitoefening wordt aangetekend in het gezagsregister;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023 door mr. A.S. Friedberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.S. Doornbosch, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 31 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.