In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Samen Veilig Midden-Nederland. Het verzoek betreft de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI voor een medische behandeling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam van minderjarige], die in een pleegzorgsituatie verblijft. De moeder van [voornaam van minderjarige] is de belanghebbende in deze procedure. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 18 april 2019, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.A.F. Jansen, en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig was.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [voornaam van minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2015 en woont in een pleeggezin. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder. De ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] is verlengd tot 20 juli 2019, en de machtiging tot uithuisplaatsing is eveneens verlengd. De GI heeft verzocht om toestemming voor een medische behandeling, omdat [voornaam van minderjarige] zorgelijk gedrag vertoont na omgang met haar moeder. De moeder heeft haar toestemming voor de behandeling ingetrokken, maar de GI is van mening dat diagnostiek en hulpverlening noodzakelijk zijn.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de noodzaak voor diagnostiek en eventuele behandeling van [voornaam van minderjarige] gerechtvaardigd is, gezien het zorgelijke gedrag dat zij vertoont. De kinderrechter heeft de GI gedeeltelijk het gezag verleend voor de medische behandeling, bestaande uit diagnostiek, voor de duur van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing tot 20 juli 2019. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De kinderrechter heeft daarbij de belangen van [voornaam van minderjarige] zwaarder laten wegen dan het gezagsrecht van de moeder, gezien de noodzaak voor diagnostiek en behandeling.