ECLI:NL:RBNHO:2023:3870

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
15.082527.22; 15.123501.20 (tul); 15.151614.21 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en wapenbezit met gevangenisstraf

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een schietincident op 1 april 2022 in Hoofddorp, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer schoot, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 13 april 2023 hebben de officieren van justitie, mr. D. Sarian en mr. B.J.G. Leeuw, hun vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, hun verweer voerden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad en heeft de verdachte in dat opzicht vrijgesproken. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat resulteerde in een gevangenisstraf van negen jaar. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over schadevergoedingen aan benadeelde partijen, waaronder de moeder en vader van het slachtoffer, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van deze schadevergoedingen. De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen, zoals de zus en getuige, afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.082527.22; 15.123501.20 (tul); 15.151614.21 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 26 april 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 april 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. D. Sarian en mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman,
mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 april 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meermalen op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
2.
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 15 maart 2022 tot en met 1 april 2022 te Aalsmeer, althans in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Glock, model 17, kaliber 9mmxl9 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie betoogd dat niet is gebleken dat sprake was van voorbedachte raad, waardoor de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van doodslag en het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbedachte raad en het medeplegen. Volgens de raadsman heeft de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging op het slachtoffer geschoten. Het besluit en de uitvoering daarvan hebben elkaar direct opgevolgd. Verder kan niet worden bewezen dat de verdachte bij het schietincident nauw en bewust met zijn medeverdachte heeft samengewerkt. Het schieten was niet van tevoren besproken en de medeverdachte heeft ook geen voldoende wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict dat door de verdachte is gepleegd. Nu de medeverdachte door het handelen van de verdachte werd overvallen, kon hij bovendien geen opzet hebben op het grondfeit.
Voor het overige heeft de raadsman zich met betrekking tot de bewezenverklaring van zowel feit 1 als feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1 (voorbedachte raad en medeplegen)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor de onder feit 1 ten laste gelegde voorbedachte raad. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag heeft gehandeld in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De verdachte wordt van voornoemde onderdelen van de tenlastelegging dan ook vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 1 april 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meermalen op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
2.
hij op enig tijdstip in de periode van 15 maart 2022 tot en met 1 april 2022 te Aalsmeer, althans in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Glock, model 17, kaliber 9mmxl9 zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met alle persoonlijke omstandigheden van de verdachte en aansluiting te zoeken bij de straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken. Voorts heeft hij de rechtbank verzocht om rekening te houden met de rol van het slachtoffer en om in ieder geval geen langere gevangenisstraf op te leggen dan een gevangenisstraf van 8 jaren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte, die ten tijde van het bewezenverklaarde negentien jaar oud was, heeft samen met zijn toen vierentwintigjarige medeverdachte op 1 april 2022 meerdere malen de confrontatie met het slachtoffer gezocht, omdat hij meende dat hij nog geld van hem kreeg. Op het parkeerterrein bij SV Overbos is de verdachte opnieuw de confrontatie aangegaan met het slachtoffer en heeft hij uiteindelijk een wapen tevoorschijn gehaald en zes maal gericht op het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is door een van de kogels dodelijk geraakt. Hiermee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag. Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. De dood van het slachtoffer laat bovendien diepe sporen na in het leven van de nabestaanden en andere mensen in de nabijheid van het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de verklaringen van zijn nabestaanden die op de zitting zijn voorgelezen.
Feiten als deze zorgen bovendien voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Temeer nu het schietincident zich heeft afgespeeld op de openbare weg, op het parkeerterrein van een voetbalvereniging.
Daarnaast heeft de verdachte een geladen vuurwapen voorhanden gehad en na het schietincident achtergelaten in de directe omgeving van een basisschool. Illegaal wapenbezit vormt een onaanvaardbare bedreiging voor een veilige samenleving en dient daarom met kracht bestreden te worden. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zwaar aan.
Vanwege de aard en de ernst van de gepleegde feiten kan daarop uitsluitend worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 maart 2023, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld, wegens onder meer het voorhanden hebben van een vuurwapen, en dat hij in twee proeftijden liep. Een en ander neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee in het bepalen van de strafmaat.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 17 november 2022 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 7 april 2022 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
- de over de verdachte uitgebrachte PJ-rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgemaakt door psychiater M.J. van Haaren en GZ-psycholoog I. Schilperoord, gedateerd 21 november 2022.
Voornoemde rapporten houden, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, in dat er geen aanleiding is om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Die toepassing is ook niet namens de verdachte bepleit. Bij de verdachte is inmiddels al jarenlang sprake van een criminele levensstijl waardoor hij meermaals is veroordeeld, terwijl eerdere pedagogische hulpverleningstrajecten geen blijvend positief effect op zijn gedrag hebben gehad. De vatbaarheid voor pedagogische beïnvloeding in de toekomst wordt voorts ingeschat als laag. Desalniettemin houdt de rechtbank bij de straftoemeting wel in belangrijke mate rekening met zijn jeugdige leeftijd.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de strafbepaling aansluiting gezocht bij straffen die worden opgelegd in vergelijkbare gevallen. Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de overtreding van de Wet wapens en munitie aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
7. Beslissingen met betrekking tot in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
1. STK Tas (Omschrijving: G: 1356688, Zwart, merk: Louis Vuitton)
2. 1 STK Pistool (Omschrijving: G: 1356691, Zwart, merk: Glock)
3. 1 STK Munitie (Omschrijving: G: 1356693 (Verpakking: Container), Luger Geco)
4. 1 STK Patroonhouder (Omschrijving: G: 1356694, Zwart, merk: Glock)
5. 1 STK GSM (Omschrijving: G: NH3R022033_715594, Zwart, merk: Apple)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1 STK Pistool (Omschrijving: G: 1356691, Zwart, merk: Glock)
3. 1 STK Munitie (Omschrijving: G: 1356693 (Verpakking: Container), Luger Geco)
4. 1 STK Patroonhouder (Omschrijving: G: 1356694, Zwart, merk: Glock)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan en dat het onder 2 bewezen verklaarde feit met betrekking tot deze voorwerpen is begaan. Het ongecontroleerde bezit van voornoemde voorwerpen is bovendien in strijd met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
5. 1 STK GSM (Omschrijving: G: NH3R022033_715594, Zwart, merk: Apple)
dient te worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat er een verband bestaat tussen dit voorwerp en de bewezenverklaarde feiten.
Teruggave aan een ander dan de verdachte
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Tas (Omschrijving: G: 1356688, Zwart, merk: Louis Vuitton)
dient te worden teruggegeven aan medeverdachte [medeverdachte] , aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat [medeverdachte] stelt dat hij de eigenaar van de tas is, hetgeen door de verdachte niet wordt weersproken.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

In de onderhavige zaak zijn door zeven (7) benadeelde partijen vorderingen tot schadevergoeding ingediend. De vorderingen zullen in het navolgende worden besproken.
[benadeelde partij (moeder)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (moeder)] (moeder van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. S.M. Diekstra als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 17.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit affectieschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:108 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer de ouders van de overledene. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend staan vermeld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. De rechtbank zal de vordering van € 17.500,- daarom geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
[benadeelde partij (vader)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (vader)] (vader van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W. van Egmond als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 46.948,72 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor de uitvaart en een gedenksteen (€ 9.448,72 in totaal). De gestelde immateriële schade is opgebouwd uit een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade en een bedrag van € 20.000,- wegens shockschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering van deze kosten te laat is ingediend. Ten aanzien van de gevorderde shockschade heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de onderbouwing van het geestelijk letsel ontoereikend is. Voor het overige heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Op 6 april 2023 is aangekondigd dat de vordering van de benadeelde partij nog zou worden aangevuld met materiële schade voor de uitvaart. De aanvulling op de vordering, onderbouwd met facturen, is gevolgd op 12 april 2023. De wet staat toe dat een benadeelde partij een vordering kan indienen tot op de zitting. Voorts heeft voldoende gelegenheid bestaan ook tegen dit onderdeel van de vordering verweer te voeren. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade dan ook toewijzen. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde affectieschade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade overweegt de rechtbank als volgt.
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Dat betekent dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de benadeelde partij onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de wijze waarop de confrontatie met de gevolgen van het bewezenverklaarde tot stand is gekomen en heeft plaatsgevonden, van dien aard is dat die samen met de aard, ernst en gevolgen van het strafbare feit en de evidente hechtheid van de relatie met het rechtstreekse slachtoffer moet leiden tot de conclusie dat vader in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade.
Daarnaast constateert de rechtbank ten overvloede dat de ernst van het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd, nu de uitdraai van de huisarts die onderdeel uitmaakt van de stukken dermate algemeen van aard is dat hier niet uit kan worden afgeleid dat sprake is van geestelijk letsel als bedoeld binnen de context van shockschade.
Samenvattend zal de vordering dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 26.948,72
wegens materiële schade en affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
[benadeelde partij (partner)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (partner)] (partner van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W van Egmond als haar gemachtigde, primair een vordering tot schadevergoeding van
€ 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit affectieschade. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij niet als levensgezel in de zin van artikel 6:108 lid 4 BW kan worden aangemerkt omdat zij niet samen op hetzelfde adres verbleven, is subsidiair verzocht om een bedrag van € 17.500,- toe te wijzen nu ten minste kan worden aangenomen dat de benadeelde partij in een nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer stond.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Nu uit het dossier volgt dat de benadeelde partij en het slachtoffer niet samenwoonden, gehuwd waren of een geregistreerd partnerschap waren aangegaan is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet valt onder één van de categorieën van naasten als bedoeld in artikel 6:108 lid 1 BW. Naar het oordeel van de rechtbank lijdt het echter geen twijfel dat de benadeelde partij in een zodanig nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer staat, dat zij op grond van artikel 6:108, lid 3 en lid 4, onder g BW aanspraak maakt op vergoeding van affectieschade. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend staan vermeld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
[benadeelde partij (zoon)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (zoon)] (zoon van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W. van Egmond als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 29.200,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit overlijdensschade (€ 9.200,- in totaal). De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 20.000,- wegens affectieschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde mr. W. van Egmond de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich om te beginnen op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien niet is onderbouwd dat de benadeelde partij een affectieve relatie met het slachtoffer had.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet is onderbouwd dat het slachtoffer bijdroeg in de kosten voor levensonderhoud. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om niet-ontvankelijkverklaring omdat de gevorderde minimale bedragen voor kinderalimentatie van € 50,- per maand niet zijn onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om het gevorderde bedrag te matigen naar € 25,- per maand en het aantal maanden waarop de vordering ziet naar beneden bij te stellen. In de berekening van het aantal maanden waarover kinderalimentatie verschuldigd is, wordt ten onrechte uitgegaan van 184 maanden. Het betreft namelijk slechts 183,5 maand.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de wettelijke rente over de overlijdensschade ten onrechte is gevorderd vanaf de pleegdatum. De raadsman heeft primair verzocht om deze gevorderde wettelijke rente af te wijzen en subsidiair om de benadeelde partij ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het bestaan van een affectieve relatie tussen [benadeelde partij (zoon)] en zijn vader. Het staat vast dat het om de zoon van de overledene gaat en op grond van artikel 6:108, derde lid BW jo. artikel 6:108, vierde lid sub d BW is de aansprakelijke verplicht tot het vergoeden van schade. Een reden om daar een uitzondering op te maken is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van de gevorderde overlijdensschade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:108, eerste lid, sub a BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. Hoewel uit het dossier blijkt dat het slachtoffer vóór zijn overlijden geen bijdrage leverde aan het levensonderhoud, is dit ook geen voorwaarde voor toewijzing van het bedrag dat de overledene krachtens de wet minimaal verschuldigd zou zijn geweest (€ 25,- per maand). De rechtbank zal het aantal maanden waarover kinderalimentatie verschuldigd is bijstellen naar 183,5 maand en is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 4.587,50 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Met betrekking tot de wettelijke rente over de overlijdensschade stelt de rechtbank vast dat er door het slachtoffer geen betalingen werden verricht vóór het wijzen van het vonnis. De wettelijke rente over de overlijdensschade zal daarom worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum waarop het vonnis gewezen wordt. De wettelijke rente over de affectieschade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Samenvattend zal de vordering dus worden toegewezen tot een bedrag van € 4.587,50 wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit totale bedrag vanaf 26 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering van de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank wijst af het meer of anders gevorderde.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij (zoon)] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar is.
De rechtbank bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij binnen drie maanden na de datum van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
[benadeelde partij (dochter)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (dochter)] (dochter van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. S.M. Diekstra en mr. L.C. van Leeuwen als haar gemachtigden, een vordering tot schadevergoeding van € 28.500,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit overlijdensschade (€ 8.500,- in totaal). De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 20.000,- wegens affectieschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde mr. L.C. van Leeuwen de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich om te beginnen op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet gebleken is dat de moeder van [benadeelde partij (dochter)] zich als gezaghebbende moeder van en namens haar dochter als benadeelde partij heeft gevoegd. De raadsman heeft daarnaast betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien niet is onderbouwd dat de benadeelde partij een affectieve relatie met het slachtoffer had.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet is onderbouwd dat het slachtoffer bijdroeg in de kosten voor levensonderhoud. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om niet-ontvankelijkverklaring omdat de gevorderde minimale bedragen voor kinderalimentatie van € 50,- per maand niet zijn onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om het gevorderde bedrag te matigen naar € 25,- per maand.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de wettelijke rente over de overlijdensschade ten onrechte is gevorderd vanaf de pleegdatum. De raadsman heeft primair verzocht om de gevorderde wettelijke rente af te wijzen en subsidiair om de benadeelde partij ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het voldoende duidelijk dat [benadeelde partij (dochter)] zich door haar moeder heeft willen laten vertegenwoordigen en ziet geen reden om hier aan te twijfelen, te meer nu dit onder 1.1 van de toelichting van de vordering is vermeld. Er was bovendien sprake van een affectieve relatie tussen [benadeelde partij (dochter)] en haar vader. Het staat vast dat het om de dochter van de overledene gaat en op grond van artikel 6:108, derde lid BW jo. artikel 6:108, vierde lid sub d BW is de aansprakelijke verplicht tot het vergoeden van schade. Een reden om daar een uitzondering op te maken is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van de gevorderde overlijdensschade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:108, eerste lid, sub a BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. Hoewel uit het dossier blijkt dat het slachtoffer vóór zijn overlijden geen bijdrage leverde aan het levensonderhoud, is dit ook geen voorwaarde voor toewijzing van het bedrag dat de overledene krachtens de wet minimaal verschuldigd zou zijn geweest (€ 25,- per maand). De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 4.250,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Met betrekking tot de wettelijke rente over de overlijdensschade stelt de rechtbank vast dat er door het slachtoffer geen betalingen werden verricht vóór het wijzen van het vonnis. De wettelijke rente over de overlijdensschade zal daarom worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum waarop het vonnis gewezen wordt. De wettelijke rente over de affectieschade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Samenvattend zal de vordering dus worden toegewezen tot een bedrag van € 4.250,- wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit totale bedrag vanaf 26 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering van de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank wijst af het meer of anders gevorderde.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij (dochter)] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
De rechtbank bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij binnen drie maanden na de datum van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
[benadeelde partij (zus)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (zus)] (zus van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W. van Egmond als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit shockschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij (vader)] . Er is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de wijze waarop de confrontatie met de gevolgen van het bewezenverklaarde tot stand is gekomen en heeft plaatsgevonden, van dien aard is dat die samen met de aard, ernst en gevolgen van het strafbare feit en de evidente hechtheid van de relatie met het rechtstreekse slachtoffer moet leiden tot de conclusie dat vader in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade.
Daarnaast constateert de rechtbank ten overvloede dat de ernst van het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd, nu de uitdraai van de huisarts die onderdeel uitmaakt van de stukken dermate algemeen van aard is dat hier niet uit kan worden afgeleid dat sprake is van geestelijk letsel als bedoeld binnen de context van shockschade. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
[benadeelde partij (getuige)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (getuige)] (getuige van het onder 1 bewezen verklaarde feit) heeft, door tussenkomst van mr. D. Fontein als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit shockschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij (vader)] . De rechtbank is van oordeel dat de aard en de hechtheid van de relatie tussen het slachtoffer en de getuige onvoldoende is onderbouwd om te kunnen vaststellen dat er is voldaan aan de voorwaarden voor toewijzing van de vordering. Daarnaast is volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van een schok, mede in aanmerking genomen dat in de uitdraai van de huisarts weliswaar wordt gesproken over ‘PTSS’, maar niet duidelijk wordt in hoeverre dat het (rechtstreekse) gevolg is geweest van specifiek het in deze zaak bewezenverklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel en gijzeling
De rechtbank zal aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f Sr de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de toe te wijzen bedragen ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De toe te passen gijzeling zal worden gemaximeerd op 360 dagen en zal verhoudingsgewijs over de verschillende op te leggen schadevergoedingsmaatregelen worden verdeeld.

9.Afwijzing vorderingen tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 17 december 2020 in de zaak met parketnummer 15.123501.20 heeft de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van het medeplegen van vernieling en het voorhanden hebben van een wapen van categorie III veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij vonnis van 3 maart 2022 in de zaak met parketnummer 15.151614.21 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van de voorbereiding om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en drie pogingen tot gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de voorwaardelijke straffen alsnog ten uitvoer worden gelegd.
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 15.123501.20 en 15.151614.21 afwijzen, omdat toewijzing niet opportuun is nu een gevangenisstraf van aanzienlijke duur wordt opgelegd in welk verband ook al in strafverzwarende zin rekening is gehouden met de recidive die er mede in bestaat dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd gedurende twee lopende proeftijden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 60a, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte impliciet primair onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
NEGEN (9) JAAR.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde partij (moeder)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij (moeder)] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (moeder)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij (vader)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 26.948,72(zesentwintigduizend negenhonderdachtenveertig euro en tweeënzeventig eurocent), bestaande uit € 9.448,72 als vergoeding voor de materiële schade en € 17.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij (vader)] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (vader)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 26.948,72(zesentwintigduizend negenhonderdachtenveertig euro en tweeënzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 83 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij (partner)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij (partner)] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (partner)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij (zoon)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 24.587,50(vierentwintigduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 4.587,50 als vergoeding voor de materiële schade en € 20.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij (zoon)] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 en de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemde bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (zoon)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 24.587,50(vierentwintigduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 dagen gijzeling. Bepaalt dat het te betalen bedrag voor de materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 en dat het te betalen bedrag voor de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij (zoon)] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een BEM-clausule.
[benadeelde partij (dochter)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 24.250,-(vierentwintigduizend tweehonderdvijftig euro), bestaande uit € 4.250,- als vergoeding voor de materiële schade en € 20.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij (dochter)] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 en de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemde bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (dochter)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 24.250,-(vierentwintigduizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 dagen gijzeling. Bepaalt dat het te betalen bedrag voor de materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 en dat het te betalen bedrag voor de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij (dochter)] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een BEM-clausule.
[benadeelde partij (zus)]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
[benadeelde partij (getuige)]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslag
Onttrekt aan het verkeer:
2. 1 STK Pistool (Omschrijving: G: 1356691, Zwart, merk: Glock)
3. 1 STK Munitie (Omschrijving: G: 1356693 (Verpakking: Container), Luger Geco)
4. 1 STK Patroonhouder (Omschrijving: G: 1356694, Zwart, merk: Glock)
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
5. 1 STK GSM (Omschrijving: G: NH3R022033_715594, Zwart, merk: Apple)
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [medeverdachte] , van:
1. STK Tas (Omschrijving: G: 1356688, Zwart, merk: Louis Vuitton)
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de zaak met parketnummer 15.123501.20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de zaak met parketnummer 15.151614.21 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. M.J.A. Duker en mr. S.W. van Kasbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2023.
Mr. Duker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.