ECLI:NL:RBNHO:2023:3852

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
10063361
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering tegen de Staat wegens handhaving locatieverbod

In deze zaak vordert eiser schadevergoeding van de Staat wegens de handhaving van een te ruim locatieverbod. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte is gesteld van de verhuizing van de benadeelde uit de echtelijke woning en dat de Staat het locatieverbod onverkort heeft gehandhaafd, wat heeft geleid tot extra woonkosten. De kantonrechter heeft op 20 april 2023 geoordeeld dat de Staat in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen en heeft de vordering afgewezen. De zaak begon met een dagvaarding op 17 augustus 2022, waarna de Staat schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens de zitting op 22 maart 2023 zijn pleitaantekeningen overgelegd en is het verweer van de Staat besproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks het verweer van de Staat dat eiser niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de besluiten van de Minister voor Rechtsbescherming over het locatieverbod in redelijkheid zijn genomen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de adviezen van de Reclassering. De vordering van eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10063361 \ CV EXPL 22-3060 (PA)
Uitspraakdatum: 20 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.J.A. Verhoeven
[toevoegingsnr: [toevoegingsnummer] ]
tegen
de
Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het
Ministerie van Justitie en Veiligheid, nog meer in het bijzonder het
Openbaar Ministerie, nog meer in het bijzonder het
Ressortparket Arnhem-Leeuwarden
gevestigd te 's-Gravenhage
gedaagde
verder te noemen: de Staat
gemachtigde: mr. drs. A.M.J. van Wijck
De zaak in het kort
Eiser vordert schadevergoeding van de Staat. Eiser stelt dat hij niet in kennis is gesteld over de verhuizing van de benadeelde uit de echtelijke woning en dat de Staat het te ruim gedefinieerde locatieverbod onverkort heeft gehandhaafd. Daardoor heeft eiser onnodig extra woonkosten moeten maken en dus schade geleden. De vordering wordt afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat de Staat in alle redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 17 augustus 2022 een vordering tegen de Staat ingesteld. De Staat heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 22 maart 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] en de Staat hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft de Staat bij brief van 14 maart 2023 een nader verweer en nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bij arrest van 7 februari 2020 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar voor, kort gezegd, een poging tot doodslag op zijn ex-partner (hierna te noemen: benadeelde). De door de rechtbank Noord-Holland in haar vonnis van 21 juni 2018 opgelegde algemene en bijzondere voorwaarden zijn in het arrest bekrachtigd. Aan [eiser] is onder andere een locatieverbod opgelegd. Het locatieverbod hield in dat [eiser] zich gedurende de proeftijd niet zou begeven binnen een straal van 100 meter rond de (toekomstige) woning van benadeelde.
2.2.
[eiser] en benadeelde zijn gezamenlijk eigenaars van de woning aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [woonplaats 1] , gemeente [woonplaats 1] (hierna: de woning).
2.3.
Bij besluit van 11 mei 2021 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aan [eiser] kenbaar gemaakt dat hij is toegelaten tot een penitentiair programma (hierna: PP) met een locatieverbod. Ten aanzien van het locatieverbod is in het besluit het volgende opgenomen:

Locatieverbod (met EC)U bevindt zich gedurende zijn PP niet in gemeente [gemeente] en 5 km daaromheen. U bent bekend met het precieze verboden gebied en werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. Ten aanzien van het verboden gebied geldt politieopvolging. Zodra u het locatieverbod overtreedt, wordt de politie ingeschakeld ter bescherming van het slachtoffer.
2.4.
Het PP is op 19 mei 2021 gestart.
2.5.
[eiser] is op 19 mei 2021 een huurovereenkomst aangegaan met LIN-FENKEY B.V. Vanaf die datum huurt [eiser] een kamer in de woning aan het [adres 2] te ( [postcode 2] ) [woonplaats 2] voor een bedrag van € 600,00 per maand. [eiser] woont in de huurwoning.
2.6.
Benadeelde woonde ten tijde van de aanvang van het PP nog in de gezamenlijke woning van partijen. Op enig moment is zij vertrokken naar een ander, op dat moment geheim adres in de gemeente [gemeente] .
2.7.
Op 27 juli 2021 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden tussen Reclassering Nederland (hierna: de Reclassering) en [eiser] . De Reclassering heeft op 3 augustus 2021 een advies doorgegeven tot wijziging aangaande het locatieverbod vanwege de verhuizing van de benadeelde.
2.8.
Bij besluit van 30 augustus 2021 heeft de Minister voor Rechtsbescherming het advies van de Reclassering opgevolgd en besloten tot een beperkter locatieverbod.
2.9.
De PP liep tot 5 februari 2022. Op 5 februari 2022 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling aangevangen.
2.10.
In het Reclasseringsadvies V.I. advies van de Reclassering van 29 november 2021 is onder meer het volgende opgenomen:

(..) Conclusie (..)
Wij constateren geen directe risicofactoren. Betrokkene houdt zich aan het contact- en gebiedsverbod. (..) Betrokkene maakt een oprechte indruk, in zijn voornemen om op eigen initiatief geen contact meer met haar te zoeken. De gevolgen van het delict, met name het er niet kunnen zijn voor zijn kinderen, lijken een afschrikwekkende werking te hebben gehad. (..) Betrokkene lijkt voldoende te beseffen wat hij kan verliezen. (..)
2(..)Advies over v.i.
Wij adviseren positief over v.i. Wij vinden bijzondere voorwaarden en toezicht niet nodig.
Wel adviseren wij om een contactverbod op te leggen.
Contactverbod
Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met mevrouw (..), zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van het verbod. (..)

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Staat veroordeelt tot betaling van € 4.200,00.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem. Het OM heeft [eiser] niet in kennis gesteld over de verhuizing van de benadeelde uit de echtelijke woning en het te ruim gedefinieerde locatieverbod onverkort gehandhaafd. Daardoor heeft [eiser] onnodig extra woonkosten moeten maken en dus schade geleden. In totaal heeft [eiser] van juli 2021 tot en met april 2022 extra woonlasten wegens de huur van een kamer in [woonplaats 2] moeten uitgeven. De voorzieningenrechter heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding van € 1.800,00, zijnde de maanden februari, maart en april 2022. [eiser] vordert dan ook nog een bedrag van € 4.200,00 voor de maanden juli 2021 tot en met januari 2022.
3.3.
De Staat betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De diverse besluiten ten aanzien van de locatieverboden van PP zijn onherroepelijk geworden en daarom is geen sprake meer van enige onrechtmatigheid.
3.4.
De Staat stelt verder dat voor de bepaling van de omvang van een locatieverbod bij PP het advies van de Reclassering relevant is. De Reclassering heeft tot tweemaal toe geadviseerd tot het opleggen van een locatieverbod. Naar aanleiding van informatie van [eiser] heeft de Reclassering onderzoek gedaan en geadviseerd het locatieverbod aan te passen. In het nieuwe locatieverbod ligt de echtelijke woning 4,2 km van de nieuwe verblijfplaats van de benadeelde.

4.De beoordeling

De nadere stukken worden toegelaten
4.1.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de door de Staat bij brief van 14 maart 2023 ingediende aanvullende conclusie van antwoord. [eiser] verzoekt de kantonrechter deze conclusie van antwoord inclusief de producties 9 tot en met 14 buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Vast staat dat de conclusie van antwoord en de stukken twee dagen te laat in het geding zijn gebracht. De vraag is of [eiser] in enig belang is geschaad door de aanvullende conclusie van antwoord en de overschrijding van de termijn. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval en de kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding deze stukken te weigeren. Aangenomen moet worden dat [eiser] en zijn advocaat nog altijd ruim voldoende gelegenheid hebben gehad om deze stukken te bestuderen en in staat moeten worden geacht daar ter zitting op te kunnen reageren. Daarbij komt dat de Staat op zitting gemotiveerd heeft uiteengezet dat de dagvaarding gericht was aan het Openbaar Ministerie en dat het Openbaar Ministerie op de laatste dag gerealiseerd heeft dat de termijn van de door [eiser] gevorderde bedragen zien op de PP-periode. Daarom heeft het Openbaar Ministerie de dagvaarding doorgestuurd aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) die de Staat vertegenwoordigen. Dat is volgens DJI de reden om een aanvullende conclusie van antwoord in te dienen. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
is ontvankelijk in zijn vordering
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van de Staat is dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Volgens de Staat stond er voor [eiser] een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) open en heeft [eiser] nagelaten tegen de diverse besluiten over deelname aan het PP met de daarin opgenomen locatieverboden beroep in te stellen. Ter zitting heeft de Staat verklaard dat een positieve selectiebeslissing – waartegen geen beroep open staat – slechts wordt genomen nadat de gedetineerde met de daaraan verbonden voorwaarden heeft ingestemd. Ingeval een gedetineerde het met de voorwaarden oneens is, kan hij zijn instemming weigeren en staat een rechtsmiddel open tegen een daarop volgende negatieve selectiebeslissing. In die procedure kunnen de aan plaatsing verbonden maatregelen, zoals het locatieverbod, ter discussie worden gesteld. De Staat heeft verder ter zitting verklaard dat zij er vanuit gaat dat de directeur van de penitentiaire inrichting waar [eiser] zat deze beroepsmogelijkheid met [eiser] zal hebben besproken.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie de beroepsprocedure bij de RSJ is aan te merken als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Indien een dergelijke, aangewezen rechtsgang openstaat, staat in beginsel de weg naar de burgerlijke rechter niet open. Naar het oordeel van de kantonrechter is echter niet komen vast te staan dat [eiser] gewezen is op deze beroepsmogelijkheid. De enkele stelling van de Staat dat zij er vanuit gaat dat de directeur van de penitentiaire inrichting waar [eiser] zat deze beroeps-mogelijkheid met [eiser] zal hebben besproken, is onvoldoende. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat van [eiser] , een persoon met een beperkte juridische kennis en kennis van de Nederlandse taal, niet verwacht kan worden dat hij dit allemaal heeft begrepen. Dit betekent dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering en de kantonrechter daarom de zaak inhoudelijk zal behandelen.
De Staat heeft niet onrechtmatig gehandeld en is geen schadevergoeding verschuldigd
4.4.
[eiser] vordert betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 4.200,00. Dit bedrag bestaat uit de door hem betaalde huur over de periode juli 2021 tot en met januari 2022.
4.5.
Voor de beantwoording van de vraag of de Staat, zoals [eiser] stelt, onrechtmatig heeft gehandeld en om die reden een schadevergoeding aan [eiser] is verschuldigd, dient te worden beoordeeld of de Staat in redelijkheid tot het bij de besluiten van 11 mei 2021 en 30 augustus 2021 opgelegde locatieverboden heeft kunnen komen. Immers de periode waarover [eiser] schadevergoeding vordert, ziet op de PP-periode en niet op de V.I.-periode.
4.6.
Bij de beoordeling van dit aan [eiser] opgelegde locatieverbod staat voorop dat de Minister voor Rechtsbescherming op grond van de Penitentiaire beginselenwet [1] (hierna: Pbw) bevoegd is te besluiten over deelname van een gedetineerde aan een PP en de daarbij op te leggen voorwaarden, zoals bijvoorbeeld een locatieverbod. De Minister voor Rechtsbescherming heeft bij de oplegging, wijziging of opheffing van bijzondere voorwaarden een grote mate van beleidsvrijheid. Deze vrijheid vindt haar grens daar waar geoordeeld moet worden dat de Minister voor Rechtsbescherming in redelijkheid niet tot het gevoerde beleid heeft kunnen komen. Bij de beoordeling van het aan [eiser] opgelegde locatieverbod dienen de door de Minister voor Rechtsbescherming voor oplegging aangevoerde gronden en de gevolgen van de voorwaarde voor [eiser] in aanmerking te worden genomen. Dit alles moet worden bezien in het licht van onder meer artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (hierna: Pm) en artikel 2 lid 2 van de Pbw. De Reclassering brengt als uitvoeringsverantwoordelijke instantie voor de PP een advies uit. De beslissing is van de Minister voor Rechtsbescherming. De kantonrechter kan de besluiten van de Staat alleen ‘marginaal’ kan toetsen, dat wil zeggen terughoudend. Deze marginale toetsing zal ook terughoudender moeten zijn, naarmate de inhoud meer de beleids- en beoordelingsvrijheid van de Staat betreft.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Staat de besluiten in redelijkheid kunnen nemen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.8.
Het eerste besluit waartegen [eiser] bezwaar tegen maakt, is het besluit van 11 mei 2021. Bij besluit van 11 mei 2021 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aan [eiser] kenbaar gemaakt dat [eiser] is toegelaten tot het PP met een locatieverbod. Voorafgaand aan dat besluit heeft de Reclassering op 19 april 2021 een advies uitgebracht. Uit dat advies volgt dat de Reclassering heeft voorgesteld een locatieverbod op te nemen en dat ten aanzien van het verboden gebied politieopvolging geldt. Ter zitting heeft de Staat gemotiveerd uiteengezet dat er geen ervaring was met hoe [eiser] zich buiten de penitentiaire inrichting zou gaan gedragen omdat hij voor het eerst met verlof ging. Daarnaast heeft de Staat rekening gehouden met de omstandigheden van de steekpartij zoals die zijn beschreven in het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 7 februari 2020 en met de omstandigheid dat de benadeelde buitengewoon bang en angstig was. Ten aanzien van de politieopvolging heeft de Staat uiteengezet dat de straal van 5 kilometer nodig was ten behoeve van de aanrijdtijd van de politie. De politie heeft zodoende genoeg tijd om contact tussen [eiser] en de benadeelde te voorkomen. Gelet op bovengenoemde omstandigheden heeft de Staat het besluit van 11 mei 2022 in alle redelijkheid kunnen nemen.
4.9.
Ten aanzien van het besluit van 30 augustus 2021 is de kantonrechter van oordeel dat de Staat ook dit besluit in alle redelijkheid heeft kunnen nemen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit het advies van de Reclassering van 3 augustus 2021 volgt dat de Reclassering een nieuw locatieverbod voorstelde met een straal van 5 km. Naar aanleiding van informatie van [eiser] dat de benadeelde uit de echtelijke woning was verhuisd, heeft de Reclassering onderzoek gedaan en geadviseerd het locatieverbod aan te passen. Dat is gebeurd bij besluit van 30 augustus 2021. De straal van 5 km werd gehanteerd in verband met de aanrijdtijd van de politie. [eiser] had immers een ontkennende houding en [eiser] gaf aan het verleden achter zich te laten maar werd nog steeds emotioneel over ditzelfde verleden en met name over de benadeelde.
kon door aanpassing van het locatieverbod nog steeds zijn echtelijke woning niet in omdat de echtelijke woning 4.2 km lag van de nieuwe verblijfplaats van de benadeelde. Dit betekent echter niet dat de Staat dit besluit niet in alle redelijkheid heeft kunnen nemen.
4.10.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat in het vonnis van de rechtbank van 28 juni 2019 een locatieverbod van een straal van 100 meter van de echtelijke woning dan wel van de benadeelde heeft opgelegd en dat daaruit al blijkt dat het locatieverbod zoals die door de Staat is opgelegd niet proportioneel is. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. De door de rechtbank opgelegde locatieverbod ziet immers op de periode na de volledige invrijheidsstelling en niet op de periode tijdens PP.
4.11.
De conclusie van het bovenstaande is dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door de Staat. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. De Staat vordert daarnaast veroordeling van [eiser] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak [2] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten – die worden begroot op € 132,00 en, als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, de explootkosten van betekening van het vonnis – een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de Staat worden vastgesteld op een bedrag van € 528,00 aan salaris van de gemachtigde van de Staat;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de artikelen 4 en 15 lid 2 Pbw.
2.Zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.