ECLI:NL:RBNHO:2023:3791

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
15/096494-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sociale zekerheidsfraude door opzettelijk nalaten van benodigde gegevens door bijstandsontvanger

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die jarenlang heeft verzwegen dat zij over inkomen beschikte terwijl zij een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het vooronderzoek een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden, omdat opsporingshandelingen zijn verricht door een onbevoegde rechercheur. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onbevoegdheid niet ligt in de kwaliteiten van de rechercheur, maar dat er volstaan kan worden met een constatering van het vormverzuim. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 150 uren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken voor een deel van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat zij opzettelijk de benodigde gegevens had nagelaten. De rechtbank heeft de ernst van de zaak en de gevolgen voor de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude door opzettelijk na te laten de benodigde gegevens aan de uitkeringsinstantie te verstrekken, wat heeft geleid tot een aanzienlijke benadeling van de gemeenschap. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf opgelegd, omdat zij als alleenstaande ouder de zorg voor haar kinderen heeft en de feiten van enige tijd geleden dateren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/096494-21 (P)
Uitspraakdatum: 13 april 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 maart 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [pleegdatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Bauduin, en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. O. Smits, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 31 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, in strijd met (een) haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op (een) verstrekking(en) of tegemoetkoming(en), te weten (een) uitkering(en) krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande ouder) en de Participatiewet (norm alleenstaande ouder), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking(en) of tegemoetkoming(en), door aan de (afdeling Werk en Inkomen/Maatschappelijke Ontwikkeling/Sociale dienst van de) gemeente Zaanstad niet (tijdig en/of volledig) te melden dat zij, verdachte,
-beschikte over en/of houder/gemachtigde was van (meerdere) bankrekeningen (met nummers:
[rekeningnummer 1],
[rekeningnummer 2],
[rekeningnummer 3],
[rekeningnummer 4],
[rekeningnummer 5] en/of
[rekeningnummer 6] (en/of rekening met [naam 1]/Erven van [naam 1])) en/of
-beschikte over (oncontroleerbare) inkomsten/vermogen en/of middelen (te weten meerdere geldbedragen aan contante stortingen en/of girale geldboekingen van een bankrekening van de Sociale Verzekeringsbank [aan PGB-gelden] en/of een bankrekening van Achmea Zorgkantoor [aan PGB-gelden] en/of een bankrekening van [naam 2] en/of een bankrekening van [naam 1], ontvangen op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] ten name van verdachte [verdachte] en/of met [naam 1]/Erven van [naam 1] en/of [rekeningnummer 2] ten name van verdachte [verdachte] en/of [rekeningnummer 7] ten name van verdachte [verdachte]).

2.Voorvragen

2.1
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Standpunt van de raadsman
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan en een fundamentele inbreuk is gemaakt waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt. Uit het dossier blijkt dat de sociaal rechercheur die het onderzoek in deze zaak heeft gedaan, [naam 3] (hierna: [naam 3]) in de periode van 27 oktober 2020 tot en met 2 december 2021 niet bevoegd was om als sociaal rechercheur werkzaamheden te verrichten omdat de voor zijn functioneren vereiste categoriale beschikking niet tijdig is verlengd en de gemeente Amsterdam hiervan op de hoogte was. Daarnaast blijkt nergens uit dat de bevoegdheid met terugwerkende kracht aan [naam 3] is verleend. Doordat [naam 3] onbevoegd gebruik heeft gemaakt van verregaande opsporingsbevoegdheden, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Hierop kan slechts de meest verstrekkende consequentie volgen, reden waarom de raadsman verzoekt het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Mocht de rechtbank hier niet in mee gaan dan verzoekt de raadsman om de betreffende stukken uit te sluiten van het bewijs, dan wel om het vormverzuim tot uitdrukking te laten komen in de strafmaat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vormverzuim, als bedoeld in artikel 359a Sv. Sociaal rechercheur [naam 3] is een bepaalde periode niet beëdigd geweest, hetgeen een onherstelbare fout betreft. Echter, dit gebrek is niet gelegen in de kwaliteit van de rechercheur, maar slechts in de categoriale beschikking, waarin wordt getoetst of het nodig is dat er boa’s werkzaam zijn in een bepaald gebied of domein. De belangen van de verdachte zijn door het verzuim dan ook niet geschaad, waardoor er kan worden volstaan met een constatering van het verzuim.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat [naam 3] gedurende een periode onbevoegd opsporingshandelingen heeft verricht. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek oplevert, als bedoeld in artikel 359a Sv.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging het betoog strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie eerder bij wijze van preliminair verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft dat verweer gemotiveerd verworpen en overwogen dat geen sprake is van een zodanige inbreuk van het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van aan eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM (vgl. Hoge Raad 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.5.1-2.5.3). Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is derhalve niet aan de orde. In hetgeen de verdediging bij pleidooi naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen reden tot een ander oordeel te komen.
De rechtbank is van oordeel dat het de overzichtelijkheid van het vonnis ten goede komt om ook de overige opties, bewijsuitsluiting, strafvermindering of volstaan met een constatering van het verzuim reeds hier te bespreken en overweegt daarom als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet heeft aangevoerd in welk concreet persoonlijk belang de verdachte is geschaad door het handelen van de (onbevoegde) rechercheur, anders dan dat is gesteld dat er inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank overweegt verder dat de onbevoegdheid van de rechercheur slechts voortvloeit uit het niet tijdig verlengen van een categoriale beschikking en daarmee niet zonder meer gelegen is in de kwalitatieve (on)geschiktheid van de rechercheur. Daarnaast is aannemelijk dat, indien de beschikking tijdig was aangevraagd, de beschikking was afgegeven en dat de rechercheur daarmee bevoegd had gehandeld. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat kan worden volstaan met een constatering van het verzuim, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in haar belangen is getroffen.
2.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft ook overigens geen redenen gezien die moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat de verdachte niet opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken.
Subsidiair verzoekt de raadsman om de tenlastegelegde periode te verkorten naar 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2017.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten om de in de tenlastelegging genoemde rekeningnummers kenbaar te maken aan de uitkeringsinstantie, zodat zij van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier geen stukken bevat waaruit blijkt dat de verdachte op haar naam staande rekeningnummers moest doorgeven aan de uitkeringsinstantie en die zien op de tenlastegelegde periode.
Evenmin bevat het dossier stukken waaruit blijkt dat de verdachte vóór 1 januari 2013 beschikte over – al dan niet op rekening van haar ouders uitgekeerde – PGB-geldbedragen. Daarom acht de rechtbank een kortere periode bewezenverklaard, te weten 1 januari 2013 tot en met 31 december 2019, dan is tenlastegelegd. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij voor de periode 1 augustus 2010 tot 1 januari 2013. Ten aanzien van de periode 1 november 2017 tot 31 december 2019 overweegt de rechtbank dat de verdachte ook tot en met 2019 nog over grotere bedragen kon beschikken dan te verwachten was voor iemand met een bijstandsuitkering en er nog steeds betalingen werden gedaan door de sociale verzekeringsbank.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen
Opzet
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de bijstandsuitkering als laatste vangnet fungeert voor een ieder die niet bij machte is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Dat van degene die een beroep op die uitkering doet, wordt verwacht dat hij of zij inzage geeft in zijn of haar financiële positie, is evident. Te meer daar het vanzelf spreekt dat veranderingen in de financiële positie van degene die een uitkering ontvangt, door het vergaren van een vermogen, gevolgen hebben voor de vaststelling van het recht op verstrekking dan wel voor de hoogte en duur van die verstrekking. Het vorenstaande geldt evenzeer ten aanzien van de door de verdachte niet opgegeven (grote) geldbedragen waar zij over kon beschikken via de gezamenlijke bankrekening met haar vader, waarop PGB-gelden voor haar ouders terechtkwamen.
Door de verdachte is ter terechtzitting verklaard dat zij weet had van de inlichtingenplicht, maar dat zij niet wist dat schenkingen, zoals zij het geld waarover zij beschikte noemt, hier ook onder vallen en dat zij deze bedragen daarom had moeten doorgeven aan de uitkeringsinstantie.
De rechtbank acht deze verklaring mede gelet op het hiervoor overwogene ongeloofwaardig. Zelfs voor zover zij zou hebben gemeend dat de bedragen die zij van de betreffende rekening haalde schenkingen van haar ouders betroffen, merkt de rechtbank op dat volgens het formulier, zoals opgenomen op pagina 136 van het procesdossier, wijzigingen in de financiële situatie moeten worden doorgegeven, in welk verband schenkingen specifiek worden benoemd. De verdachte heeft op dit formulier slechts aangegeven dat zij minder kinderalimentatie zou gaan ontvangen, hetgeen ertoe kan leiden dat de uitkering ten voordele van de verdachte wordt aangepast. Zij heeft nagelaten hierbij te benoemen dat zij schenkingen ontving, ondanks dat zij hier specifiek op werd gewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij, verdachte, wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande ouder) en de Participatiewet (norm alleenstaande ouder), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan de (afdeling Werk en Inkomen/Maatschappelijke Ontwikkeling/Sociale dienst van de) gemeente Zaanstad niet te melden dat zij, verdachte,
-beschikte over oncontroleerbare inkomsten/vermogen en middelen (te weten meerdere geldbedragen aan contante stortingen en girale geldboekingen ontvangen op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] ten name van verdachte [verdachte] en/of [naam 1]/Erven van [naam 1] en [rekeningnummer 7] ten name van verdachte [verdachte]).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd, gelet op de hoge terugvordering die de verdachte nog te wachten staat, om toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Mocht de rechtbank hier niet in mee gaan dan verzoekt de raadsman om aan de verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat zij de zorg over de kinderen kan blijven uitvoeren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude door opzettelijk na te laten de benodigde gegevens aan de uitkeringsinstantie te verstrekken. Zij heeft jarenlang de PGB-gelden die ten behoeve van de verzorging van haar zoon aan haar ouders als mantelzorgers werden uitgekeerd, zelf ontvangen en ten eigen bate besteed. De verdachte heeft verzwegen dat zij aldus kon beschikken over deze grote sommen contant en giraal vermogen. De verdachte heeft hierdoor zichzelf ten koste van de samenleving verrijkt. Juist een bijstandsuitkering is bedoeld om het bestaansminimum te garanderen van mensen die niet op eigen kracht in hun onderhoud kunnen voorzien. Het is een sociale voorziening die is gebaseerd op een zekere mate van solidariteit en vertrouwen. De verdachte heeft dit vertrouwen geschaad en de gemeente – en daarmee de gemeenschap – benadeeld voor een aanzienlijk bedrag. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 1 maart 2023, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met in het bijzonder de zorg als alleenstaande ouder voor haar kinderen met handicap of persoonlijke problemen. Zij ontvangt geen bijstandsuitkering meer en krijgt haar inkomen thans uit een PGB-uitkering ten behoeve van haar oudste zoon.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de aard en duur van de op te leggen straf gekeken naar wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van fraudedelicten. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij de zwaarte van de sanctie toeneemt, naarmate het benadelingsbedrag hoger is. De rechtbank heeft bij de bepaling van het benadelingsbedrag gekeken naar de bedragen die staan opgenomen in het proces-verbaal op pagina 620 van het procesdossier. Zij heeft de bedragen die worden vermeld bij de jaren 2010, 2011 en 2012 niet meegerekend, nu deze jaren buiten de bewezenverklaarde periode vallen. De rechtbank gaat daarom uit van een benadelingsbedrag dat ligt tussen € 70.000 en € 125.000.
Gelet op de oriëntatiepunten komen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf in beeld als passende strafmodaliteit. Nu de verdachte als enig ouder de zorg draagt voor haar kinderen en de strafbare feiten van enige tijd geleden dateren, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden. Daarnaast zal zij aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Zij zal hieraan een proeftijd verbinden van 2 jaren.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
150 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. M.J.A. Duker en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2023.