ECLI:NL:RBNHO:2023:3790

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
15/242350-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere aanrandingen in Hoorn met overwegingen over onrechtmatige doorzoeking van telefoons

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vier aanrandingen, gepleegd in het centrum van Hoorn in september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het onrechtmatig benaderen en betasten van vier slachtoffers, waarbij de rechtbank de feiten als bewezen heeft verklaard, met uitzondering van een deel van de tenlastelegging met betrekking tot feit 3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de onrechtmatige doorzoeking van de telefoons van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, wat leidde tot een schending van het recht op privacy van de verdachte. Dit vormverzuim heeft de rechtbank in haar beslissing meegenomen bij de bepaling van de straf.

De rechtbank heeft de inbeslaggenomen telefoons beoordeeld en besloten dat de Samsung-telefoon aan de verdachte moest worden teruggegeven, terwijl de Huawei-telefoon werd onttrokken aan het verkeer vanwege het aantreffen van kinderporno. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/242350-21 (P)
Uitspraakdatum: 13 april 2023
Tegenspraak (ex. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 maart 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.P. Peters, en van hetgeen de raadsman van de verdachte, mr. V. Mes, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 8 september 2021 te Hoorn, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- ( onverhoeds) [slachtoffer 1] van achteren te benaderen en/of
- ( onverhoeds) te knijpen in en/of betasten van de bil(len) van voornoemde [slachtoffer 1],
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar billen.
Feit 2:
hij op of omstreeks 8 september 2021 te Hoorn, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- ( onverhoeds) [slachtoffer 2] van achteren te benaderen en/of
- ( onverhoeds) te knijpen in en/of betasten van de bil(len) van voornoemde [slachtoffer 2],
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar billen.
Feit 3:
hij op of omstreeks 6 september 2021 te Hoorn, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- ( onverhoeds) [slachtoffer 3] van achteren te benaderen en/of
- ( onverhoeds) zijn vingers (van de achterkant, over de broek heen) in de vagina van voornoemde [slachtoffer 3] te drukken, althans die vagina te betasten,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar vagina.
Feit 4:
hij op of omstreeks 7 september 2021 te Hoorn, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- ( onverhoeds) [slachtoffer 4] van achteren te benaderen en/of
- ( onverhoeds) de billen en/of vagina van voornoemde [slachtoffer 4] (van achteren) te betasten,
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar billen en/of vagina.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat de verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 partieel dient te worden vrijgesproken van het knijpen in de billen. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het drukken van zijn vingers (van de achterkant, over de broek heen) in de vagina van [slachtoffer 3]. Ten aanzien van het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 3Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte met zijn vingers, door de kleding van het slachtoffer heen, in haar vagina heeft gedrukt, zodat hij van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. Daarin ligt tevens de weerlegging besloten van het hiervoor genoemde verweer ten aanzien van de feiten 1 en 2.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 8 september 2021 te Hoorn, in elk geval in Nederland door een feitelijkheid, te weten door
- onverhoeds [slachtoffer 1] van achteren te benaderen en
- onverhoeds te knijpen in en betasten van de bil van voornoemde [slachtoffer 1],
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar bil.
Feit 2:
hij op 8 september 2021 te Hoorn, in elk geval in Nederland door een feitelijkheid, te weten door
- onverhoeds [slachtoffer 2] van achteren te benaderen en
- onverhoeds te knijpen in en betasten van de bil van voornoemde [slachtoffer 2],
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar bil.
Feit 3:
hij op 6 september 2021 te Hoorn, in elk geval in Nederland door een feitelijkheid, te weten door
- onverhoeds [slachtoffer 3] van achteren te benaderen en
- onverhoeds (over de broek heen) de vagina van voornoemde [slachtoffer 3] te betasten,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar vagina.
Feit 4:
hij op 7 september 2021 te Hoorn, in elk geval in Nederland door een feitelijkheid, te weten door
- onverhoeds [slachtoffer 4] van achteren te benaderen en
- onverhoeds de billen en vagina van voornoemde [slachtoffer 4] te betasten,
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar billen en vagina.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4: telkens
: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte moet worden opgeheven, aldus de officier van justitie.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, nu het onderzoek aan de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoons van dien aard is geweest dat er een compleet beeld kon worden verkregen van het persoonlijk leven van de verdachte, terwijl de officier van justitie, noch de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven voor dit onderzoek. Dit vormverzuim heeft er toe geleid dat er een ernstige inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde recht op privacy is gemaakt. Het nadeel wat de verdachte hierdoor heeft ondervonden, dient te worden gecompenseerd door strafvermindering.
Verder heeft de raadsman de rechtbank gevraagd rekening te houden met het reclasseringsrapport, de aard van de gedragingen van de verdachte en de straffen die zijn opgelegd in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie. Daarom verzoekt de raadsman primair om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf. Mocht de rechtbank anders besluiten dan verzoekt de raadsman om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat uit het dossier blijkt dat de zaaksofficier van justitie toestemming heeft verleend voor het veiligstellen van alle data uit de telefoons en dat dit mede omvat het onderzoeken van die data. Voorts stelt de officier van justitie dat het betreffende onderzoek geen bewijs voor de tenlastegelegde feiten aan het licht heeft gebracht, zodat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Er hoeft wat de officier van justitie betreft dan ook geen strafkorting plaats te vinden.
6.4
Oordeel van de rechtbank
6.4.1
Het vormverzuim
De smartphones van de verdachte zijn uitgebreid onderzocht, waarbij de afbeeldingen, video’s, zoekhistorie, chats/berichten, locaties, verwijderde items en belgeschiedenis zijn bekeken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze manier van onderzoek verrichten een meer dan beperkte inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt dat de officier van justitie of de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven voor dit onderzoek. In het dossier zit weliswaar een proces-verbaal waaruit blijkt dat de officier van justitie toestemming heeft gegeven voor het veiligstellen van de data op de smartphones, maar hetgeen hierover is geverbaliseerd, is onvoldoende om te kunnen spreken van toestemming voor het onderzoek dat aan de smartphones is verricht. Het ontbreken van voorafgaande toestemming van de officier van justitie of de rechter-commissaris moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Dat betekent dat sprake is van een onrechtmatige inbreuk op het recht van de verdachte op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en dus van een schending van artikel 8 EVRM.
Bij de bepaling of er aan deze schending ook enig gevolg moet worden toegekend heeft de rechtbank gekeken of het aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
Het verzuim heeft er toe geleid dat er een min of meer compleet beeld van een of meer aspect(en) van het persoonlijk leven van de verdachte is verkregen. Het heeft er voorts toe geleid dat derden uit de kennissenkring van verdachte door de opsporingsambtenaren zijn geattendeerd op de aard van het tegen verdachte lopende strafrechtelijke onderzoek. De rechtbank acht het nadeel voor verdachte gegeven, geschikt om te worden gecompenseerd door middel van strafvermindering en de ernst van het verzuim zodanig dat strafvermindering ook gerechtvaardigd en passend is.
6.4.2
De sanctie
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier aanrandingen. Hij heeft minderjarige meisjes van achteren benaderd en betast bij de billen en/of vagina. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de nog jonge slachtoffers geschonden en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Dit blijkt te meer uit de slachtofferverklaringen die namens twee aangeefsters ter zitting zijn voorgedragen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij de grenzen van anderen niet heeft gerespecteerd en daarnaast geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 16 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten van 13 september 2021, 14 december 2021 en 1 maart 2023 en de Pro Justitia rapportage, opgesteld door drs. W. Groen, van 26 oktober 2021.
Bij de bepaling van de strafsoort heeft de rechtbank, naast het hiervoor overwogene, ook gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank ziet in de ernst van het feit en het gegeven dat de slachtoffers allen minderjarig waren een rechtvaardiging voor een gevangenisstraf. Nu de verdachte niet eerder is veroordeeld en de rechtbank er belang aan hecht dat de verdachte ervan wordt weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken, zal de rechtbank bepalen dat deze gevangenisstraf grotendeels vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Dit maakt dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk. De rechtbank zal hieraan een proeftijd verbinden van 2 jaren.
Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 uren passend en geboden. Echter, gelet op hetgeen onder 6.4.1 is overwogen, zal de rechtbank deze taakstraf matigen tot 100 uren.
Ten tijde van de zitting was het verblijfadres van de verdachte onbekend. De gemachtigde raadsman heeft evenwel aangevoerd dat er geen contra-indicaties zijn voor het uitvoeren van een taakstraf. Derhalve gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte na onherroepelijk worden van deze uitspraak zijn verblijfsadres en contactgegevens kenbaar maakt aan de instanties, waaronder de reclassering in de regio waar hij verblijft.

7.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
- 1 STK Telefoontoestel (Samsung, G1295569)
- 1 STK Telefoontoestel (Huawei, G1295572)
De officier van justitie heeft gevorderd de Huawei-telefoon te onttrekken aan het verkeer en de Samsung-telefoon terug te geven aan de verdachte. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de Samsung-telefoon terug te geven aan de verdachte en ten aanzien van de Huawei-telefoon heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de Samsung-telefoon, dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de Huawei-telefoon, dient te worden onttrokken aan het verkeer op grond van artikel 36d Sr. De telefoon is van dien aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Bij het onderzoek aan de Huawei-telefoon is immers vastgesteld dat deze telefoon ten minste één afbeelding bevat die is beoordeeld als zijnde kinderporno. De telefoon is voorts aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten. Daarnaast kan de telefoon dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, zoals bij het filmen van minderjarige meisjes, het gebruik als afleidingsmiddel of het verwerken van kinderpornografisch materiaal. Gelet op het voorgaande en gelet op het ontbreken van de wens tot teruggave acht de rechtbank de onttrekking van de Huawei-telefoon aan het verkeer een passende maatregel.

8.Vordering benadeelde partijen

8.1
Standpunten
De officier van justitie heeft gevraagd de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] beiden volledig toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om het immateriële deel van de vorderingen van de benadeelde partijen te matigen tot een bedrag van € 350,-. Ten aanzien van de kosten voor de broek, die worden gevorderd door [slachtoffer 3], heeft de raadsman gevraagd deze gevorderde kosten af te wijzen, omdat het causale verband tussen het bewuste feit en de gestelde schade ontbreekt.
8.2
Oordeel van de rechtbank
8.2.1
Vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 780,99 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Materiële kosten
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. Het is aan het handelen van de verdachte te wijten geweest dat broek van de benadeelde moest worden onderzocht op DNA-sporen. Daarmee staan deze kosten in voldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde. Dat er bij het onderzoek aan de broek mogelijk fouten zijn gemaakt, waardoor er vlekken op de broek zijn achtergebleven, maakt dit niet anders. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Immateriële kosten
De rechtbank heeft gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. Zij is als net dertienjarige op de openbare weg aangerand door verdachte, die daarbij haar bij haar vagina heeft betast. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank zozeer voor de hand dat zij daar nadelige gevolgen van heeft ondervonden, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarnaast is gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Dit maakt dat de rechtbank de gevraagde immateriële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 350,- en voor het overige zal afwijzen.
Conclusie
De slotsom is dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 380,99 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder 3 van de verdachte [kort gezegd:
aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.2
Vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 750,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Beoordeling
De rechtbank heeft gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. Zij is als net dertienjarige op de openbare weg aangerand door verdachte, die daarbij haar vagina en billen heeft betast. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank zozeer voor de hand dat zij daar nadelige gevolgen van heeft ondervonden, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Daarnaast is gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Dit maakt dat de rechtbank de gevraagde immateriële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 350,- en voor het overige zal afwijzen.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder 4 van de verdachte [kort gezegd:
aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 36b, 36d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 dagen, met bevel dat van deze straf 74 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 380,99, bestaande uit € 30,99 als vergoeding voor de materiële en € 350,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 380,99, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 350,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrektaan het verkeer:
- 1 STK Telefoontoestel (Huawei, G1295572)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van:
- 1 STK Telefoontoestel (Samsung, G1295569)
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. M.J.A. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2023.