ECLI:NL:RBNHO:2023:3767

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
HAA 21_5007
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor project HIsarna op bedrijfsterrein Tata Steel IJmuiden B.V. op basis van Wet natuurbescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 7 februari 2023, wordt het beroep van verschillende stichtingen tegen de weigering van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland om een vergunning te verlenen voor het project HIsarna op het terrein van Tata Steel IJmuiden B.V. beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de weigering terecht is, omdat de aangevraagde activiteit volgens verweerder niet vergunningplichtig is. De rechtbank behandelt de procedure en de argumenten van de eisers, die stellen dat de vergunningplicht niet is nageleefd en dat de stikstofemissies significant negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor de vergunning op 5 november 2020 is ingediend, maar dat de voorbereiding van de beslissing niet volgens de vereiste procedure is verlopen. Ondanks deze procedurele tekortkomingen oordeelt de rechtbank dat vernietiging van de besluitvorming niet opportuun is, gezien de mogelijke gevolgen voor de eisers. De rechtbank stelt vast dat de natuurvergunning van 22 augustus 2016 als referentiesituatie geldt en dat de emissies van het project HIsarna niet leiden tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hierdoor is de vergunning niet nodig.

De rechtbank wijst op de noodzaak van een feitelijke afname van stikstofdepositie op lange termijn, maar benadrukt dat de huidige procedure zich richt op de vergunde situatie. De eisers worden in het ongelijk gesteld, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5007

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

Stichting IJmondig uit Wijk aan Zee,

Stichting Schapenduinenuit Bloemendaal,
Stichting Frisse Wind.nuuit Beverwijk,
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: I.S.C. Demmers),
en

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (verweerder)

(gemachtigde: mr. A. Speekenbrink).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de besloten vennootschap
Tata Steel IJmuiden B.V.uit Velsen-Noord (derde-partij)
(gemachtigde: mr. R. Olivier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 8 april 2021 waarbij verweerder heeft geweigerd om aan derde-partij een vergunning te verlenen op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het in gebruik nemen en exploiteren van het project HIsarna op het bedrijfsterrein van derde-partij. Het betreft een zogeheten ‘positieve’ weigering, nu de aanvraag is geweigerd omdat de aangevraagde activiteit volgens verweerder niet vergunningplichtig is.
Met het bestreden besluit van 27 augustus 2021 is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door
mr. A. Speekenbrink, mr. M. Blondelle-Zuidema en Ing. K. Vrolijk. Namens derde-partij is mr. J.H. Christ verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen of zoveel eerder als mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval terecht geweigerd heeft om aan derde-partij een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb te verlenen voor het opstarten en in gebruik nemen van het project HIsarna op het bedrijfsterrein van derde-partij. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. Aangevangen wordt echter met ambtshalve overwegingen over de gevoerde procedure en de ontvankelijkheid van de stichting Frisse Wind.nu.
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Gevoerde procedure
3.1
De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. In de uitspraak van 14 juli 2021 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) overwogen dat het bevoegd gezag afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, van toepassing moet verklaren op de voorbereiding van de beslissing op aanvragen om vergunningen in de zin van artikel 2.7 van de Wnb. Deze uitspraak geldt direct. In dit geval is het besluit op de aanvraag van 5 november 2020 voorbereid met de reguliere procedure, waarbij (onder meer) eisers overigens op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze in te dienen. Er is daarmee niet voldaan aan de inspraakverplichting.
3.2
Zoals besproken ter zitting zal de rechtbank aan dit gebrek geen consequenties verbinden. Omdat het hier gaat om een zogenoemde positieve weigering is vernietiging van de besluitvorming in dit geval niet opportuun, gelet op de mogelijke procedurele gevolgen daarvan voor eisers. Derde-partij had (volgens verweerder) de aanvraag niet hoeven doen en derde-partij kan gelet hierop ook besluiten de aanvraag in te trekken op het moment dat daarop als gevolg van de vernietiging van de besluitvorming door de rechtbank opnieuw zou moeten worden beslist. In dat geval moeten eisers, om aan de bestuursrechter te kunnen voorleggen of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen vergunning nodig is, een verzoek om handhaving indienen bij verweerder en daarover (zo nodig) doorprocederen.
Natuurvergunning
4. Aan derde-partij is op 22 augustus 2016 een vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de productie van 8 miljoen ton staal (hierna: de natuurvergunning). De op grond van de natuurvergunning vergunde emissies NOx en NH3 bij de (voor deze procedure relevante) bedrijfsonderdelen (mobiele werktuigen en verkeersbewegingen t.b.v.) HIsarna, Energiebedrijven en Locomotiefbewegingen warmbandwalserij bedraagt 297.203 NOx kg/jr en 0 NH3 kg/jr.
Aanvraag
5. Derde-partij heeft verweerder gevraagd om haar een vergunning te verlenen op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb voor het project HIsarna. Het project behelst het in gebruik nemen en exploiteren van de HIsarna-installatie (een experimentele ruwijzerfabriek) waarin een nieuw procedé (het zogenoemde HIsarna-proces) om ruwijzer te maken zal worden uitgevoerd. Omdat de emissies van het beoogde project 33.179,50 NOx kg/jr en 30 NH3 kg/jr bedragen is verweerder gevraagd om het project toe te staan onder toepassing van intern salderen door:
1) de verlaging van de NOx emissies van het Energiebedrijf
2) de inzet van één vernieuwende locomotief.
De vermindering van stikstofuitstoot van het Energiebedrijf (met 40.000 NOx kg/jr) wordt bereikt omdat vlambewaking met een UV gevoelig elektronisch oog in de ketels is aangebracht. Daardoor is het technisch mogelijk geworden om de aanvoer van gassen optimaler te reguleren. Deze technische aanpassing in de ketels leidt er met name toe dat er minder kooksgas wordt gestookt, waardoor de stikstofuitstoot afneemt. Het Energiebedrijf geeft jaarlijks de totaal uitgestoten NOx vracht door ten behoeve van het elektronisch milieu jaarverslag.
De vernieuwende – gemoderniseerde – locomotief zal worden vastgezet op de drie trajecten ten behoeve van het salderen van het project. De inzet van de schone stage IV locomotief op deze trajecten kan gecontroleerd worden aan de hand van het nummer van de locomotief en de historische GPS-data van de locomotief. De verlaging van de emissie vanuit de locomotiefbewegingen bedraagt als gevolg van het inzetten van de nieuwe locomotief 31.388 NOx kg/jr.
In de beoogde situatie, dus inclusief beide maatregelen, bedragen de emissies 258.995 NOx kg/jr en 30 NH3 kg/jr.
Besluitvorming
6.1
Omdat uit de verschilberekening gemaakt met toepassing van AERIUS Calculator blijkt dat er op geen enkel stikstofgevoelig hexagoon sprake is van een toename van de stikstofdepositie, zijn negatieve effecten op alle Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie uit te sluiten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 [2] (hierna ook: de Logtsebaan-uitspraak) heeft verweerder bij besluit van 8 april 2021 daarom de gevraagde vergunning geweigerd.
In het besluit zijn daarbij “beperkingen en randvoorwaarden” gesteld, te weten:
1) De emissie van de HIsarna Installatie van Tata Steel bedraagt maximaal 33.179,50 kg NOx/jr en 30 kg NH3/jr.
2) De emissie van NOx vanuit de centrales ENB02, ENB03, ENB10 en ENB11 van het Energiebedrijf van Tata Steel bedraagt in totaal maximaal 172.568 kg/jr.
3) De emissie van NOx vanuit de locomotieven die bij Tata Steel worden ingezet voor de warmbandwalserij bedraagt maximaal 53.247 kg/jr.
6.2
Met het bestreden besluit van 27 augustus 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Daarbij is toegelicht dat met de “beperkingen en randvoorwaarden” genoemd in het primaire besluit niets anders is bedoeld dan dat derde-partij het aangevraagde moet uitvoeren conform de in de aanvraag opgenomen beperkingen. Doet zij dat niet dan is een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb mogelijk vereist.
Intern salderen
7. Eisers betogen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor intern salderen. Van belang daarbij is dat de aangevraagde ontwikkeling geen project of wijziging of uitbreiding van een bestaande – vergunde – activiteit betreft. Het gaat immers om een proeffabriek. De maatregelen die derde-partij heeft gekozen om de stikstofemissie te beperken leiden per saldo tot een toename van de stikstofemissie en daarmee tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, waaronder het habitattype ‘de grijze duinen’. Eisers betwisten de afname van de stikstofdepositie als gevolg van de maatregelen bij de onderdelen Energiebedrijf (de vier energiecentrales) en Locomotiefbewegingen warmbandwalserij Energiecentrales omdat over deze onderdelen in de elektronische milieujaarverslagen geen inzicht wordt gegeven, waardoor niet kan worden bezien of de getroffen maatregelen aldaar leiden tot vermindering. Ook kan volgens eisers uit de verschilberekening niet blijken dat er op geen enkel stikstofgevoelig hexagoon sprake is van een toename van stikstofdepositie.
Er mocht volgens eisers ook niet intern worden gesaldeerd omdat de hoogste bestuursrechter volgens hen heeft geoordeeld dat een ontwikkeling alleen is toegestaan indien daadwerkelijk minder stikstof wordt uitgestoten en de natuur daarmee verbeterd wordt. Het in stand houden van de huidige situatie zoals verweerder nastreeft is niet genoeg, hetgeen ook blijkt uit de actuele beheerplannen 2018-2024 van de provincie Noord-Holland, aldus eisers. Omdat aldus niet intern kon worden gesaldeerd geldt een vergunningplicht en dient volgens eisers een passende beoordeling te worden gemaakt.
8.1
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidt vanaf 1 januari 2020: “Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.” Dit betekent dat alleen een natuurvergunning nodig is als het project significante gevolgen kan hebben op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De vergunningplicht voor projecten die enige maar geen significante gevolgen kunnen hebben, is vervallen. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Als een vergunningplicht bestaat, is er op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb een passende beoordeling vereist van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden.
8.2
De Afdeling heeft in de Logtstebaan-uitspraak [3] het volgende overwogen: “Als de wijziging of uitbreiding van een project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie (= intern salderen), dan is volgens de rechtspraak van de Afdeling op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat die wijziging significante gevolgen heeft. Onder het vergunningenregime tot 1 januari 2020 betekende dit dat het project wel vergunningplichtig was, maar dat de vergunning op basis van een belangenafweging kon worden verleend (de verslechteringsvergunning) (…)
Als de rechtspraak van de Afdeling over intern salderen wordt bezien in het licht van de op 1 januari 2020 gewijzigde vergunningplicht dan moet worden vastgesteld dat projecten die met intern salderen niet tot een toename van stikstofdepositie leiden niet langer vergunningplichtig zijn. (…)” Als geen natuurvergunning noodzakelijk is voor de aangevraagde activiteit, dan moet verweerder de aanvraag afwijzen.
8.3
Om te beoordelen of een vergunning noodzakelijk is, moet de rechtbank een vergelijking maken tussen de referentiesituatie en de aangevraagde situatie. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [4] moet voor de beantwoording van de vraag of de wijziging of uitbreiding van een bestaand project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een vergelijking worden gemaakt tussen de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging of uitbreiding. Als nooit eerder een natuurvergunning is verleend, dan wordt de referentiesituatie ontleend aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum, de datum waarop het Natura 2000-gebied is aangewezen. Als later een nieuwe milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder nadelige gevolgen voor het betrokken Natura 2000-gebied, dan is die toestemming de referentiesituatie. Een referentiesituatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning of milieutoestemming die is vervallen.
8.4.1
Met verweerder en met inachtneming van de Logtsebaan-uitspraak is de rechtbank van oordeel dat de natuurvergunning van 22 augustus 2016 in dit geval de referentiesituatie vormt. Het bestreden besluit ziet op het in gebruik nemen van een experimentele ruwijzerfabriek waarin een nieuw procedé om ruwijzer te maken zal worden uitgevoerd. Binnen de inrichting wordt reeds ruwijzer gemaakt. Op onder meer dat proces, waarvan ook de bedrijfsonderdelen Energiebedrijf en Locomotiefbewegingen warmbandwalserij onderdeel uitmaken, ziet de natuurvergunning van 22 augustus 2016. De aangevraagde activiteit is dan ook een wijziging, bij wijze van proef, van het al bestaande project, dat bestaat uit de productie van ruwijzer. Tussen partijen is niet in geschil dat met de ingebruikname en exploitatie van de HIsarna proeffabriek emissies gepaard gaan van 33.179,50 NOx kg/jr en 30 NH3 kg/jr. Om die reden is verweerder gevraagd om vergunning te verlenen onder toepassing van intern salderen door de verlaging van de NOx emissies van het Energiebedrijf met 40.000 NOx kg/jr en verlaging van de NOx emissies vanuit de locomotiefbewegingen met 31.388 NOx kg/jr. De stelling van eisers dat deze beide maatregelen niet in de interne saldering konden worden betrokken omdat de elektronische milieujaarverslagen geen inzicht geven in de emissies van deze onderdelen, volgt de rechtbank niet. Zoals verweerder ter zitting ook heeft aangegeven, zijn de emissies opgenomen in de elektronische milieujaarverslagen feitelijk van aard. Bij intern salderen moet echter, ook ter zake de maatregelen die daarin worden betrokken, niet worden uitgegaan van de feitelijke, maar van de vergunde situatie.
8.4.2
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat, anders dan eisers betogen, de gevraagde wijziging van de bestaande activiteit het project is als bedoeld in artikel 2.7 van de Wnb, waarvan moet worden beoordeeld of het significante gevolgen kan hebben. [5]
8.5
Derde-partij heeft met toepassing van het programma AERIUS Calculator een vergelijking gemaakt tussen de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging of uitbreiding. De vergelijking is ingebracht als onderdeel van de aanvraag en maakt onderdeel uit van de besluitvorming. Uit de vergelijking volgt dat geen sprake is van verschillen boven de 0,00 mol/ha/jr. Dat betekent dat er geen sprake is van significante effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden als gevolg van de wijziging. De stellingen van eisers dat daarvan wel sprake is en dat uit de verschilberekening niet kán blijken dat er op geen enkel stikstofgevoelig hexagoon geen sprake is van een toename van stikstofdepositie is niet geconcretiseerd of onderbouwd.
8.6
Nu uit het voorgaande volgt dat ten opzichte van de referentiesituatie geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op de betrokken Natura 2000-gebieden is uitgesloten dat de gevraagde activiteiten, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, significante gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat derde-partij geen natuurvergunning nodig heeft voor deze activiteiten. Verweerder heeft daarom terecht geweigerd om een natuurvergunning te verlenen.
8.7
Aan de stellingen van eisers dat volgens het elektronisch milieujaarverslag de totale jaarvracht aan NOx is toegenomen en derde-partij zich niet houdt aan de natuurvergunning, komt in het kader van deze procedure niet de betekenis toe die eisers daaraan verbinden. Bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag is, zoals ook onder 9.4.1 overwogen, immers niet de feitelijke situatie – in dit geval de feitelijke jaarvracht – van belang, maar wordt uitgegaan van de vergunde situatie. Of derde-partij wel of niet handelt in strijd met de aan haar verleende natuurvergunning, is een feitelijke vraag die niet wordt beantwoord in deze procedure, maar kan leiden tot handhavingsacties door het bevoegd gezag jegens derde-partij om de vergunde situatie te herstellen.
Feitelijke afname stikstofdepositie noodzakelijk
9. Dat het noodzakelijk is om op termijn te komen tot een feitelijke afname van stikstofdepositie, en dat ook derde-partij daaraan haar bijdrage zal moeten leveren, is tussen partijen niet in geschil. Derde-partij heeft echter een onherroepelijke vergunning waar zij qua (vergunde) emissie binnen blijft. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat de door eisers gewenste inperking van de vergunde stikstofdepositie niet aan de orde is in deze procedure, maar zal moeten worden beoordeeld in de procedure waarin eisers verweerder hebben verzocht om (gedeeltelijke) intrekking van de natuurvergunning van 22 augustus 2016. In de onderhavige procedure wordt, als gezegd, uitgegaan van de vergunde situatie.
ISO-certificering
10.1
Eisers erkennen dat derde-partij beschikt over een ISO 14001:2015 certificering, maar stellen dat derde-partij niet overduidelijk aantoonbaar beschikt over een ISO-certificering voor de productie van ruwijzer en voor beheer en onderhoud van het terrein, beide onderdelen van HIsarna. Een milieumanagementsysteem is belangrijk met betrekking tot de betrouwbaarheid van aangeleverde gegevens en bedrijfsprocessen. Eisers wijzen er op dat het rapport van onderzoeksbureau SPPS en het advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport zorgen laten zien met betrekking tot de betrouwbaarheid van meet- en monitoringsgegevens en bedrijfsprocessen die hieraan zijn gerelateerd. Zo rekent derde-partij in haar stikstofberekeningen tot nu toe niet alle uitstootbronnen mee in haar milieurapportage.
10.2
De rechtbank volgt verweerder en derde-partij in het standpunt dat de ISO-certificering voor milieumanagementsystemen – waarvan door eisers inmiddels is erkend dat derde-partij daarover beschikt – in het kader van de Wnb geen vereiste is en dat de ISO-certificering om die reden ook geen criterium is waaraan de onderhavige aanvraag moest worden getoetst. Voor de juistheid van de stelling van eisers dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag niet is uitgegaan van de juiste gegevens omdat derde-partij niet alle uitstootbronnen in de stikstofberekeningen zou hebben betrokken, ziet de rechtbank geen grond. Derde-partij heeft afdoende gemotiveerd dat in de aan de aanvraag ten grondslag liggende stikstofberekeningen alleen die emissiebronnen zijn betrokken die relevant zijn voor de interne saldering. Verweerder heeft dan ook op die gegevens mogen afgaan. Emissiebronnen waarop de aanvraag niet ziet zijn terecht buiten de berekening gebleven.
Beheerplan
11.1
Eisers stellen dat aannemelijk is dat van het verouderd Natura 2000 Beheerplan Noord-Hollands Duinreservaat 2016-2022 als referentie is uitgegaan en dat het noemen van dit beheerplan in de besluitvorming niet op een verschrijving berust.
11.2
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in deze procedure het Beheerplan op zichzelf geen rol van betekenis speelt omdat zoals hiervoor is overwogen, significante negatieve effecten zijn uitgesloten omdat uit de verschilberekening is gebleken dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Een passende – ecologische – beoordeling waarbij ook wordt getoetst aan het Beheerplan is onder die omstandigheden niet vereist. Overigens heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat het noemen van het Natura 2000 Beheerplan Noord-Hollands Duinreservaat 2016-2022 in plaats van het noemen van het Natura 2000 Beheerplan Noord-Hollands Duinreservaat 2018-2024 op een verschrijving berust.
VN-kinderrechtenverdrag en Mensenrechtenverdrag
12.1
Eisers stellen dat de besluitvorming niet in stand kan blijven wegens strijd met het VN-kinderrechtenverdrag en het Mensenrechtenverdrag. De besluitvorming leidt immers tot een toename van stikstofdepositie die de schade die nu wordt veroorzaakt niet stopt. Omdat de effecten op de natuur indirect de gezonde leefomgeving en het gezond ontwikkelingsperspectief voor kinderen aantast, kan de besluitvorming wegens strijd met genoemde verdragen niet in stand blijven.
12.2
De rechtbank stelt vast dat eisers hebben erkend dat het VN-kinderrechtenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet hebben te gelden als toetsingskader voor de onderhavige aanvraag. De rechtbank zal de beroepsgrond daarom verder niet bespreken.
Elektrofilter
13.1
Eisers vragen zich af waarom verweerder niet heeft gereageerd op de bezwaargrond ter zake de Sinterfabriek en waarom er niet wordt gesaldeerd met bronnen bij de Sinterfabriek.
13.2
Noch daargelaten dat het niet aan verweerder is om te bezien of (ook) met andere bronnen gesaldeerd had kunnen worden, heeft derde-partij toegelicht dat is gekozen voor saldering met de onderdelen Energiecentrales en Locomotiefbewegingen warmbandwalserij omdat deze emissiebeperkende maatregelen, anders dan saldering met Elekrofilter 42, op relatief korte termijn konden worden uitgevoerd. Voor verdere bespreking van deze beroepsgrond ziet de rechtbank geen aanleiding.
Staalblauwtje
14.1
Eisers stellen dat derde-partij het plan Staalblauwtje (het plan ter compensatie van het bedrijfsgebouw van Tennet) niet volgens plan uitvoert. Het neerzetten van een proeffabriek zonder te zorgen voor het terugbrengen van natuurwaarden zorgt verder dat gehandeld wordt in strijd met de klimaatdoelstellingen door verstening.
14.2
De rechtbank is van oordeel dat het plan Staalblauwtje in deze procedure geen rol speelt. Zoals verweerder, aangevuld door derde-partij, heeft toegelicht betreft het plan Staalblauwtje een private afspraak tussen derde-partij en PWN. Die afspraak en de wijze waarop deze al dan niet wordt nagekomen, ligt in deze procedure niet voor. Verder ziet de onderhavige procedure niet op het neerzetten van een gebouw en verstening als mogelijk gevolg daarvan, maar op de wijziging van gebruik en exploitatie van een eerder (op grond van een inmiddels onherroepelijke vergunning) gerealiseerd gebouw.
Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS)
15.1
Eisers stellen dat derde-partij niet voldoet aan haar minimalisatieplicht en het adequaat overleggen van ZZS-emissies. Dat derde-partij sinds begin dit jaar haar immissies niet meer volgens geaccrediteerd systeem meet, onderstreept de noodzaak van adequaat toezicht door verweerder en om niet alleen door derde-partij zelf overgelegde berekeningen te gebruiken.
15.2
Het wettelijk kader in de onderhavige procedure wordt gevormd door de Wnb. Het onderwerp ZZS wordt niet door natuurregelgeving, maar door milieuregelgeving gereguleerd. Derde-partij moet in het kader van milieuregelgeving voldoen aan de voor haar geldende omgevingsvergunning en/of de rechtstreeks werkende regels uit het Activiteitenbesluit, waaronder de regels over ZZS. De beroepsgrond van eisers valt derhalve buiten het bestek van deze procedure en wordt hier dan ook verder niet besproken.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van griffierecht en/of proceskosten is om die reden geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 1:2, eerste lid
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:2, derde lid
Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Wet natuurbescherming
Artikel 2.7, tweede lid
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Artikel 2.7, derde lid
Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.
Artikel 2.8, eerste lid
Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

Voetnoten

2.ABRS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71 (
3.Zie voetnoot 2, meer in het bijzonder r.o. 17.2 en 17.3;
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:175
5.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:71) en 20 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2341)