ECLI:NL:RBNHO:2023:3756

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
22/44
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewetuitkering na nieuwe ziekmelding en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. van Deuzen, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. K. Aït Moha. Eiser had zich op 14 juni 2021 ziekgemeld na het beëindigen van zijn Ziektewetuitkering, maar de verweerder weigerde de Ziektewetuitkering op basis van de beoordeling dat eiser niet arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de feiten en de procedure rondom de ziekmelding en de eerdere Ziektewetuitkering van eiser in detail onderzocht. Eiser had eerder een ZW-uitkering ontvangen na een bedrijfsongeval, maar deze was per 28 februari 2020 beëindigd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn medische klachten niet juist waren beoordeeld en dat hij meer beperkingen had dan door verweerder was aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de medische rapporten voldoende inzichtelijk waren. De rechtbank concludeert dat de weigering van de ZW-uitkering terecht was, omdat er ten minste drie functies beschikbaar waren die eiser kon vervullen, ondanks zijn klachten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/44

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van Deuzen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Aït Moha).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 30 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij per 14 juni 2021 geen Ziektewetuitkering krijgt omdat hij op deze datum niet arbeidsongeschikt werd geacht voor de Ziektewet (ZW).
1.2.
Met het bestreden besluit van 25 november 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 28 februari 2023 heeft verweerder een aanvulling op het verweer aan de rechtbank gezonden met daarbij een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Eiser is als uitzendkracht werkzaam geweest als productiemedewerker. Hij leegde kratten met groentes en soms verrichtte hij snijwerkzaamheden. Na een bedrijfsongeval heeft hij zich op 28 januari 2019 ziekgemeld met rug- en voetklachten. Zijn dienstverband is op 4 februari 2019 geëindigd.
2.2.
Eiser heeft een ZW-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 6 maart 2019 heeft verweerder vastgesteld dat eiser vanaf 28 januari 2019 arbeidsongeschikt was, maar dat hij vanaf 15 maart 2019 weer geschikt moest worden geacht zijn eigen werk te verrichten.
2.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geoordeeld dat eiser op 15 maart 2019 door een andere ziekteoorzaak niet in staat was zijn eigen werk te verrichten. Eiser was op 16 maart 2019 in het ziekenhuis opgenomen met een te hoog glucosegehalte. Het was aannemelijk dat eiser zich op 15 maart 2019 al toenemend onwel voelde en niet in staat was om acht uur lang zwaar fysiek werk te verrichten. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarop gegrond verklaard.
2.4.
Bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft verweerder, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek, besloten de ZW-uitkering van eiser op 28 februari 2020 te stoppen. Reden was dat eiser op 27 januari 2020 weliswaar beperkt was in dynamische handelingen en statische houdingen, maar meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Het beroep dat eiser tegen het besluit op bezwaar heeft ingesteld is door de rechtbank Noord-Holland ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) deze uitspraak van de rechtbank bevestigt.
2.5.
Na de beëindiging van de ZW-uitkering per 28 februari 2020 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Deze eindigde op 27 juli 2021.
2.6.
Op 14 juni 2021 heeft eiser zich ziekgemeld. In het onderzoek dat volgde heeft de verzekeringsarts van verweerder als volgt overwogen. Het is aannemelijk dat eiser wegens de bekende fysieke klachten nog steeds beperkingen heeft. Er is echter geen indicatie om forsere beperkingen in dynamische handelingen en statische houdingen aan te nemen dan ten tijde van de EZWb. Daarmee is de eerder opgestelde FML nog steeds van kracht en is de nieuwe ziekmelding niet plausibel. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser vervolgens meegedeeld dat hij op 14 juni 2021 niet arbeidsongeschikt wordt geacht in het kader van de ZW. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.7.
In dat kader heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie opnieuw beoordeeld. In haar medische rapportage heeft zij het volgende overwogen en geconcludeerd. Er is geen grond voor het stellen van extra beperkingen ten aanzien van statisch en dynamisch functioneren. Vanwege een recent bij eiser vastgestelde posttraumatische stressstoornis moeten er wel extra beperkingen worden aangenomen voor conflicthantering, intensief samenwerken en leidinggevende taken. Van de functies die bij de EZWb als passend werden geduid, passen ten minste nog de functies Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel): stikster en Monteur printplaten: medewerker handsolderen. Daarom was eiser op de datum in geding, 14 juni 2021, in staat om minimaal één van de bij de EZWb geduide functies te verrichten. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.8.
Op de datum van het bestreden besluit heeft verweerder informatie ontvangen van de psycholoog van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie, die niet was betrokken bij de heroverweging, alsnog beoordeeld. In een aanvullende rapportage heeft zij vastgelegd dat de informatie niet tot een andere conclusie leidt, onder meer omdat de diagnose en het behandelplan al bekend waren en met de psychische problematiek rekening is gehouden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht is gebleven bij zijn weigering om eiser met ingang van 14 juni 2021 een ZW-uitkering toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Omdat de bij de EZWb als passend geduide functies ook op de datum in geding passend waren, heeft verweerder de gevraagde ZW-uitkering terecht geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader en jurisprudentie
5.1.
Op grond van artikel 19, eerste lid van de ZW, heeft de verzekerde recht op ziekengeld bij arbeidsongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt onder “zijn arbeid” als hiervoor bedoeld verstaan de arbeid die de verzekerde feitelijk verrichtte toen hij ziek werd
.Dat is anders wanneer de ZW-uitkering van de verzekerde bij de EZWb is geëindigd en de verzekerde zich vervolgens weer ziek meldt, zonder dat hij in de tussentijd in enig werk heeft hervat. In het verleden mocht verweerder in zo’n geval een (nieuwe) ZW-uitkering weigeren wanneer, kort gezegd, nog ten minste een van de bij de EZWb als passend aangemerkte functies paste.
5.3.
Op 23 december 2022 heeft de CRvB een nieuwe maatstaf geformuleerd. [1] Sindsdien kan ziekengeld in zo’n geval worden geweigerd wanneer is voldaan aan de volgende twee voorwaarden, die allebei moeten zijn vervuld:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de reservefuncties, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
Voor wat betreft de door verweerder te verrichten beoordeling geldt daarbij (voor zover hier van belang) het volgende.
Stelt de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vast dat de medische beperkingen van de betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit gevolgen heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies. De beoordeling van de geschiktheid voor de oorspronkelijke functies kan in eerste instantie beperkt blijven tot de medische geschiktheid voor die functies. Als de door een betrokkene aangevoerde bezwaar- of beroepsgronden daartoe aanleiding geven zal verweerder ook moeten beoordelen en motiveren dat de functies op de datum in geding ook in arbeidskundig opzicht geschikt zijn voor de betrokkene. Het gaat er dan om of betrokkene op de datum in geding voldoet aan de opleidings- of ervaringseisen van de functie zoals die ten tijde van de EZWb in het CBBS waren opgenomen.
Als een of meer van de bij de EZWb geselecteerde functies volgens de verzekeringsarts in verband met de toegenomen beperkingen van een betrokkene niet langer geschikt blijken, zal verweerder moeten beoordelen of er van de oorspronkelijk geselecteerde functies ten minste drie geschikte functies met ieder ten minste drie arbeidsplaatsen resteren. Is dit niet het geval, dan is de betrokkene daarmee ongeschikt te achten voor zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 van de ZW.
Gronden van het beroep
6. Eiser betoogt dat verweerder zijn medische klachten niet juist heeft beoordeeld. Hij is meer beperkt dan verweerder heeft aangenomen. Door psychische en lichamelijke problemen kan hij niet werken. Door een ongeluk heeft hij klachten aan de rug en linkervoet. Die maken dat hij niet goed kan zitten, staan en lopen. Ook heeft hij krachtverlies in de armen en – sinds drie maanden – in de handen. Verder heeft hij slaapproblemen. Verweerder moet het hele scala aan klachten in samenhang bezien en daarbij ook de beperkingen voor samenwerken meenemen. Als eiser slecht geslapen heeft, is hij prikkelbaar. Dan kan hij snel ontploffen als een collega iets verkeerds zegt.
Verweer
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beperkingen juist zijn vastgesteld. Omdat eiser in beroep zijn stellingen niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens ziet verweerder geen aanleiding het eerdere oordeel te wijzigen.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verzekeringsgeneeskundig rapport waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd onzorgvuldig tot stand is gekomen of, voor wat betreft de aangenomen beperkingen, inhoudelijk niet juist is.
8.2.
Verweerder mag zijn besluitvorming baseren op door de verzekeringsarts opgestelde rapporten, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet aan te vechten zijn. Het is echter wel aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan de hiervoor genoemde eisen voldoen of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. [2]
8.3.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsartsen niet voldoet aan de onder 8.2. genoemde voorwaarden. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft de primaire verzekeringsarts van verweerder dossieronderzoek verricht. Daarbij heeft de verzekeringsarts eiser gesproken tijdens het spreekuur op 26 juli 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en de hoorzitting op 28 oktober 2021 bijgewoond. Aansluitend heeft zij eiser onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle toen door eiser aangegeven klachten en de informatie van de behandelaars betrokken in haar beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe haar beoordeling van de beperkingen tot stand is gekomen. Dat betekent dat haar rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
8.4.
Er is ook geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel over de beperkingen van eiser. De belastbaarheid van eiser op de datum in geding, dat is 14 juni 2021, is in de medische rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. Bepalend zijn de objectief medisch vastgestelde beperkingen van de mogelijkheden van eiser om arbeid te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de pijnklachten en psychische klachten van eiser erkend en heeft hiervoor beperkingen aangenomen. In beroep heeft eiser geen stukken ingediend die aanleiding vormen om een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te vragen.
Is de arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
9.
9.1.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser in staat was om minimaal één van de bij de EZWb geduide functies te verrichten het bestreden besluit niet kan dragen.
9.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar medische rapportage in bezwaar geconcludeerd dat eiser op de datum in geding meer beperkt was dan bij de aanvraag en bij de EZWb aangenomen. Vanwege de gebleken psychische klachten heeft zij ook beperkingen aangenomen ten aanzien van conflicthantering, intensief samenwerken en leidinggevende taken. Vervolgens heeft zij terecht beoordeeld in hoeverre deze extra beperkingen gevolgen hebben voor de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies. Daarbij heeft zij geconstateerd dat minimaal twee van de gestelde functies nog passen: Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel): stikster en Monteur printplaten: medewerker handsolderen. Daarmee is echter niet duidelijk dat voldaan is aan de nieuwe maatstaf dat van de oorspronkelijk geselecteerde functies er ten minste drie moeten overblijven.
9.3.
In de medische rapportage in beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog beoordeeld of eiser geschikt is te achten voor alle functies binnen de drie SBC-codes die in aanmerking genomen zijn bij de EZWb. Zij heeft geconcludeerd dat dat het geval is. In de functies onder de SBC-codes 111160 Textielproductenmaker (exclusief vervaardingen textiel) en 267051 Monteur printplaten komt geen kenmerkende belasting voor op de gebieden waarvoor extra beperkingen zijn aangenomen: persoonlijk en sociaal functioneren. In SBC-code 111180 Productiemedewerker industrie is weliswaar sprake van samenwerken, maar eiser is beperkt voor intensief samenwerken. Intensief samenwerken is niet aan de orde. Het gaat om samenwerken met een eigen afgebakende deeltaak. Ook is er bij deze SBC-code geen kenmerkende belasting op de andere items waarvoor een beperking is aangenomen.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee voldoende toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de bij de EZWb in aanmerking genomen drie functies passend zijn te achten.
9.5.
Anders dan eiser op de zitting heeft gesteld, is een aanvullende beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet nodig. Op grond van de nieuwe maatstaf kan de beoordeling van de geschiktheid voor de oorspronkelijke functies in beginsel beperkt blijven tot de medische geschiktheid voor die functies. Gronden die aanleiding geven voor een arbeidskundige beoordeling, zoals het niet voldoen aan opleidings- en ervaringseisen voor de functie, zijn door eiser niet gesteld.
9.6.
Verweerder heeft de gevraagde ZW-uitkering terecht geweigerd.

Conclusie en gevolgen

10.
10.1.
Omdat pas in beroep een volledig deugdelijke onderbouwing is gegeven voor de afwijzing, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Als het gebrek er niet zou zijn geweest, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het bestreden besluit kan dan ook in stand worden gelaten.
10.2.
Wel ziet de rechtbank in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om verweerder het door eiser betaalde griffierecht te laten vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Hoogkamer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1960