Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
2.De zaak in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
de vrouw te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 40.566,69 aan de man uit hoofde van alle hypotheek-, eigenaars- en andere vaste lasten die de man na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand namens partijen en ten behoeve van de voormalige echtelijke woning heeft voldaan, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vrouw te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 14.441,11 aan de man uit hoofde van geldleningen die de man aan haar heeft verstrekt, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf veertien dagen na de datum van de aanzegging daarvan tot aan de dag der algehele voldoening.
5.De beoordeling
Vordering na eisvermeerdering
in aanvullingophetgeen reeds in de inleidende dagvaarding d.d. 16 juni 2022 door eiser van gedaagde is gevorderd”. De rechtbank begrijpt de eisvermeerdering daarmee aldus, dat bedoeld is om de vordering te vermeerderen ‘met’ in plaats van – zoals in de eisvermeerdering is vermeld – ‘tot’ het bedrag van € 20.212,71. Gelet op de hierboven cursief weergegeven (en door de rechtbank deels onderstreepte) passage is naar het oordeel van de rechtbank een andere uitleg redelijkerwijs niet mogelijk, zodat de rechtbank uitgaat van een vordering die is vermeerderd ‘met’ voornoemd bedrag.
eigenaarslasten, en niet op de
gebruikerslasten. Vooropgesteld wordt dat zolang niet is verdeeld, het uitgangspunt van de wet is dat elk der partijen de helft van de lasten moet dragen die verbonden zijn aan de eigendom van de woning. Die woning was immers tot 8 april 2022 gezamenlijk eigendom, waarbij ieder der partijen eigenaar was van de onverdeelde helft. Dit volgt uit artikel 3:172 BW, waarin onder meer is bepaald dat de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk ([datum]) zal de vrouw dan ook in beginsel voor de helft in de eigenaarslasten van de woning dienen bij te dragen tot aan de datum waarop de woning aan de derde is verkocht en geleverd (8 april 2022).
contantaan de man heeft betaald. Dit laatste valt niet te rijmen met een afspraak waarbij de man alle lasten verbonden aan de woning zou betalen. Daar komt bij dat de vrouw niet heeft onderbouwd dát (laat staan
hóe) zij de kosten van de huishouding en van de verzorging en opvoeding van de zoon (voor zover de man die niet zou betalen) en de helft van de lasten verbonden aan de woning heeft betaald.
€ 805,29 +
€ 12.698,18. De rechtbank zal het onder I gevorderde tot dit bedrag toewijzen.
€ 325,01+
€ 134,94.
€ 162,50zal worden toegewezen als gevorderd. Dat de nota al sinds juni 2022 in het bezit was van de man en dat de man dit deel van zijn vordering ook bij dagvaarding had kunnen meenemen, doet niet aan af aan de verschuldigdheid van dit bedrag door de vrouw aan de man.