ECLI:NL:RBNHO:2023:3755

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
C/15/329413 / HA ZA 22-386
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van overwaarde en terugbetaling van kosten na echtscheiding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de verdeling van de overwaarde van een woning centraal, die partijen na hun echtscheiding gezamenlijk hebben verkocht. De man vordert van de vrouw een terugbetaling van kosten die hij heeft gemaakt voor de woning, nadat de overwaarde bij helfte is verdeeld. De rechtbank oordeelt dat de vrouw, na de echtscheiding, in beginsel de helft van de eigenaarslasten van de woning moet dragen. De man heeft echter niet kunnen aantonen dat de door hem gevorderde bedragen, die hij aan de vrouw heeft betaald, als leningen zijn verstrekt. De rechtbank wijst de vordering tot terugbetaling van deze bedragen af. De vrouw betwist de vordering van de man en stelt dat zij altijd haar deel van de kosten heeft betaald. De rechtbank concludeert dat de vrouw in beginsel verantwoordelijk is voor de helft van de eigenaarslasten, maar dat de man niet heeft voldaan aan zijn bewijsaandraagplicht voor de door hem gevorderde bedragen. Uiteindelijk wordt de vrouw veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.995,62 aan de man, vermeerderd met wettelijke rente, en worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/329413 / HA ZA 22-386
Vonnis van 26 april 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. D. Rezaie te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.J. Bouwmeester te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022 met de daarin genoemde stukken:
- de dagvaarding van 16 juni 2022 met 5 producties (1-5)
- de conclusie van antwoord (abusievelijk getiteld: ‘Conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie’) met 2 producties
- de door de man overgelegde aanvullende producties 6 tot en met 10
- de door de man overgelegde getuigenverklaring van de zoon van partijen (hierna ook: de zoon of [A.]), met het verzoek om de zoon op de mondelinge behandeling van 20 december 2022 als getuige te horen
- de afwijzing van dat verzoek
- de akte vermeerdering van eis van de man met (nogmaals) producties 6 tot en met 10
- het bezwaar van de vrouw tegen de eisvermeerdering en bijbehorende producties 6 tot en met 10 van de man
- het besluit van de rechtbank om de eiswijziging en producties toe te staan
- de onttrekking van de advocaat (mr. Bouwmeester) van de vrouw (waardoor de op 20 december 2022 geplande mondelinge behandeling geen doorgang heeft gevonden)
- het (herhaalde) verzoek van de man om de zoon op de (nieuw geplande) mondelinge behandeling van 21 februari 2023 als getuige te horen
- de afwijzing van dat verzoek
- het bericht dat mr. Bouwmeester de behandeling van de zaak weer op zich neemt als advocaat van de vrouw
- de namens de vrouw ingediende nadere producties 3 tot en met 6
- de mondelinge behandeling van 21 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van de vrouw
- de akte uitlating nadere stukken van de man met 1 productie (11)
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De zaak in het kort

Partijen zijn na hun echtscheiding nog jarenlang in de voormalig echtelijke woning blijven wonen. Ruim vijftien jaar na de echtscheiding verkopen en leveren partijen de woning aan een derde. In deze procedure gaat het om de vraag of de vrouw, nadat de overwaarde van de woning bij helfte is verdeeld, nog bedragen verschuldigd is aan de man. Voor zover de door de man gevorderde bedragen betrekking hebben op de aan de woning van partijen verbonden kosten worden deze – met uitzondering van inmiddels verjaarde vorderingen – toegewezen. De overige vorderingen van de man komen niet voor toewijzing in aanmerking.

3.De feiten

3.1.
Op 10 september 2001 is de zoon van partijen geboren (hierna: de zoon of [A.]). Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar in gemeenschap van goederen getrouwd. Het huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van [datum] in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats].
3.2.
In de echtscheidingsbeschikking is onder meer bepaald dat de man € 130,- per maand aan kinderalimentatie zal betalen aan de vrouw. In de echtscheidingsbeschikking is geen partneralimentatie bepaald.
3.3.
Partijen zijn na de echtscheiding gezamenlijk met de zoon blijven wonen in de voormalige echtelijke woning aan [adres] (hierna: de woning).
3.4.
Bij brief van 16 maart 2022 heeft de ING Bank partijen bericht dat het in de beleggingsrekening van partijen opgebouwde bedrag van € 19.934,52 in mindering is gebracht op de hypotheek van partijen.
3.5.
De woning is op 8 april 2022 verkocht en geleverd aan een derde tegen een koopsom van € 455.000,-.
3.6.
In de nota van afrekening van de notaris is onder meer het volgende opgenomen:
Te Betalen Te Ontvangen
Koopsom
Koopsom onroerende zaak € 455.000,00
Verrekening lasten
Jaarlijkse betalingen
Onroerende zaak belasting€ 251,78
Waterschapslasten € 77,58
Rioolrecht€ 247,18
Totaal € 576,54
te verrekenen 08-04-2022 t/m 31-12-2022 € 423,32
Aflossing hypotheek
ING Hypotheken
Hoofdsom € 215.000,00
(…)
Beleggingsrekening€ -19.934,52
Totaal € 195.777,83
Aflossing hypotheek € 195.777,83
(…) (…) (…)
Diversen
ERA [woonplaats], kosten makelaar € 6.825,00
(…) (…) (…)
Totaal € 202.978,97 € 455.423,32
€ 202.978,97
Blijft door u te ontvangen€ 252.444,35
3.7.
De overwaarde van de woning is bij helfte tussen partijen verdeeld.
3.8.
Bij brief van 8 april 2022 heeft de advocaat van de man onder meer het volgende aan de vrouw geschreven:
(…)
Cliënt heeft mij verteld dat jullie al in 2006 van elkaar zijn gescheiden en dat hij daarom na de echtscheiding geen onderhoudsverplichting jegens u had. Echter, omdat u na de echtscheiding niet in uw eigen levensonderhoud kon voorzien, heeft cliënt u regelmatig leningen verstrekt door bedragen op uw bankrekening over te maken. Zodoende heeft hij u in totaal een bedrag ad € 14.441,11 uitgeleend.
(…)
Aangezien u inmiddels de helft van de overwaarde van de woning heeft gekregen, acht cliënt u financieel in staat om voornoemd bedrag dat hij aantoonbaar aan u heeft uitgeleend, aan hem terug te betalen. Derhalve wordt u bij wege van het onderhavige schrijven dringend verzocht en, zo nodig, gesommeerd om het bedrag van€ 14.441,11aan cliënt terug te betalen.
Verder heeft cliënt aangegeven dat u sinds de echtscheiding tot de verkoop van de woning op 8 april 2022 (vandaag dus) altijd in deze woning bent blijven wonen zonder bij te dragen aan onder andere de hypotheeklasten van de woning. Cliënt heeft na jullie echtscheiding, net als vóór de echtscheiding, als enige de hypotheeklasten en de andere (eigenaars)lasten van de woning betaald. Daarom meent hij dat u door de verkoop van de woning en het krijgen van de helft van de overwaarde daarvan ten onrechte verrijkt en overbedeeld bent.
Volgens de berekening van cliënt heeft hij na de echtscheiding een totaalbedrag van € 81.133.39 aan hypotheeklasten en de andere (eigenaars)lasten van de woning betaald. (…) Omdat u inmiddels de helft van de overwaarde van de woning heeft gekregen, is cliënt van mening dat in alle redelijkheid van u verlangd kan worden dat u de helft van voornoemd bedrag, aldus € 40.566 69, aan hem vergoedt. Daarom wordt u hierbij dringend verzocht en, zo nodig, gesommeerd om het bedrag van€ 40.566,69aan cliënt te vergoeden.
Zoals gezegd, u wordt hierbij dringend verzocht en, indien nodig, gesommeerd ombinnen vijftien (15) dagen nadat deze brief bij u is bezorgd, het totaalbedrag van55.007,80over te maken (…)
3.9.
Aan de sommaties tot betaling van de in bovenstaande brief bedoelde bedragen heeft de vrouw niet voldaan.
3.10.
Bij brief van 27 mei 2022 heeft de Cluster Sociale Dienstverlening namens de Burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] een eerder aan partijen verrichte uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3) teruggevorderd tot een bruto bedrag van € 7.535,75 wegens het niet-voldoen aan het urencriterium.
3.11.
Bij brief van 28 juni 2022 heeft Perfectkeur te Ridderkerk aan de man een factuur gezonden voor de keuring ten behoeve van het energielabel van de woning van € 325,01.
3.12.
Bij brief van 31 oktober 2022 van belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland is aan de man een belastingaanslag opgelegd van in totaal, voor zover betrekking hebbend op de woning, een bedrag van € 269,89.

4.Het geschil

4.1.
De man vordert bij inleidende dagvaarding om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
de vrouw te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 40.566,69 aan de man uit hoofde van alle hypotheek-, eigenaars- en andere vaste lasten die de man na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand namens partijen en ten behoeve van de voormalige echtelijke woning heeft voldaan, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
II.
de vrouw te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 14.441,11 aan de man uit hoofde van geldleningen die de man aan haar heeft verstrekt, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
III.
de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf veertien dagen na de datum van de aanzegging daarvan tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
In de akte vermeerdering van eis van de man is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Hiermee rekening houdend bedraagt eiser zijn vordering op gedaagde tot en met heden 11 december 2022 – in aanvulling op hetgeen reeds in de inleidende dagvaarding d.d. 16 juni 2022 door eiser van gedaagde is gevorderd –, € 20.212,71 tot welk bedrag eiser hierbij zijn vordering vermeerdert.
(…)
4.3.
Aan zijn vordering legt de man – samengevat – ten grondslag dat alles wat de man na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand ([datum]) namens respectievelijk aan de vrouw heeft betaald aan hypotheek-, eigenaars- en andere vaste lasten van de woning (in totaal € 81.133,39, waarvan de helft voor rekening van de vrouw moet komen) en op grond van geldleningen (€ 14.441,11) door haar aan hem dient te worden terugbetaald op grond van onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking en/of de tussen partijen bestaande contractuele relatie.
Het bedrag waarmee de man zijn eis heeft vermeerderd ziet op de helft van het opgebouwde saldo van de onder 3.4 bedoelde beleggingsrekening, die volgens de man geheel aan hem toekomt en waarmee de hypotheek is afgelost; de helft van het negatieve saldo van het doorlopend krediet dat partijen tijdens hun huwelijk bij de ING Bank hebben gesloten; de helft van de Tozo uitkering die door de gemeente bij brief van 27 mei 2022 (zie hierboven in 3.10) van partijen is teruggevorderd; de helft van de kosten die de man heeft moeten maken voor het energielabel voor de woning (zie 3.11) en de helft van de door de man ontvangen belastingaanslag voor de woning over 2022 (zie 3.12), aldus nog steeds de man
4.4.
De vrouw voert aan dat de vordering van de man na eiswijziging in totaal € 20.212,71 bedraagt. Verder voert zij tot haar verweer – kort gezegd – aan dat partijen na de echtscheiding als (informeel) samenwoners alle kosten hebben verdeeld, in die zin dat de man de kosten van de woning op zich nam en de vrouw de kosten van de gemeenschappelijke huishouding en de kosten van de verzorging en opvoeding van [A.], voor zover de man die niet betaalde. Daarom heeft de vrouw de man ook nooit om partneralimentatie verzocht en is er nooit kinderalimentatie betaald. Deze stilzwijgende afspraken zijn een voortzetting van de manier waarop de kosten tussen partijen (naar rato van inkomen en vermogen) verdeeld werden ten tijde van het huwelijk op basis van gemeenschap van goederen. De vrouw betwist verder dat de man ruim 15 jaar de hypotheek-, eigenaars- en andere vaste lasten heeft betaald; de man heeft niet aan zijn bewijsaandraagplicht voldaan voor de periode tot en met 31 december 2011.
De vrouw betwist ook dat er sprake was van geldleningen door de man aan de vrouw; het gaat hier volgens de vrouw om betaling van rekeningen die ook voor rekening van de man behoorden te komen, en voor het eventuele meerdere is sprake geweest van schenkingen van de man aan de vrouw, danwel van periodieke verrekening van kosten bij voorbeeld omdat de man nooit de vastgestelde kinderalimentatie voor [A.] heeft voldaan. Aan de voorwaarden van artikel 7:129 b BW is volgens de vrouw niet voldaan.
Voor zover de man een vordering heeft op de vrouw, stelt de vrouw dat de vordering van de man op grond van artikel 6:127 BW verrekend moet worden met een even grote vordering van de vrouw op de man wegens het voldoen van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Van onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking is volgens de vrouw vanwege het wederkerig schuldenaarschap dan ook geen sprake. Bovendien is volgens de vrouw om verschillende redenen sprake van rechtsverwerking.
Verder voert de vrouw aan dat uit een optelling van alle door de man bij dagvaarding opgevoerde posten een bedrag van € 75.910,88 volgt, en niet het in de dagvaarding genoemde bedrag van € 81.133,39.
Subsidiair beroept de vrouw zich op verjaring op grond van artikel 3:308 BW voor de bedragen die de man vóór 8 april 2017 heeft betaald. De optelling tot aan 8 april 2017 bedraagt volgens de vrouw € 31.100,99. Wanneer hiervan nog een bedrag verrekend moet worden, bedraagt de vordering van de man op de vrouw € 15.550,49. Bovendien zijn een deel van de door de man opgevoerde kosten volgens de vrouw gebruikerslasten en geen eigenaarslasten.
Tot slot voert de vrouw aan dat de man geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat hij al die jaren gebruik heeft gemaakt van de aftrek hypotheekrente bij het doen van aangifte inkomstenbelasting.
Uit de nota van afrekening volgt dat het saldo van de beleggingsrekening en de belastingaanslag voor de woning over 2022 al zijn verrekend. De (noodzaak en verschuldigdheid van de) kosten voor het energielabel worden door de vrouw betwist. Met het doorlopend krediet heeft de vrouw niets te maken gehad; niet is bewezen dat deze schuld is ontstaan tijdens het huwelijk en bovendien heeft de man zijn recht verwerkt deze kosten op te voeren omdat het op zijn weg had gelegen op deze schuld te wijzen bij de levering van de woning en de verdeling van de overwaarde. Ook met de ToZo heeft zij niets te maken gehad en zij heeft nooit toestemming gegeven voor het gebruik van haar DigiD hiervoor noch heeft zij ooit een deel van dit geld gezien, terwijl het geld ook niet is besteed aan levensonderhoud, aldus nog steeds de vrouw. Ter zitting heeft de vrouw verder aangevoerd dat zij altijd de helft van alle vaste lasten contant aan de man heeft betaald.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Vordering na eisvermeerdering

5.1.
Met betrekking tot de eisvermeerdering van de man heeft de vrouw betoogd dat de vordering van de man na de akte van eiswijziging beperkt is tot het bedrag van € 20.212,71, omdat de man in zijn eisvermeerdering heeft geschreven zijn eis te vermeerderen ‘tot’ dat bedrag. De rechtbank passeert dat verweer, omdat uit de formulering van de eisvermeerdering (zie hierboven in 4.2) duidelijk blijkt dat de man zijn vordering vermeerdert “
in aanvullingophetgeen reeds in de inleidende dagvaarding d.d. 16 juni 2022 door eiser van gedaagde is gevorderd”. De rechtbank begrijpt de eisvermeerdering daarmee aldus, dat bedoeld is om de vordering te vermeerderen ‘met’ in plaats van – zoals in de eisvermeerdering is vermeld – ‘tot’ het bedrag van € 20.212,71. Gelet op de hierboven cursief weergegeven (en door de rechtbank deels onderstreepte) passage is naar het oordeel van de rechtbank een andere uitleg redelijkerwijs niet mogelijk, zodat de rechtbank uitgaat van een vordering die is vermeerderd ‘met’ voornoemd bedrag.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De rechtbank stelt vast dat na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] in de registers van de burgerlijke stand op [datum] met betrekking tot de woning sprake was van een ontbonden, maar nog niet verdeelde, huwelijksgemeenschap. Daarnaast was sindsdien feitelijk sprake van een situatie van ‘informeel samenlevers’, dat zijn samenlevers zonder samenlevingsovereenkomst. De vermogensrechtelijke verhouding van informeel samenlevers wordt beheerst door het algemeen vermogensrecht van Boek 3, 5 en 6 BW.
5.3.
De man vordert terugbetaling door de vrouw aan hem van (1) de aan de woning verbonden hypotheek-, eigenaars- en overige vaste lasten, (2) door de man aan de vrouw betaalde bedragen en (3) de helft van de bij akte van eisvermeerdering opgevoerde posten. De rechtbank gaat hierna afzonderlijk op deze drie punten in.
Hypotheek-, eigenaars- en andere vaste lasten in verband met de woning (vordering onder I ad € 40.566,69)
Uitgangspunt; bij helfte verdelen, tenzij andersluidende afspraken
5.4.
De rechtbank begrijpt de stellingen van de man aldus dat dit deel van zijn vordering ziet op de lasten die verbonden zijn aan de eigendom van de woning, en dus op de
eigenaarslasten, en niet op de
gebruikerslasten. Vooropgesteld wordt dat zolang niet is verdeeld, het uitgangspunt van de wet is dat elk der partijen de helft van de lasten moet dragen die verbonden zijn aan de eigendom van de woning. Die woning was immers tot 8 april 2022 gezamenlijk eigendom, waarbij ieder der partijen eigenaar was van de onverdeelde helft. Dit volgt uit artikel 3:172 BW, waarin onder meer is bepaald dat de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk ([datum]) zal de vrouw dan ook in beginsel voor de helft in de eigenaarslasten van de woning dienen bij te dragen tot aan de datum waarop de woning aan de derde is verkocht en geleverd (8 april 2022).
5.5.
Van deze hoofdregel kán echter worden afgeweken indien tussen partijen andersluidende afspraken zijn gemaakt. Bij de vraag óf andersluidende afspraken zijn gemaakt en zo ja, wat de inhoud daarvan dan is, geldt (in een situatie van mede-eigendom van een woning) de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen. [1] De vrouw beroept zich op de rechtsgevolgen van het bestaan van andersluidende afspraken; de stelplicht en de bewijslast voor het bestaan van zulke afspraken ligt daarom bij haar.
De vrouw heeft niet voldaan aan haar stelplicht dat er andersluidende afspraken zijn gemaakt
5.6.
De vraag is dus hoe een en ander moet worden geduid: wat is er tussen partijen gezegd en besproken en wat hebben zij redelijkerwijs over en weer mogen begrijpen. In dit verband komt naar het oordeel van de rechtbank mede gewicht toe aan het gegeven dat partijen ervoor hebben gekozen in 2007 hun huwelijk te ontbinden. Gegeven deze context, waarbij partijen er immers expliciet voor hebben gekozen juridisch uit elkaar te gaan en de gevolgen daarvan door middel van een echtscheidingsbeschikking te laten te formaliseren, kunnen naar het oordeel van de rechtbank minder snel andersluidende stilzwijgende afspraken als bedoeld onder 5.4 worden aangenomen dan in het geval van informeel samenwoners zonder voorafgaande echtscheiding.
Dat partijen, zoals de rechtbank uit hun uitlatingen ter zitting opmaakt, er in het belang van de zoon voor hebben gekozen na de echtscheiding onder één dak te blijven leven, maakt dit niet anders. Hieruit heeft de vrouw – gegeven de echtscheiding – anders dan zij lijkt te suggereren niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat partijen financieel op de oude voet verder zouden gaan. Ook het gegeven dat de vrouw in de echtscheidingsprocedure kennelijk geen partneralimentatie heeft gevraagd, kan geen gewicht in de schaal leggen. Dat partijen hebben bedoeld de partneralimentatie weg te strepen tegen een bijdrage in de kosten van de woning voor de duur van 15 jaar kan niet worden aangenomen. In de echtscheidingsbeschikking is er immers vanuit gegaan dat de vrouw nog zes maanden na ontbinding van het huwelijk, en niet nog ruim 15 jaar, in de woning zou blijven wonen.
5.7.
De rechtbank constateert dat de stellingen van partijen over wat er (al dan niet stilzwijgend) is afgesproken lijnrecht tegenover elkaar staan. Verder constateert de rechtbank dat de stellingen van de vrouw (zoals door haar geponeerd in de stukken ten opzichte van hetgeen zij ter zitting heeft verklaard) innerlijk tegenstrijdig zijn. In de door de vrouw overgelegde stukken staat immers dat er een stilzwijgende afspraak zou zijn dat de gezamenlijke kosten aldus zouden worden verdeeld dat de man de vaste lasten verbonden aan de woning zou betalen en dat de vrouw de kosten van de huishouding en van de verzorging en opvoeding van de zoon voor haar rekening zou nemen voor zover de man die niet zou betalen. Ter zitting heeft de vrouw echter gezegd dat ze altijd de helft van alle kosten, waaronder mede begrepen de aan de woning verbonden lasten,
contantaan de man heeft betaald. Dit laatste valt niet te rijmen met een afspraak waarbij de man alle lasten verbonden aan de woning zou betalen. Daar komt bij dat de vrouw niet heeft onderbouwd dát (laat staan
hóe) zij de kosten van de huishouding en van de verzorging en opvoeding van de zoon (voor zover de man die niet zou betalen) en de helft van de lasten verbonden aan de woning heeft betaald.
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande zowel de stelling van de vrouw dat partijen stilzwijgend andersluidende afspraken hadden gemaakt als bedoeld onder 5.5 als haar stelling dat zij altijd contant de helft van alle lasten aan de man heeft betaald als onvoldoende onderbouwd passeren.
5.8.
Het bovenstaande leidt tot de tussenconclusie dat de vrouw in beginsel – tenzij een of meer van de door de vrouw aangevoerde verweren slaagt – op grond van artikel 3:172 BW de helft van de lasten moet dragen die verbonden zijn geweest aan de eigendom van de woning vanaf [datum] tot 8 april 2022. De vraag of voor deze lasten verbonden aan de woning (ook) sprake is van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking of een contractuele relatie, kan in het midden blijven.
De rechtbank zal hieronder ingaan op de door de vrouw in verband met de lasten verbonden aan de woning aangevoerde verweren.
Vordering verjaard voor zover betrekking hebbend op bedragen betaald vóór 8 april 2017; verjaring is niet rechtsgeldig gestuit
5.9.
Het (subsidiaire) verweer van de vrouw dat voor alle bedragen die de man heeft betaald vóór 8 april 2017 (te weten vijf jaar voordat de vrouw de onder 3.8 aangehaalde brief van 8 april 2022) op grond van artikel 3:308 BW (periodieke betalingen) sprake is van verjaring slaagt. Niet in geschil is dat het hier om periodieke betalingen gaat en dat een verjaringstermijn van vijf jaar geldt. De man heeft aangevoerd dat hij de verjaring mondeling heeft gestuit door steeds aan de vrouw te zeggen dat hij niet verplicht was alle vaste lasten voor zijn rekening te nemen en dat de vrouw haar deel zou moeten betalen bij verkoop van de woning. Niet in geschil is dat de man de verjaring nooit schriftelijk heeft gestuit. Op grond van artikel 3:317 BW moet stuiting echter schriftelijk gebeuren. Van stuiting van de verjaring is daarom tot 8 april 2022 geen sprake geweest. Dat de man zich er niet van bewust was dat de verjaring schriftelijk moest worden gestuit, doet daar niet aan af. Dit betekent dat de vorderingen van de man zijn verjaard voor zover zij betrekking hebben op vaste lasten die zijn betaald vóór 8 april 2017. Voor analoge toepassing van artikel 3:321 lid 1 onder a in samenhang met 3:320 BW ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden, waarin partijen gescheiden waren en enkel in het belang van de zoon nog onder één dak leefden, geen aanleiding.
5.10.
Hetgeen onder 5.9 is overwogen betekent dat het verweer van de vrouw dat de man niet heeft voldaan aan zijn bewijsaandraagplicht voor de periode tot en met 31 december 2011 onbesproken kan blijven. Dat de man in ieder geval vanaf 1 januari 2012 de eigenaarslasten voor de woning heeft voldaan, heeft de vrouw bij conclusie van antwoord erkend.
Geen rechtsverwerking
5.11.
De vrouw heeft aangevoerd dat er om verschillende redenen sprake is van rechtsverwerking. Dit verweer gaat niet op. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
5.12.
In de eerste plaats zou de man volgens de vrouw nooit partner- of kinderalimentatie hebben betaald op grond van de afspraak tussen partijen dat de vrouw zou afzien van haar aanspraak hierop, waartegen de man voortging met het betalen van de eigenaarslasten voor de woning en de vrouw de kosten van het levensonderhoud voor haar rekening zou nemen. Zoals volgt uit hetgeen onder 5.7 is overwogen, acht de rechtbank de stelling van de vrouw dat partijen stilzwijgend de afspraak hebben gemaakt dat de gezamenlijke kosten aldus zouden worden verdeeld dat de man de vaste lasten verbonden aan de woning zou betalen en dat de vrouw de kosten van de huishouding en van de verzorging en opvoeding van de zoon voor haar rekening zou nemen voor zover de man die niet zou betalen onvoldoende onderbouwd. Hierop stuit dit deel van het rechtsverwerkingsverweer af.
5.13.
Ten tweede heeft de man volgens de vrouw vóór de verkoop en levering van de woning nooit kenbaar gemaakt een vordering te hebben of te krijgen op de vrouw. Ook tijdens de levering van de woning bij de notaris heeft de man zijn vermeende vordering op de vrouw niet kenbaar gemaakt, zodat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gehele gemeenschap feitelijk is verdeeld, aldus de vrouw. Het enkele gegeven dat de man tot in zijn brief van 8 april 2022 niet kenbaar zou hebben gemaakt een vordering te hebben of te krijgen op de vrouw is echter – wat hier verder van zij, de man betwist dit – naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. De vrouw heeft daar niet uit mogen afleiden dat de man haar finale kwijting verleende voor hetgeen partijen overigens over en weer van elkaar te vorderen zouden hebben.
Beroep op verrekening niet voldoende onderbouwd
5.14.
De vrouw stelt dat een eventuele vordering van de man verrekend moet worden met een even grote vordering van de vrouw wegens het voldoen van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Aangezien de vrouw echter niet nader heeft onderbouwd dát zij de kosten van de huishouding heeft voldaan, noch tot welk bedrag ze dat heeft gedaan, passeert de rechtbank dit verrekeningsverweer als onvoldoende onderbouwd.
Aftrek hypotheekrente bij aangifte inkomstenbelasting
5.15.
De vrouw heeft nog opgemerkt dat zij geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat de man gebruik heeft kunnen maken van de aftrek hypotheekrente bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting. De vrouw verbindt evenwel geen conclusies aan deze opmerking, zodat de rechtbank hierop niet hoeft te beslissen.
Hoogte van de lasten verbonden aan de eigendom van de woning in de periode vanaf 8 april 2017 tot 8 april 2022
5.16.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wat de hoogte is van de lasten verbonden aan de eigendom van de woning in de periode vanaf 8 april 2017 tot 8 april 2022. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt immers dat de helft van deze lasten voor rekening komt van de vrouw.
5.17.
Volgens de vrouw bedraagt de optelling van de door de man opgevoerde kosten in de periode vanaf 8 april 2017 tot 8 april 2022 € 31.100,99. Dit bedrag heeft zij toegelicht met een productie (6), waarin een optelling is opgenomen van de bedragen die door de man in zijn productie 3 (de vrouw schrijft productie 2, maar dit is een kennelijke verschrijving) bij dagvaarding zijn opgevoerd. Anders dan de man betoogt, is deze productie 6 daarmee voldoende toegelicht en is het – aan de hand van de door de man zelf in het geding gebrachte stukken – duidelijk hoe de vrouw aan dit bedrag is gekomen. De man heeft deze optelling verder niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan. Uit de optelling volgt dat voornoemd bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
Hypotheek € 20.864,09
Gemeentelijke heffingen € 3.086,11
Belastingsamenwerking Gouwe Rijnland € 1.446,15
Verzekering € 1.337,86
Energie € 3.561,49
Water
€ 805,29 +
Totaal: € 31.100,99
5.18.
Een deel van de door de man opgevoerde kosten zijn volgens de vrouw geen eigenaarslasten maar gebruikerslasten. Het gaat hier volgens de vrouw om de energiekosten (€ 3.561,49) en de waterkosten (€ 805,29). Verder heeft de vrouw aangevoerd dat voor de verzekeringskosten (€ 1.337,86) niet is toegelicht of en in hoeverre deze op de woning zien, en niet op de auto of de inboedel.
Met betrekking tot de energie- en waterkosten heeft de man zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat deze kosten gebruikerskosten zijn, en geen eigenaarslasten.
Met betrekking tot de verzekeringskosten had het op de weg van de man gelegen nader toe te lichten of en in hoeverre deze op de woning zien. Dit heeft de man echter niet gedaan. De rechtbank zal daarom de verzekeringskosten niet rekenen tot de eigenaarslasten.
Dit leidt tot de slotsom dat de rechtbank ervan uit gaat dat de door de man betaalde lasten verbonden aan de eigendom van de woning in de periode vanaf 8 april 2017 tot 8 april 2022 in totaal (20.864,09 + 3.086,11 + 1.446,15 =) € 25.396,35 bedragen. Hiervan komt de helft voor rekening van de vrouw:
€ 12.698,18. De rechtbank zal het onder I gevorderde tot dit bedrag toewijzen.
Wettelijke rente
5.19.
De door de man gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag is in beginsel eveneens toewijsbaar. Naar de rechtbank begrijpt, zoekt de man voor de ingangsdatum daarvan echter ten onrechte aansluiting bij de door zijn advocaat aan de vrouw gestuurde sommatiebrief van 8 april 2022. Gelet op de in die brief opgenomen betalingstermijn van 15 dagen nadat de brief bij de vrouw is bezorgd, kon zij immers nog tot 24 april 2022 bevrijdend betalen. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente zal de rechtbank dan ook uitgaan van de zestiende dag na 9 april 2022, derhalve 25 april 2022.
Door de man aan de vrouw betaalde bedragen(vordering onder II. ad € 14.441,11)
5.20.
Met betrekking tot de door de man gedane betalingen aan de vrouw beroept de man zich primair op een overeenkomst van geldlening, subsidiair op onverschuldigde betaling en meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. Deze grondslagen zullen hieronder worden besproken.
5.21.
Het is aan de man om te stellen en zo nodig te bewijzen dát sprake is van (een) overeenkomst(en) van geldlening, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Daartoe heeft de man volstaan met de enkele stelling ter zitting dat hij betalingen heeft verricht aan de vrouw ten behoeve van haar levensonderhoud op basis van (een) mondelinge leningsovereenkomst(en) en dat er ook geen andere rechtsgrond voor de betalingen van de man aan de vrouw is geweest. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat het om leningen gaat. Daartoe heeft zij er onder meer op gewezen dat een deel van de kosten betrekking heeft op de kosten van verzorging en opvoeding van [A.].
5.22.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stelling dat sprake is van (een) overeenkomst(en) van geldlening onvoldoende heeft onderbouwd. De (eenzijdige) vermelding bij een deel van de betalingen op de door de man overgelegde bankafschriften van het woord ‘lening’, is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden, waarin partijen onder één dak leefden en dus onvermijdelijk bepaalde kosten deelden, niet voldoende om het bestaan van een overeenkomst van geldlening uit af te leiden, laat staan dat hieruit zou zijn af te leiden dat alle overgemaakte bedragen (dus ook de bedragen waarbij niet is vermeld dat het om een lening zou gaan) uit hoofde van een overeenkomst van geldlening zouden zijn betaald. Veel bedragen zijn overgemaakt zónder omschrijving en uit de omschrijvingen bij een deel van de overboekingen en hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, valt af te leiden dat beide partijen de betalingen voor in ieder geval een deel hebben begrepen als bedoeld voor uitgaven ten behoeve van hun zoon [A.]. Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat de man op grond van de echtscheidingsbeschikking gehouden was een bedrag van € 130 per maand aan kinderalimentatie te betalen aan de vrouw. Met deze bijdrageplicht van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon van partijen valt niet te rijmen dat de bedragen die de man aan de vrouw heeft overgemaakt voor de zoon zouden zijn betaald uit hoofde van een overeenkomst van geldlening, noch dat deze onverschuldigd zijn betaald of dat de vrouw zich ongerechtvaardigd met deze bedragen heeft verrijkt. Gelet op al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd had het op de weg van de man gelegen nader te onderbouwen dat, waarom en in hoeverre de door de man aan de vrouw overgemaakte bedragen waren betaald uit hoofde van een of meer overeenkomst(en) van geldlening, danwel dat, waarom en in hoeverre de bedragen onverschuldigd waren betaald, danwel dat, waarom en in hoeverre de vrouw daarmee ongerechtvaardigd is verrijkt. Dit heeft niet gedaan. Dat betekent dat de vordering tot vergoeding van het bedrag van € 14.441,11 zal worden afgewezen.
Vermeerdering van eis met € 20.212,71
5.23.
De eisvermeerdering van de man heeft blijkens de akte vermeerdering van eis betrekking op de volgende posten:
Beleggingsrekening € 19.934,52
Negatief saldo doorlopend krediet € 12.360,28
Terugbetaling ToZo-uitkering € 7.535,75
Water- en Zuiveringsheffing 2022 € 269,89
Kosten keuring energielabel
€ 325,01+
Totaal € 40.425,45 : 2 = € 20.212,71 (de rechtbank komt uit op € 20.212,73)
Beleggingsrekening
5.24.
Volgens de man stond de beleggingsrekening (uitsluitend) op zijn naam, maar dat blijkt niet uit de door hem overgelegde stukken; de brief van de ING Bank van 16 maart 2022 (zie 3.4) is aan zowel de man als de vrouw gericht. Uit die brief blijkt dat het opgebouwde bedrag in de beleggingsrekening in mindering is gebracht op de eveneens op naam van beide partijen staande hypotheek. Dat het opgebouwde saldo van de beleggingsrekening in zijn geheel aan de man toekomt, zoals hij heeft aangevoerd, blijkt nergens uit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beleggingsrekening aan beide partijen bij helfte toekomt. Uit de nota van afrekening van de notaris (3.6) volgt voorts dat het volledige bedrag van de beleggingsrekening van € 19.934,52 al is meegenomen in de verdeling van de opbrengst van de woning, zodat per saldo over en weer niets meer valt te verdelen. Voor zover de vordering betrekking heeft op de beleggingsrekening, komt deze dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
Negatief saldo doorlopend krediet
5.25.
Met betrekking tot het door de man gestelde doorlopend krediet is de rechtbank met de vrouw van oordeel dat uit de door de man overgelegde stukken niet valt op te maken wanneer het doorlopend krediet is ontstaan, wanneer en door wie de opnames zijn gedaan en wanneer en door wie rente en aflossing is betaald. Gelet op het ontbreken van de terzake gesloten overeenkomst met de bank, alsmede iedere andere onderbouwing ten aanzien van dit doorlopend krediet, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan zijn bewijsaandraagplicht. Bovendien is niet gesteld en niet gebleken dat de man deze schuld heeft afbetaald. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Terugbetaling ToZo-uitkering
5.26.
Desgevraagd heeft (de advocaat van) de man ter zitting verklaard dat de ToZo op naam van de man is aangevraagd, maar omdat partijen fiscale partners waren is de brief waarin de gemeente terugbetaling van de ToZo vordert aan beide partijen geadresseerd en is de vrouw voor de helft draagplichtig. Volgens de vrouw gaat om echter om de gemeenschappelijke huishouding en niet om fiscaal partnerschap bij de beoordeling of sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de terugbetaling van de ToZo. Verder voert de vrouw aan dat de man niet heeft aangetoond dat hij de volledige Tozo schuld voldaan zou hebben. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.27.
De man heeft de stelling dat hij voor de aanvraag van de ToZo stiekem gebruik heeft gemaakt van de DigiD van de vrouw niet gemotiveerd betwist. Ook de verweren van de vrouw dat zij niets met de aanvraag van doen heeft gehad, (om)dat zij nooit een onderneming heeft gehad en dat het door de man ontvangen geld niet is besteed aan haar of aan kosten voor levensonderhoud, heeft de man niet gemotiveerd weersproken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw had van de man verwacht mogen worden dat hij zijn stellingen te dien aanzien nader zou onderbouwen of motiveren, hetgeen hij echter niet heeft gedaan. Mede gelet op het feit dat niet is komen vast te staan dat de (uitsluitend) door de man ontvangen gelden zijn aangewend voor uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht (zie hiervoor in 5.4) alsmede gelet op het feit dat niet is gesteld en niet is gebleken dat de man deze (vermeend hoofdelijke) schuld aan de gemeente heeft terugbetaald, zal de rechtbank de vordering van de man tot terugbetaling door de vrouw van de helft van het door hem ontvangen bedrag afwijzen.
Water- en Zuiveringsheffing 2022
5.28.
Ten aanzien van de door de man gevorderde helft van de eigenaarslasten van de woning ad € 269,89, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover is overwogen in 5.4, namelijk dat uitgangspunt is dat elk der partijen de helft van deze lasten moet draagt. Dat betekent dat de helft van het gevorderde bedrag door de vrouw dient te worden voldaan. Het verweer van de vrouw – onder verwijzing naar de nota van afrekening – dat deze eigenaarslasten al zouden zijn verrekend, zal worden gepasseerd. Hoewel in die nota bij de post ‘Verrekening jaarlijkse lasten’ onder de sub-post ‘Waterschapslasten’ een bedrag van € 77,58 is opgenomen, welk bedrag overeenkomt met de post ‘Watersysteemheffing eigenaren’, kan – alleen al vanwege de andere benaming – niet worden vastgesteld dat het daarmee ook dezelfde post betreft, zoals de vrouw tot haar verweer heeft aangevoerd. Daar komt bij dat de andere te verrekenen lasten c.q. jaarlijkse betalingen in de nota van afrekening van de notaris juist weer níet overeenkomen met de door de man als productie 9 overgelegde belastingaanslag. Het verweer van de vrouw miskent bovendien dat de nota van afrekening dateert van 8 april 2022, terwijl de door de man gevorderde kosten betrekking hebben op gemeentelijke belastingen over het jaar 2022 met dagtekening 31 oktober 2022 en een vervaldatum van 31 januari 2023. Dat betekent dat het er in ieder geval alle schijn van heeft dat de thans door de man gevorderde kosten ten tijde van de nota van afrekening nog niet bekend waren en derhalve ook niet in die nota waren (en ook niet kónden zijn) opgenomen. Gelet op deze discrepanties had van de vrouw verwacht mogen worden dat zij haar verweer te dien aanzien nader zou hebben gemotiveerd, hetgeen zij echter niet heeft gedaan. Bij die stand van zaken is de rechtbank dan ook van oordeel dat de helft van voornoemd bedrag toewijsbaar is als gevorderd:
€ 134,94.
Kosten keuring energielabel
5.29.
Tot slot vordert de man de helft van de kosten voor (de keuring ten behoeve van het verkrijgen van) het energielabel ad € 325,01. Dat de vrouw daartoe geen opdracht heeft gegeven, doet er niet aan af dat het een feit van algemene bekendheid is dat woningen bij verkoop, verhuur en oplevering ook in 2022 verplicht over een energielabel dienen te beschikken. De kosten hiervoor vallen naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar onder eigenaarslasten van de woning. Zoals gezegd is uitgangspunt daarbij dat deze kosten voor de helft door de vrouw dienen te worden gedragen, zodat het bedrag van
€ 162,50zal worden toegewezen als gevorderd. Dat de nota al sinds juni 2022 in het bezit was van de man en dat de man dit deel van zijn vordering ook bij dagvaarding had kunnen meenemen, doet niet aan af aan de verschuldigdheid van dit bedrag door de vrouw aan de man.
Proceskosten
5.30.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 12.995,62 (twaalfduizendnegenhonderdvijfennegentig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 12.698,18 met ingang van 25 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023. [2]

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539.
2.type: