ECLI:NL:RBNHO:2023:3730

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
22/2834
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende Jeugdbescherming Regio Amsterdam

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Eiseres had op 21 maart 2022 verzocht om vernietiging van haar persoonlijke gegevens en om inzage in deze gegevens op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Na een aantal correspondenties en een beroep op 1 juni 2022 tegen het niet tijdig beslissen, heeft de rechtbank de zaak op 16 februari 2023 behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat Jeugdbescherming Regio Amsterdam niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt op basis van artikel 7.3.17 van de Jeugdwet (Jw). Dit betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft zich derhalve onbevoegd verklaard, wat eiseres de mogelijkheid biedt om haar verzoek voor te leggen aan de burgerlijke rechter. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Wob en de Wet open overheid (Woo) niet van toepassing zijn in deze context, omdat de Jeugdbescherming handelt als gecertificeerde instelling en niet als een publiekrechtelijke rechtspersoon. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen bestuursrechtelijke en civielrechtelijke procedures in zaken die betrekking hebben op de Jeugdbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

Jeugdbescherming Regio Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Blom).

Inleiding

1.1.
Bij e-mail van 21 maart 2022 heeft eiseres verzocht om vernietiging van haar persoonlijke gegevens. Ook heeft eiseres op 21 maart 2022 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht tot inzage in haar persoonlijke gegevens en te vernemen welke personen of organisaties inzage hebben gehad in deze gegevens.
1.2.
Bij e-mail van 5 april 2022, en bij e-mail van 11 april 2022, heeft Jeugdbescherming Regio Amsterdam gereageerd op eiseres verzoek.
1.3.
Eiseres heeft Jeugdbescherming Regio Amsterdam bij e-mail van 1 juni 2022 in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op haar verzoek.
1.4.
Eiseres heeft op 1 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep met het zaaknummer HAA 22/5434.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het verzoek van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is onbevoegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten partijen
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Jeugdbescherming Regio Amsterdam een gecertificeerde instelling (GI) in de zin van artikel 1.1. van de Jeugdwet is. Ook stelt verweerder dat Jeugdbescherming Regio Amsterdam waar het gaat om de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Wet open overheid (Woo) en de Wob geen bestuursorgaan is. Jeugdbescherming Regio Amsterdam is een GI en niet een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld.
Jeugdbescherming noemt vier situaties waarin het optreedt als bestuursorgaan: bij het geven van een schriftelijke aanwijzing, op grond van artikel 1:263 BW, bij het beperken van het contact tussen een ouder met gezag en het uithuisgeplaatste kind (artikel 1:265f BW), bij het beëindigen van een uithuisplaatsing (artikel 1:265d BW) en bij het bepalen welke jeugdhulp wordt ingezet (art 3.5 Jeugdwet). Deze situaties zijn nu niet aan de orde.
Daarnaast wordt vermeld dat als het gaat om handelen waarbij de GI wel kan worden beschouwd als bestuursorgaan, de Wob/Woo evenmin van toepassing zijn. In dergelijke gevallen gaat het namelijk om besluiten die leiden tot informatie die dient te worden opgenomen in het cliëntendossier zoals dat wordt beheerst door de Jeugdwet. Die wet kent een specifiek regime voor het verstrekken van informatie aan betrokkenen en gaat boven de Wob/Woo [1] . Verweerder verwijst naar een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam [2] . Ten aanzien van de AVG wordt verwezen naar de artikel 34 en artikel 35 lid 1 van de uitvoeringswet AVG. Eventuele verzoeken op basis van de AVG, dient eiseres, nu Jeugdbescherming niet kan worden beschouwd als bestuursorgaan, te worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
Ter zitting is verwezen naar de artikelen 7.3.17 van de Jeugdwet (Jw) en 7.3.1 van de Jw, waaruit blijkt dat Jeugdbescherming Regio Amsterdam niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt.
5. Eiseres stelt dat zij verschillende malen heeft verzocht om toepassing van de AVG en terecht een verzoek heeft gedaan op grond van de Wob. Eiseres stelt dat Jeugdbescherming Regio Amsterdam wel een bestuursorgaan is, en zich dient te houden aan de daarbij horende verplichtingen. Ter zitting is door eiseres vermeld, dat op grond van de AVG en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), gegevens enkel mogen worden verwerkt, vanuit een bepaalde taakstelling. Als de GI vanuit die bepaalde taakstelling optreedt als bestuursorgaan, dan kan niet gesteld worden dat het gaat om privaatrechtelijke handelingen. Alle verzochte informatie gaat over de omgang, gezag en uithuisplaatsing en ziet juist toe op die specifieke taakstelling.
Het kader
6. Paragraaf 7.3 van de Jw is getiteld “Toestemming, dossier en privacy” en omvat de artikelen 7.3.1 tot en met 7.4.5.
Artikel 7.3.1, eerste lid luidt:
"Hetgeen in deze paragraaf, met uitzondering van de artikelen 7.3.4, 7.3.5, 7.3.6 en 7.3.16, is bepaald ten aanzien van de jeugdhulpverlener is van overeenkomstige toepassing op de medewerker van de gecertificeerde instelling, met dien verstande dat voor «jeugdhulp» of «verlening van jeugdhulp» wordt gelezen «uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering»".
Het tweede lid luidt:
"In deze paragraaf wordt verstaan onder betrokkene: persoon aan wie rechtstreeks jeugdhulp wordt verleend, ten aanzien van wie de verlening van jeugdhulp wordt voorgesteld of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitgevoerd wordt of de uitvoering daarvan wordt voorgesteld."
Artikel 7.3.10 luidt:
"De jeugdhulpverlener verstrekt aan de betrokkene desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van het dossier, of delen daarvan. De verstrekking blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander. De jeugdhulpverlener kan voor de verstrekking van het afschrift een vergoeding verlangen overeenkomstig artikel 39 van de Wet bescherming persoonsgegevens."
Artikel 7.3.15, eerste lid, luidt:
"De verplichtingen op grond van deze paragraaf voor de jeugdhulpverlener jegens de betrokkene, gelden, indien de betrokkene de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, voor de jeugdhulpverlener jegens de ouders die het gezag over de betrokkene uitoefenen dan wel jegens zijn voogd."
Artikel 7.3.17 luidt:
”Een beslissing van een jeugdhulpverlener genomen op grond van deze paragraaf, een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15, 16, 17 of 19 van de Algemene verordening gegevensbescherming, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van een bezwaar als bedoeld in artikel 21 van die verordening gelden, ook voor zover de jeugdhulpverlener, de beslissing heeft genomen als of namens een bestuursorgaan, voor de toepassing van paragraaf 3.3 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, als een beslissing genomen door een ander dan een bestuursorgaan.
7. Uit de e-mail van eiseres van 21 maart 2022 blijkt dat eiseres met haar verzoek beoogt uitsluitend aan haar het dossier over haar dochter te verstrekken (met het oogmerk dit te vernietigen). Dat blijkt ook uit haar beroep op de AVG. Naar het oordeel van de rechtbank dient het verzoek van eiseres daarom te worden aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 7.3.10 van de Jw en heeft het niet (ook) de strekking om de dossiers voor iedereen te openbaren, zoals bedoeld in de Wob of de Woo. De omstandigheid dat eiseres heeft verwezen naar de Wob maakt dit oordeel niet anders.
8. Ingevolge artikel 7.3.17 van de Jw kan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, voor zover zij bij de brieven van 5 en 11 april 2022 heeft geweigerd om eiseres verzoek (tijdig) in te willigen, niet als een bestuursorgaan worden aangemerkt. De bestuursrechter is daarom niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank zal zich derhalve onbevoegd verklaren. Deze onbevoegdheid treft alleen de bestuursrechter en laat onverlet dat eiseres zich naar aanleiding van de afwijzing van haar verzoek door middel van een verzoekschrift tot de burgerlijke rechter kan wenden. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2018 [3] .
9. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ter zitting door Jeugdbescherming Regio Amsterdam aan eiseres de handreiking is gedaan om in gezamenlijk contact te treden over de verzoeken van eiseres. Eiseres heeft meerdere beroepen bij de rechtbank Noord-Holland ingesteld en heeft naar medewerkers van Jeugdbescherming Regio Amsterdam meerdere e-mails verstuurd.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank is onbevoegd. Zij mag de zaak dus niet behandelen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van State van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:436.
2.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1904.