ECLI:NL:RBNHO:2023:3713

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/15/326657 / HA ZA 22-213
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen uit overeenkomst van opdracht met verweer op verkeerde partij en opschorting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. Partijen zijn in januari 2020 een overeenkomst van opdracht aangegaan, waarbij [eiseres] bemiddelde bij de verkoop van appartementen in een bouwproject. [eiseres] vordert betaling van facturen die aan [gedaagde] zijn gestuurd, maar [gedaagde] stelt dat zij als verkeerde partij is gedagvaard en beroept zich op opschorting van de betalingsverplichting. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de juiste partij is en dat de vordering van [eiseres] opeisbaar is. Het verweer van [gedaagde] slaagt slechts gedeeltelijk, aangezien de rechtbank oordeelt dat de facturen voor een deel toewijsbaar zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] toe, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden eveneens aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/326657 / HA ZA 22-213
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
[eiseres], handelend onder de naam
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. S. Eernstman te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S. Hartog te Alkmaar.
De zaak in het kort
[eiseres] en [gedaagde] zijn in januari 2020 een overeenkomst van opdracht aangegaan, op basis waarvan [eiseres] heeft bemiddeld bij de verkoop van een zestal appartementen in bouwproject ‘ [naam] ’. [eiseres] vordert betaling door [gedaagde] van door haar verrichte werkzaamheden. [gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat zij als verkeerde partij is gedagvaard, omdat er geen facturen aan [gedaagde] maar aan de later opgerichte vennootschap [naam] B.V. zijn gestuurd. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op opschorting en betwist zij (de hoogte van) een aantal facturen. Behalve het verweer van [gedaagde] tegen één van de facturen, slagen haar verweren niet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 maart 2022 met producties 1-4;
- het herstelexploot van 11 april 2022;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- het tussenvonnis van 20 juli 2022;
- het bericht van 13 oktober 2022 van de zijde van [gedaagde] met productie 3;
- het bericht van 14 oktober 2022 van de zijde van [eiseres] met productie 5;
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2022, waar zijn verschenen namens [eiseres] de heer [naam] , directeur, vergezeld van mr. Eernstman voornoemd, en namens [gedaagde] mr. Hartog voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank op verzoek van partijen de zaak aangehouden om hen de gelegenheid te geven een minnelijke regeling te treffen. Partijen hebben uiteindelijk de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een makelaarskantoor dat zich als zodanig bezighoudt met de bemiddeling bij koop, verkoop, huur of verhuur van onroerend goed.
2.2.
Op 10 januari 2020 zijn de heer [naam] namens [eiseres] en de heer [naam] (hierna: [naam] ) namens [gedaagde] een overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst) aangegaan. Op grond van de overeenkomst heeft [eiseres] bemiddeld bij de verkoop van een zestal (te realiseren) appartementen in het bouwproject ‘ [naam] ’ te [woonplaats] . In de overeenkomst is onder meer opgenomen dat facturen dienen te worden geadresseerd aan [gedaagde] .
2.3.
Op 16 maart 2020 is [naam] B.V. (hierna: [naam] ) opgericht, onder andere ten behoeve van de ontwikkeling van het bouwproject ‘ [naam] ’ te [woonplaats] . [naam] is de enig bestuurder van [naam] .
2.4.
Tussen 17 juni 2020 en 23 december 2021 heeft [eiseres] in het kader van haar dienstverlening diverse facturen gestuurd naar [naam] . Onderstaande facturen met een totaalbedrag van € 68.212,54 zijn niet voldaan:
Factuurnummer
Factuurdatum
Bedrag
20850622
17 juni 2020
€ 1.052,70
20850716
6 juli 2020
€ 4.477,00
20851043
27 oktober 2020
€ 1.815,00
21850102
7 januari 2021
€ 16.516,50
21850224
24 februari 2021
€ 16.244,25
21851013
21 oktober 2021
€ 13.576,20
21851101
5 november 2021
€ 235,95
21851105
5 november 2021
€ 181,50
21851219
23 december 2021
€ 14.113,44
2.5.
Op 5 juli 2021 heeft de deurwaarder in opdracht van [eiseres] [naam] gesommeerd een bedrag van € 73.629,02, inclusief rente en kosten, te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in de dagvaarding - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
I. aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 75.590,79, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 68.212,54 vanaf 10 maart 2022;
II. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende betalingsverplichtingen. Op grond van de overeenkomst is [gedaagde] namelijk gehouden om [eiseres] te betalen voor de diensten die door [eiseres] daadwerkelijk zijn verricht en voor de kosten die door [eiseres] zijn gemaakt. [gedaagde] is in verzuim geraakt omdat geen van de onder 2.4 genoemde facturen is betaald binnen de op de facturen aangegeven redelijke betalingstermijn van veertien dagen. [eiseres] heeft dus een opeisbare vordering op [gedaagde] voor een totaalbedrag van € 68,212,54 inclusief btw. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de tot en met 9 maart 2022 verschenen wettelijke handelsrente, zijnde een bedrag van € 5.921,12. Daarnaast is [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 1.457,13 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.1.
Daartoe voert zij, samengevat, aan dat de verkeerde partij is gedagvaard. [gedaagde] is ten onrechte bij de onderhavige procedure betrokken omdat er geen opeisbare vordering jegens [gedaagde] bestaat. [eiseres] heeft namelijk geen facturen aan [gedaagde] verzonden, maar aan [naam] . Dit terwijl in artikel 3.3 van de overeenkomst expliciet is opgenomen dat de facturen geadresseerd dienden te worden aan [gedaagde] . Ook het sommatie-exploot is niet aan [gedaagde] gericht.
3.3.2.
Voor zover er wel een betalingsverplichting zou bestaan voor [gedaagde] , stelt zij dat zij gerechtigd is om deze verplichting op te schorten. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] haar verplichtingen uit de overeenkomst geschonden en is zij daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst, waardoor [naam] schade heeft geleden. [eiseres] heeft namelijk onjuiste mededelingen gedaan en onjuiste informatie verstrekt aan een koper van een van de appartementen van bouwproject ‘ [naam] ’. Deze koper heeft [eiseres] en [naam] in rechte betrokken, als gevolg waarvan [naam] schade heeft geleden in de vorm van gemaakte proceskosten.
3.3.3.
Daarnaast betwist [gedaagde] , voor zover er een betalingsverplichting bestaat, inhoudelijk een drietal facturen zoals die door [eiseres] zijn opgemaakt. Volgens [gedaagde] is zij de facturen van 7 januari en 23 december 2021 van € 16.516,50 respectievelijk € 14.113,44 niet verschuldigd en wordt met de factuur van 24 februari 2021 van € 16.244,25 een te hoog bedrag in rekening gebracht.
3.3.4.
[gedaagde] maakt bovendien bezwaar tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat een enkele sommatie volgens haar geen grond geeft voor het vorderen van deze kosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van [gedaagde] dat de verkeerde partij is gedagvaard niet slaagt. [eiseres] heeft een opeisbare vordering jegens [gedaagde] . Ook wijst de rechtbank het beroep van [gedaagde] op opschorting af. Haar verweer tegen de hoogte van een aantal facturen slaagt deels. De rechtbank licht dit hierna achtereenvolgens toe.
juiste partij gedagvaard
4.2.
[eiseres] heeft op 10 januari 2020 een overeenkomst gesloten met [gedaagde] . Op dat moment was [naam] nog niet opgericht, zodat [naam] geen partij kon zijn bij de overeenkomst. Vast staat dat [eiseres] en [gedaagde] op enig moment hebben afgesproken dat de facturen van [eiseres] op naam van [naam] zouden komen te staan in plaats van op naam van [gedaagde] . Daaruit volgt echter, anders dan waarvan [gedaagde] uitgaat, nog niet dat [naam] in plaats van [gedaagde] partij is geworden bij de overeenkomst. Bijkomende feiten, waaruit dat wel zou kunnen volgen, heeft [gedaagde] niet gesteld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] nog steeds partij is bij de overeenkomst en dat de hieruit voortvloeiende (betalings)verplichtingen op haar rusten. [eiseres] heeft dan ook de juiste partij gedagvaard en is ontvankelijk in haar vordering.
opeisbare vordering
4.3.
De facturen waarvan [eiseres] betaling vordert en die in deze procedure in het geding zijn gebracht, zijn volgens nadere afspraak tussen partijen geadresseerd aan [naam] . Met die nadere afspraak hebben partijen uitsluitend wijziging gebracht in de in de overeenkomst opgenomen bepaling dat de facturen aan [gedaagde] gestuurd zouden worden. [gedaagde] is, zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen, contractspartij gebleven en in die hoedanigheid (uiteindelijk) verantwoordelijk voor betaling. De gestelde betalingstermijn van de facturen is inmiddels ruimschoots verstreken, zodat de vordering die [eiseres] op [gedaagde] heeft, opeisbaar is.
Opschorting
4.4.
[gedaagde] heeft zich verder op opschorting van zijn betalingsverplichting beroepen, in verband met een gerechtelijke procedure waarin [eiseres] en [naam] met een koper van een van de appartementen van bouwproject ‘ [naam] ’ verwikkeld waren. Volgens [gedaagde] is [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door het verstrekken van onjuiste informatie en het doen van onjuiste mededelingen aan de koper. De koper is daarom een gerechtelijke procedure tegen [naam] gestart, waardoor [naam] schade heeft geleden. Deze schade komt voor rekening van [eiseres] , aldus [gedaagde] .
4.5.
Het beroep op opschorting faalt. Voor een geslaagd beroep op opschorting dient [gedaagde] een opeisbare vordering op [eiseres] te hebben. Gesteld noch gebleken is dat dit het geval is. Naar eigen zeggen van [gedaagde] is [naam] de partij die de gestelde schadevordering heeft. [naam] is geen partij bij de onderhavige procedure. Dit betekent dat voor opschorting reeds hierom geen plaats is en evenmin voor verrekening voor zover [gedaagde] dat beoogt. Overigens heeft de rechtbank Midden-Nederland in haar vonnis van 13 juli 2022 alle vorderingen van de koper afgewezen.
facturen
factuur 7 januari 2021
4.6.
[gedaagde] betwist de factuur van 7 januari 2021 van € 16.516,50. Deze factuur betreft de verkoopcourtage van bouwnummer 5. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] meent dat zij deze factuur niet is verschuldigd, omdat er door toedoen van [eiseres] een schadevergoeding moest worden uitgekeerd aan de familie die het appartement met het bouwnummer 5 had gekocht. [gedaagde] heeft dit echter onvoldoende toegelicht of met stukken onderbouwd en zo deze factuur onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank wijst de gevorderde betaling van het bedrag van € 16.516,50 daarom toe.
factuur 24 februari 2021
4.7.
[gedaagde] stelt verder dat in de factuur van 24 februari 2021 van € 16.244,25 een te hoog bedrag in rekening wordt gebracht. Volgens [gedaagde] is het juiste bedrag € 13.721,40. [eiseres] heeft dit tijdens de zitting desgevraagd erkend. Dit lagere bedrag van € 13.721,40 acht de rechtbank dan ook toewijsbaar.
factuur 23 december 2021
4.8.
Ten slotte betwist [gedaagde] de factuur van 23 december 2021 van € 14.113,44. Deze factuur betreft de verkoopcourtage van bouwnummer 6. Volgens [gedaagde] heeft haar directeur-grootaandeelhouder dit appartement zelf behouden. Hierdoor geldt het appartement als niet verkocht en is de factuur niet verschuldigd, aldus [gedaagde] .
4.9.
Dit verweer slaagt niet. Uit de overeenkomst blijkt niet dat er een afspraak is gemaakt tussen [eiseres] en [gedaagde] waaruit volgt dat [naam] als directeur-grootaandeelhouder geen (courtage)kosten verschuldigd zou zijn indien hij een appartement van bouwproject ‘ [naam] ’ zou kopen. Het standpunt van [gedaagde] dat een redelijke uitleg van de overeenkomst dat meebrengt, is onvoldoende onderbouwd. De vordering tot betaling van € 14.113,44 is daarom ook toewijsbaar.
overige facturen
4.10.
De facturen van 17 juni 2020, 6 juli 2020, 27 oktober 2020, 21 oktober 2021 en de twee facturen van 5 november 2021 van in totaal € 21.338,35 worden als onweersproken eveneens toegewezen.
4.11.
Op basis van het voorgaande, acht de rechtbank in totaal een hoofdsom van € 65.689,69 inclusief btw toewijsbaar.
wettelijke handelsrente
4.12.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom zal als onweersproken ook worden toegewezen. Over de ingangsdatum overweegt de rechtbank als volgt. Op de afzonderlijke facturen is vermeld dat ‘vriendelijk wordt verzocht’ de facturen binnen veertien dagen te voldoen dan wel wat betreft de facturen van 7 januari 2021, 24 februari 2021, 21 oktober 2021 en 23 december 2021 op datum van transport. Gesteld noch gebleken is dat partijen deze betalingstermijnen zijn overeengekomen en of deze termijnen fatale termijnen zijn.
4.13.
Bij gebreke aan duidelijkheid over een uiterste datum van betaling zal de rechtbank de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding, zijnde 21 maart 2022.
buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een sommatiebrief ook geldt als incassohandeling en dat niet de eis gesteld kan worden dat de schuldeiser nadien nog meer incassowerkzaamheden moet verrichten om aanspraak te kunnen maken op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [1] [eiseres] heeft met haar sommatie-exploot dus, anders dan [gedaagde] stelt, voldoende gedaan om aanspraak te kunnen maken op de buitengerechtelijke incassokosten. Haar vordering zal de rechtbank dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over de toe te wijzen hoofdsom van € 65.689,69, zijnde een bedrag van € 1.431,90.
proceskosten
4.15.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2 punten × € 1.183,00)
totaal
5.311,41
4.16.
[eiseres] vordert haar proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ingevolge artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (BW). Uit de rechtspraak volgt echter dat het niet mogelijk is om wettelijke handelsrente te vorderen over de proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst daarom de wettelijke handelsrente over de proceskostenveroordeling af, maar zal in plaats daarvan de wettelijke rente over de proceskosten ingevolge artikel 6:119 BW toewijzen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.17.
Volgens vaste rechtspraak [2] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 65.689,69, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag met ingang van 21 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.431,90 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 5.311,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad van 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405.
2.zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853