Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft verzoekster nog het proces-verbaal van 16 januari 2023 van het in de hoofdzaak gehouden voorlopig getuigenverhoor, overgelegd.
2.Inleiding
“Mr. Maliepaard verzoekt de rechter- commissaris een termijn voor het opgeven van nieuwe getuigen. De rechter-commissaris bepaalt dat mr. Maliepaard een onderbouwd verzoek mag indienen voor het laten horen van nieuwe getuigen. (…)Mr. Tophoff krijgt hierna de gelegenheid om op dit verzoek te reageren.”
6 februari 2023 heeft de gemeente daartegen verweer gevoerd. Bij brief van 7 februari 2023, door de griffier namens de rechter- commissaris verzonden, is aan verzoekster meegedeeld dat het verzoek ten aanzien van twee nieuwe getuigen wordt toegewezen en het verzoek tot het horen van de derde getuige wordt afgewezen.
De brief van 7 februari 2023 luidt, voor zover van belang, als volgt:
Bij bericht van 24 februari 2023 heeft de griffier namens de rechter aan verzoekster meegedeeld geen aanleiding te zien om terug te komen op de op 7 februari 2023 genomen beslissing.
3.Het standpunt van verzoekster
De rechter heeft zich op het getuigenverhoor van 12 dan wel 16 januari 2023 buiten de aanwezigheid van mr. Maliepaard negatief over laatstgenoemde uitgelaten tegenover (de afgevaardigden van) verzoekster. Zo heeft de rechter zich er in aanwezigheid van de cliënten van mr. Maliepaard over beklaagd dat laatstgenoemde te laat op de zitting was. Ook heeft de rechter gezegd dat hij het onbehoorlijk vond dat mr. Maliepaard heeft verzuimd om de volgorde van de te horen getuigen correct aan de rechtbank door te geven.
4.Het standpunt van de rechter
mr. Maliepaard pas op het geplande tijdstip van het tweede getuigenverhoor, te weten 14.30 uur. Het is mogelijk dat de rechter op 16 januari 2023 tegen (de afgevaardigden van) verzoekster een opmerking heeft gemaakt over het verzuim van mr. Maliepaard om de volgorde van de te horen getuigen aan de rechtbank door te geven. Het ongenoegen was niet gericht tegen verzoekster zelf en zij heeft ook alle ruimte gekregen om vragen te stellen. De rechter vindt het spijtig dat bij verzoekster hierdoor het beeld zou zijn ontstaan dat hij niet onpartijdig zou zijn.
5.De beoordeling
De rechter stelt daar tegenover dat ieder verzoek tot het horen van een nieuwe getuige waarover nog niet is beslist, volledig en niet marginaal moet worden getoetst en dat daarbij “hoor en wederhoor” moet worden toegepast.
Wat dat laatste betreft is van belang dat, anders dan verzoekster veronderstelt, verzoekster, zonder dat daartoe verlof van de rechter-commissaris is vereist, hoger beroep in kan stellen van de beslissing van de rechter-commissaris in een voorlopig getuigenverhoor [1] .
Concreet heeft verzoekster hierover aangevoerd dat de rechter haar – buiten aanwezigheid van mr. Maliepaard – heeft aangesproken over het feit dat laatstgenoemde te laat was en had verzuimd om de volgorde van de te horen getuigen aan de rechtbank door te geven. Daarbij komt dat de rechter heeft verzuimd om mr. Tophoff aan te spreken op het feit dat zij een getuige vooraf had benaderd en geprobeerd had invloed uit te oefenen op de door de betreffende getuige af te leggen verklaring, aldus verzoekster.
Evenmin acht de wrakingskamer het onbegrijpelijk dat een reprimande aan het adres van mr. Tophoff achterwege is gebleven. Het behoort tot de kerntaak van de rechter als rechter-commisaris om leiding te geven aan de getuigenverhoren op een zodanige wijze dat de getuigen deugdelijk worden gehoord en de inhoud van de verklaringen op een juiste wijze in het proces- verbaal wordt opgenomen. Vanwege de mogelijke relevantie (bewijswaardering) in de eventueel tussen verzoekster en de gemeente te voeren bodemprocedure, heeft de rechter in het proces-verbaal laten opnemen wat de betreffende getuige heeft verklaard over de voorafgaande bemoeienis van mr. Tophoff. Ook over dit deel van de inhoud van het proces-verbaal heeft verzoekster (bij het opmaken daarvan tijdens de zitting maar ook later niet) geen opmerkingen gemaakt. Het was in beginsel aan de rechter om te beoordelen of er daarnaast aanleiding bestond om mr. Tophoff op één en ander ter zitting aan te spreken. De rechter was hier, gelet op zijn hiervoor omschreven taken ter zitting, niet toe verplicht.