ECLI:NL:RBNHO:2023:3501

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
C/15/324330 / HA ZA 22-58
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake wanprestatie en onrechtmatige daad in relatie tot investeringen in cryptovaluta

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers, ervaren beleggers in cryptovaluta, gedaagde aangesproken op wanprestatie en onrechtmatige daad. Gedaagde had cryptovaluta van eisers ontvangen en deze geïnvesteerd in risicovolle altcoins, wat volgens eisers niet was toegestaan. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen, omdat zij niet konden aantonen dat gedaagde tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. Gedaagde had de vrijheid om in altcoins te investeren, zoals afgesproken in de communicatie via Telegram. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat zij schade hadden geleden door de valse overzichten die gedaagde had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar waren, en dat gedaagde ook geen recht had op de gevorderde schadevergoeding voor het onrechtmatig beslag dat door eisers was gelegd. De rechtbank heeft de proceskosten aan eisers opgelegd, aangezien zij in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht, zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/324330 / HA ZA 22-58
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
2.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
3.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
4.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
5.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
6.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
7.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
8.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
9.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
10.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
11.
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
hierna samen te noemen: [eiser] c.s.,
advocaat mr. J.J.D. van Doleweerd, kantoorhoudende [kantoorplaats] ,
tegen
[gedaagde],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Heilig, kantoorhoudende te [kantoorplaats] .
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over cryptovaluta. [eiser] c.s. hebben ieder voor zich cryptovaluta aan [gedaagde] overgemaakt. [gedaagde] heeft de cryptovaluta van [eiser] c.s. geïnvesteerd in (opties) in cryptovaluta. [eiser] c.s. spreken [gedaagde] aan op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad onder meer omdat [gedaagde] volgens [eiser] c.s. investeringen in riskante altcoins heeft gedaan, wat hij niet mocht doen. De rechtbank gaat daar niet in mee en wijst alle vorderingen van [eiser] c.s. af.
[gedaagde] stelt in deze zaak tegenvorderingen in die te maken hebben met het beslag dat [eiser] c.s. op de cryptovaluta van [gedaagde] hebben laten leggen en met de vergoeding die [gedaagde] voor zijn werkzaamheden zou krijgen. De rechtbank wijst ook deze vorderingen af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 december 2021 met bijlagen 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie en voorwaardelijke reconventie met bijlagen 1 tot en met 20,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis in conventie met bijlagen 14 tot en met 16,
- de akte uitlaten en overlegging productie van [gedaagde] met bijlage 21,
- het tussenvonnis van 31 augustus 2022 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 21 februari 2023 plaatsgevonden. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Verder is ter zitting de akte overlegging producties van [eiser] c.s. met bijlage 18 aan het procesdossier toegevoegd.
Aan het eind van de zitting heeft de voorzitter bepaald dat in deze zaak op 12 april 2023 een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] c.s. zijn ervaren beleggers in cryptovaluta. [gedaagde] is dat ook.
2.2.
Partijen zijn via het anonieme chatplatform Telegram met elkaar in contact gekomen. [gedaagde] heeft op Telegram een besloten chatgroep aangemaakt die hij ‘ [chatgroep1] ’ heeft genoemd. [gedaagde] heeft eind mei 2018 het volgende bericht in deze chatgroep geplaatst (hierna: [chatgroep1] ):
[chatgroep]
Introduction
Welcome to the [chatgroep1] ! My name is [eiser] , I’m a [kantoorplaats] -year-old full time trader from [land] . Been in the stockmarket for 11 years, been in crypto for 2 years. I started with 3 Bitcoin and traded it as of today to 116 Btc. I use TA, mostly, Ema, Rsi Ichi, Volume and in some cases Elliot waves. I only recently joined the realm of the funding group(s) and I’m very excited to work with you guys, kick some serious market ass, and have fun. (…)
Period
The fund starts at the 2nd of June (…) every investment period consists of 1 month. After each month you can choose to cash out, keep it in the fund, or add more Eth.
Payment structure
To keep the administration optimal and well-organized dividend will be paid out every month at the end of the investment period.
If you would like the reinvest a certain percentage, send me a PM (…)
Trading style and risk
I have been a trader for 11 years, I am an 80% TA man, 10% bot trader and 10% fundamental. I only use a bot to scan the codes of exchanges to look out for coins they are testing and/or building a wallet for to make a quick trade. That is the only time I trade Alts with this Fund, all other trades are 100% Bitcoin.
Trading style
My products: Bitcoin both long and short, 2x 3x 5x 10x and very very rarely 25x. Altcoins who get picked up by my bot for a quick trade. I mainly trade on Bitfinex and Bitmex, altcoins I trade at Binance, Bittrex and some smaller not mentionable exchanges.
I work with very tight SL, I take my losses sooner than most. But I make sure my wins worth it. Even though this creates a lot of “losing trades” it has turned out to be a very rewarding strategy. (…)
Expected ROI
My aim and expectations are a 35% ROI on monthly basis, which will be paid out as dividend at the end of the investing period of one month.”
2.3.
[eiser] c.s. hebben in de periode vanaf eind mei 2018 tot medio maart 2020 bitcoin en/of ethereum overgemaakt naar bitcoin- en/of ethereumadressen die [gedaagde] via Telegram had opgegeven. [gedaagde] heeft tot oktober 2020 via Telegram maandelijks overzichten aan [eiser] c.s. verstrekt waaruit de stand van zaken met betrekking tot de door [eiser] c.s. geïnvesteerde cryptovaluta zou moeten blijken.
2.4.
In oktober 2020 heeft [gedaagde] [eiser] c.s. ervan op de hoogte gesteld dat hij de cryptovaluta in 2018 voor een groot deel had geïnvesteerd in ‘Oyster Pearl’ (hierna: PRL) en dat deze investering eind oktober 2018 waardeloos was geworden als gevolg van oplichting (een ‘scam’). [gedaagde] heeft in dit verband begin oktober 2020 het volgende bericht op Telegram geplaatst:
“Dear Investors
After all the current messages and requests coming my way there is no other option than to provide full disclosure regarding the funds. There is no right way of starting my story, nor a way to enlighten any of it.
Somewhere along the path I got offered a ‘golden’ opportunity to invest in an established project I really believed in. I was very close with their CEO and he provided me some insights after signing an NDA. I invested a big part of the fund in this coin (…) Their main dev pulled and crashed it all. (…)
My intentions were and still are completely good at heart. I made two poor decisions, one as a result of the other. I panicked, had to make a split decision and choose the wrong one to continue. I was afraid to face the group after such a loss and wanted to recover it. I have been working around to the clock to turn it all around, but I could not keep up. (…) Now with the growing demand to provide the proof of funds, I cannot do so because the reality does not reflect the set expectations.
The next steps:
I will create a calculation individually for everyone in the fund in terms of total investment in dollars. I will deduct the cashouts and the paid out dividends from this total amount. That will be the amount owed to that specific investor. I will very likely be able to make everyone whole without losing a penny in this ordeal. I will start to phase out the current investments and change it to USDT to preserve value. After these calculations are made I will post it in this channel and start the reimbursement from top to bottom in ETH. If there are funds left after this process it will be divided based on ratio. (…)”
2.5.
Vervolgens hebben sommigen van [eiser] c.s. met [gedaagde] contact gehad over de afwikkeling van het ‘ [chatgroep1] ’ en het in kaart brengen van alle verrichte transacties. In het kader van de afwikkeling van het ‘ [chatgroep1] ’ heeft [gedaagde] in de periode tot en met 12 januari 2021 ethereum naar [eiser] c.s. overgemaakt, waarmee [eiser] c.s. in ieder geval hun initiële inleg hebben teruggekregen.
2.6.
Bij brief van 7 juli 2021 heeft de advocaat van [eiser] c.s. [gedaagde] aansprakelijk gesteld op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad. [gedaagde] heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.7.
Op 7 december 2021 hebben [eiser] c.s. ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag laten leggen op, kort gezegd, de cryptovaluta van [gedaagde] . Deze zijn in gerechtelijke bewaring genomen nadat de beslagleggende deurwaarder de woning van [gedaagde] was binnengetreden.

3.De vorderingen

De vorderingen van [eiser] c.s.
3.1.
[eiser] c.s. vorderen, samengevat en na eiswijziging, dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten dan wel dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiser] c.s. heeft gehandeld;
II. [gedaagde] veroordeelt om de door [eiser] c.s. geleden schade te vergoeden door
  • (primair) het in de eis van de dagvaarding per eisende partij genoemde aantal bitcoin te transigeren op een betaaladres dat de betreffende eisende partij aanwijst (voor alle eisende partijen samen komt dat neer op 105,5283 bitcoin),
  • (subsidiair) het geldbedrag te betalen dat in de eis van de dagvaarding per eisende partij is genoemd (voor alle eisende partijen samen komt dat neer op een bedrag van € 4.471.997,05);
III. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de schade die ontstaat doordat de koers van de bitcoin ten opzichte van de euro na 29 december 2021 is gestegen, waarbij de koersschade moet worden vergoed tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [gedaagde] veroordeelt om € 12.600,- aan [eiser] te betalen;
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de beslagkosten van € 3.962,18 en de proces- en nakosten.
3.2.
Aan deze vorderingen leggen [eiser] c.s. ten grondslag dat zij een overeenkomst van opdracht met [gedaagde] hebben gesloten die te kwalificeren is als lastgeving. De bitcoin en/of ethereum die [eiser] c.s. in het ‘ [chatgroep1] ’ hadden ingelegd, zou [gedaagde] namelijk aanwenden voor de aan- en verkoop van bitcoin tegen vergoeding van een ‘performance fee’. [gedaagde] heeft het ingelegde vermogen echter grotendeels in altcoins geïnvesteerd zonder instemming van [eiser] c.s. en zonder [eiser] c.s. daarover te informeren. De verliezen van deze transacties heeft [gedaagde] ruim twee jaar gemaskeerd door maandelijks valse overzichten te verstrekken. Volgens [eiser] c.s. heeft [gedaagde] daarmee zijn informatie- en zorgplicht als opdrachtnemer geschonden.
Het handelen van [gedaagde] levert naast wanprestatie ook een onrechtmatige daad op.
De geleden schade willen [eiser] c.s. in bitcoin [1] en anders in geld vergoed krijgen. Voor de berekening van de schade knopen [eiser] c.s. aan bij het laatste valse overzicht dat [gedaagde] aan [eiser] c.s. heeft verstrekt. Wat [eiser] c.s. volgens dat overzicht in bitcoin hebben belegd verminderd met de aan [eiser] c.s. gedane uitkering in bitcoin, is de gevorderde schade in bitcoin (105,5283 bitcoin). Het gevorderde schadebedrag van
€ 4.471.997,05 is de waarde die deze 105,5283 bitcoin op 29 december 2021 hadden. Het gevorderde bedrag van € 12.600,- heeft te maken met het door [eiser] opgestelde Excel-overzicht van alle transacties (bijlage 16 van [gedaagde] ). [eiser] c.s. vorderen dit bedrag als redelijk loon voor [eiser] [2] dan wel op grond van onrechtvaardigde verrijking.
3.3.
[gedaagde] vindt dat de vorderingen van [eiser] c.s. moeten worden afgewezen. Volgens [gedaagde] is geen sprake van een tussen partijen gesloten overeenkomst omdat deze onvoldoende bepaalbaar is. [gedaagde] voert verder aan dat het hem was toegestaan om de cryptovaluta van [eiser] c.s. in altcoins te investeren en dat wat hem wordt verweten niet tot schade heeft geleid. Van wanprestatie of onrechtmatig handelen is dan ook geen sprake. En mocht [gedaagde] wel schadevergoeding aan [eiser] c.s. moeten betalen, dan dient de schadevergoeding op grond van voordeelstoerekening, eigen schuld van [eiser] c.s. en matiging te worden teruggebracht tot nihil.
Dat [gedaagde] voor de inspanningen van [eiser] een vergoeding zou moeten betalen, wordt door [gedaagde] ook betwist.
De vorderingen van [eiser] c.s. zijn volgens [gedaagde] hoe dan ook niet toewijsbaar omdat partijen een overeenkomst hebben gesloten tot beëindiging van hun rechtsverhouding waarbij zij elkaar finale kwijting hebben verleend. [gedaagde] doet verder nog een beroep op rechtsverwerking en betoogt daarnaast dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als [eiser] c.s. aanspraak zouden kunnen maken op schadevergoeding.
De tegenvorderingen van [gedaagde]
3.4.
[gedaagde] heeft de volgende tegenvorderingen ingesteld:
I. hoofdelijke veroordeling van [eiser] c.s. om de schade van € 12.710,- te vergoeden die [gedaagde] door de beslaglegging heeft geleden,
en voor het geval de rechtbank het niet met [gedaagde] eens is dat partijen een overeenkomst tot beëindiging van hun rechtsverhouding met finale kwijting hebben gesloten of sprake is van rechtsverwerking:
II. een verklaring voor recht dat [gedaagde] en [eiser] c.s. hebben afgesproken dat [gedaagde] een performance fee toekomt bij winst en dat deze performance fee 20% van deze winst bedraagt;
III. veroordeling van [eiser] c.s. om het in de eis van [gedaagde] per verwerende partij genoemde bedrag aan schadevergoeding te betalen (in totaal € 28.314,20);
IV. hoofdelijke veroordeling van [eiser] c.s. in de proceskosten.
3.5.
Aan deze vorderingen legt [gedaagde] ten grondslag dat het beslag op zijn (wallet met) cryptovaluta onrechtmatig is geweest en dat hij daardoor materiële en immateriële schade heeft geleden van in totaal € 12.710,-. Daarnaast moeten [eiser] c.s. volgens [gedaagde] nog een ‘performance fee’ betalen van in totaal € 28.314,20 (20% van € 141.571,-).
3.6.
[eiser] c.s. vinden dat de vorderingen van [gedaagde] moeten worden afgewezen omdat geen sprake is van onrechtmatige beslaglegging en [gedaagde] zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd. Voor de ‘performance fee’ geldt volgens [eiser] c.s. bovendien dat [gedaagde] deze al heeft ontvangen.
3.7.
De rechtbank zal op de stellingen van partijen nader ingaan als dat voor de beoordeling van de vorderingen van belang is.

4.De beoordeling van de vorderingen van [eiser] c.s. (de conventie)

Finale kwijting

4.1.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat hij niet door [eiser] c.s. kan worden aangesproken omdat zij hem finale kwijting zouden hebben verleend. [eiser] c.s. hebben namelijk gelijk dat die finale kwijting nergens uit blijkt. Dat [eiser] c.s. hun rechten hebben prijsgegeven volgt in ieder geval niet, zoals [gedaagde] heeft beweerd, uit de notulen van de op 6 en 9 oktober 2020 tussen partijen gehouden ZOOM-bijeenkomsten en de samenvatting van 24 februari 2021 die is opgesteld naar aanleiding van de laatste uitbetaling in ethereum op 12 januari 2021 (bijlagen 13, 14 en 15 van [gedaagde] ). Uit deze stukken is af te leiden dat partijen hebben afgesproken dat het ‘ [chatgroep1] ’ wordt afgewikkeld met als insteek dat [eiser] c.s. minimaal hun inleg terug zouden krijgen en dat deze afwikkeling ook feitelijk heeft plaatsgevonden. Dit gebeurde nadat [gedaagde] begin oktober 2020 in de Telegram-chatbox had toegegeven dat hij de ‘PRL-scam’ heeft verhuld en tot terugbetaling wilde overgaan (zie 2.4 van dit vonnis). Daaruit valt echter niet op te maken dat [gedaagde] slechts aan de afwikkeling van het ‘ [chatgroep1] ’ wilde meewerken als [eiser] c.s. hem finale kwijting zouden verlenen.
Rechtsverwerking
4.2.
Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is nodig dat de rechthebbende (in dit geval [eiser] c.s.) zich heeft gedragen op een wijze waardoor het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om vervolgens gebruik te maken van zijn recht of bevoegdheid, in dit geval tot het maken van aanspraak op schadevergoeding. Naar vaste rechtspraak is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan bij de wederpartij ( [gedaagde] ) gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Stilzitten kan echter slechts tot rechtsverwerking leiden, indien op grond van de omstandigheden van het geval redelijkerwijs een bepaald handelen van de rechthebbende had mogen worden verwacht.
4.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het ‘ [chatgroep1] ’ in overleg is afgewikkeld op grond waarvan op 12 januari 2021 de laatste overmaking in ethereum heeft plaatsgevonden. Hij stelt dat hij pas op 7 juli 2021 (na maandenlange radiostilte) aansprakelijk is gesteld.
4.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen in ieder geval nog in februari 2021 met elkaar hebben overlegd over de (verdere) afwikkeling, omdat [eiser] namens de beleggers een verslag aan [gedaagde] heeft gezonden.
Daarnaast heeft [gedaagde] in zijn reactie per e-mail van 12 juli 2021 zelf nog aangedrongen op nader overleg over een minnelijke oplossing.
Andere argumenten dan het tijdsverloop van enkele maanden heeft [gedaagde] niet aangevoerd ter onderbouwing van dit verweer. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat [gedaagde] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiser] c.s. hun aanspraken niet geldend zouden maken.
Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking wijst de rechtbank daarom ook af.
Is er een overeenkomst tot stand gekomen?
4.5.
De volgende vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is of partijen een overeenkomst met elkaar hebben gesloten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.6.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Dit volgt niet alleen uit de eigen stellingen van [gedaagde] maar ook uit wat feitelijk in deze zaak is gebeurd. Vaststaat dat [gedaagde] een besloten chatgroep op Telegram heeft aangemaakt die hij ‘ [chatgroep1] ’ heeft genoemd. [eiser] c.s. hebben na het lezen van de in 2.2 van dit vonnis weergegeven whitepaper en/of andere berichten van [gedaagde] op Telegram bitcoin en/of ethereum overgemaakt naar bitcoin- en/of ethereumadressen die [gedaagde] had opgegeven. Na overmaking heeft [gedaagde] de bitcoin- en/of ethereumadressen van [eiser] c.s. als deelnemers van het ‘ [chatgroep1] ’ in zijn administratie geregistreerd en is [gedaagde] met de cryptovaluta van [eiser] c.s. gaan handelen in (al dan niet opties in) cryptovaluta met als doel daaruit rendement voor [eiser] c.s. te behalen. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] voor zijn werkzaamheden een vergoeding zou krijgen van 20% van het behaalde rendement (partijen noemen die vergoeding de ‘performance fee’). De rechtbank vindt dat daarmee de elementen van de overeenkomst van opdracht voldoende zijn bepaald. [3]
Geen lastgeving
4.7.
De overeenkomst is niet als lastgeving is aan te merken. Voor lastgeving is namelijk nodig dat [gedaagde] de verplichting op zich heeft genomen om voor rekening van [eiser] c.s. rechtshandelingen te verrichten. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat [eiser] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat [gedaagde] die verplichting had.
Tekortschieten van [gedaagde] ?
4.8.
Vervolgens is het de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht had.
Altcoins
4.9.
Het standpunt van [eiser] c.s. is dat zij met [gedaagde] hebben afgesproken dat [gedaagde] de cryptovaluta vrijwel uitsluitend zou aanwenden voor de aan- en verkoop van bitcoin. Die afspraak is [gedaagde] volgens [eiser] c.s. niet nagekomen omdat [gedaagde]
1. de cryptovaluta voor 80% heeft geïnvesteerd in de uiterst risicovolle ‘initial coin offering’ (ICO) PRL, en
2. de resterende en nieuw ingelegde cryptovaluta heeft gebruikt voor de handel in de altcoins NULS, DMST, WALT en VIDT.
[gedaagde] heeft betwist dat hij zich diende te beperken tot de aan- en verkoop van bitcoin.
4.10.
Partijen zijn het met elkaar eens dat [gedaagde] de cryptovaluta van [eiser] c.s. feitelijk niet heeft gebruikt voor de aan- en verkoop van bitcoin. [gedaagde] heeft optieposities in bitcoin ingenomen en de cryptovaluta van [eiser] c.s. grotendeels geïnvesteerd in altcoins. Verder is niet in geschil dat [gedaagde] in de periode vanaf juli 2018 tot en met oktober 2018 een groot deel van de tot dan overgemaakte cryptovaluta heeft gebruikt voor de aankoop van PRL. De rechtbank volgt [eiser] c.s. niet in hun stelling dat PRL op dat moment een uiterst risicovolle ICO was. [gedaagde] heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd dat de ICO van PRL op 14 november 2017 is geëindigd en dat PRL vanaf
20 december 2017 als altcoin op de ‘Kucoin Exchange’ werd verhandeld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat PRL een ‘gewone’ altcoin was.
Dat [gedaagde] met de resterende en nieuw ingelegde cryptovaluta in de andere door [eiser] c.s. genoemde altcoins is gaan handelen, heeft [gedaagde] erkend en dat staat daarom ook vast.
4.11.
De hamvraag in deze zaak is dus of [gedaagde] de cryptovaluta van [eiser] c.s. grotendeels in altcoins mocht investeren. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] dit mocht, zonder [eiser] c.s. vooraf om toestemming te vragen of [eiser] c.s. daarover te informeren. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.12.
[eiser] c.s. zijn allemaal ervaren beleggers in cryptovaluta. Zij hebben hun bitcoin- en/of ethereum overgemaakt naar bitcoin- en/of ethereumadressen van een voor hen onbekende persoon ( [gedaagde] ) met wie zij slechts via het anonieme chatplatform Telegram contact hadden. Behalve als het gaat om [eiser] is onduidelijk gebleven wie van [eiser] c.s. cryptovaluta naar [gedaagde] is gaan overmaken naar aanleiding van [chatgroep1] en wie van [eiser] c.s. cryptovaluta heeft overgemaakt na het lezen van een andere (latere) versie van [chatgroep1] of andere berichten van [gedaagde] op Telegram of ervaringen van andere beleggers. Voor de uitkomst van deze zaak maakt dit echter niet uit.
4.13.
Voor zover sommigen van [eiser] c.s. zijn ingestapt na kennisneming van [chatgroep1] geldt namelijk dat [gedaagde] gelijk heeft dat uit [chatgroep1] niet blijkt dat hij vrijwel uitsluitend in bitcoin mocht handelen. Uit [chatgroep1] volgt dat [gedaagde] naar eigen goeddunken optieposities in bitcoin met hefbomen (oplopend tot 1:10 en in uitzonderlijke gevallen zelfs tot 1:25) mocht innemen en mocht handelen in altcoins als zich een mogelijke lucratieve kans voordeed en/of voor de snelle handel. Dat in [chatgroep1] staat dat [gedaagde] door middel van een ‘bot’ (dat is software of een app) achterhaalt of een altcoin kansen biedt, wil niet zeggen dat het [gedaagde] niet is toegestaan om een dergelijke altcoin op een andere manier op het spoor te komen en daarin te investeren (zoals bij PRL is gebeurd). Ook kan op basis van [chatgroep1] niet worden gezegd dat [gedaagde] de cryptovaluta in een bepaalde verhouding diende te spreiden over (opties in) bitcoin en altcoins.
4.14.
Voor zover sommigen van [eiser] c.s. cryptovaluta hebben overgemaakt naar aanleiding van een andere versie van [chatgroep1] of na het lezen van andere berichten van [gedaagde] op Telegram, valt al helemaal niet in te zien dat [gedaagde] niet mocht investeren in altcoins zoals hij heeft gedaan. Op grond van welke concrete inhoud van deze andere (niet in het geding gebrachte) versie(s) of andere berichten van [gedaagde] op Telegram dat niet was toegestaan, hebben [eiser] c.s. niet duidelijk gemaakt.
4.15.
[eiser] heeft als één van de eisende partijen ter zitting meer duidelijkheid verschaft. Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat hij [chatgroep1] niet heeft gelezen. Volgens [eiser] heeft hij telefonisch contact met [gedaagde] gehad voordat hij besloot om 23 bitcoin (in tranches) naar een bitcoinadres van [gedaagde] over te maken. Tijdens dat telefoongesprek zou hij met [gedaagde] zijn gewenste defensieve strategie hebben besproken, waaronder de door [gedaagde] te hanteren ‘stop loss’. Hoe hij aan het telefoonnummer van de voor hem onbekende [gedaagde] is gekomen, heeft [eiser] daarbij niet duidelijk gemaakt. [gedaagde] heeft betwist dat hij met [eiser] telefonisch contact heeft gehad. Volgens [gedaagde] is het contact over de handel in cryptovaluta namelijk steeds anoniem via Telegram verlopen.
4.16.
De rechtbank zal het door [eiser] gestelde telefoongesprek verder buiten beschouwing laten omdat [eiser] c.s., gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende hebben onderbouwd dat dit telefoongesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Bewijs daarvan (door bijvoorbeeld het verstrekken van belgegevens) is ook niet aangeboden. Bovendien heeft [eiser] pas op de zitting voor het eerst over dit telefoongesprek verklaard, terwijl het standpunt van [eiser] c.s. in de schriftelijke stukken in deze zaak steeds is geweest dat de communicatie over de handel in cryptovaluta anoniem via Telegram plaatsvond. Pas toen [gedaagde] in oktober 2020 opening van zaken gaf, hebben sommigen van [eiser] c.s. met [gedaagde] gebeld over de verdere afwikkeling. Dit nadat [gedaagde] op Telegram naar zijn telefoonnummer was gevraagd en [gedaagde] zijn telefoonnummer had gegeven. Gelet op het voorgaande is ook ten aanzien van [eiser] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] de investeringen in altcoins niet mocht doen.
4.17.
Dit betekent dat [gedaagde] ten opzichte van [eiser] c.s., wat de handel in altcoins betreft, niet is tekortgeschoten en dat de daarop gebaseerde vorderingen van [eiser] c.s. niet toewijsbaar zijn.
Dat geldt ook voor de gestelde onrechtmatige daad, omdat [eiser] c.s. daaraan dezelfde feiten en/of omstandigheden ten grondslag hebben gelegd als aan hun beroep op wanprestatie.
Valse overzichten
4.18.
[gedaagde] heeft geruime tijd maandelijks overzichten aan [eiser] c.s. verstrekt waaruit de stand van de geïnvesteerde cryptovaluta van [eiser] c.s. zou moeten blijken. De waarde werd daarbij door [gedaagde] in bitcoin en in dollars weergegeven. [gedaagde] is vanaf medio juli 2018 in PRL gaan investeren. De cryptovaluta die [gedaagde] in PRL heeft geïnvesteerd zijn vanaf (omstreeks) 29 oktober 2018 als gevolg van oplichting (een ‘scam’) waardeloos geworden. Niet in geschil is dat [gedaagde] zelf niets met deze ‘scam’ had te maken. Vaststaat dat [gedaagde] de verliezen van de investeringen in PRL vervolgens twee jaar lang heeft verhuld door deze verliezen bewust in zijn maandelijkse overzichten weg te laten, waardoor de overzichten een niet op waarheid gebaseerde waarde van de investeringen lieten zien. De maandelijkse overzichten van [gedaagde] waren vanaf oktober 2018 tot oktober 2020 dus vals.
4.19.
De rechtbank is het met [eiser] c.s. eens dat [gedaagde] door het verstrekken van deze valse overzichten zijn informatieverplichting heeft geschonden en niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. [gedaagde] heeft hiermee ook onrechtmatig gehandeld.
Dit toerekenbare tekortschieten en onrechtmatig handelen van [gedaagde] betekent echter niet dat de rechtbank de daarop gebaseerde vorderingen van [eiser] c.s. zal toewijzen. De rechtbank geeft [gedaagde] namelijk gelijk dat [eiser] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat zij door de valse overzichten schade hebben geleden.
Geen schade
4.20.
Dat [eiser] c.s. door de valse overzichten schade hebben geleden, hebben [eiser] c.s. als volgt onderbouwd. Had [gedaagde] de flop met PRL gedeeld en niet in plaats daarvan valse overzichten gefabriceerd en verspreid, dan hadden [eiser] c.s. geen cryptovaluta naar [gedaagde] overgemaakt en/of bijstortingen gedaan. Bovendien hadden [eiser] c.s. dan alsnog kunnen investeren op de manier en met de rendementen die hen door [gedaagde] waren voorgespiegeld. De rechtbank gaat daar niet in mee.
4.21.
Uit de dagvaarding blijkt dat [eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] en [eiser] hun cryptovaluta al vóór het waardeloos worden van PRL aan [gedaagde] hadden overgemaakt. Zij kunnen hun investering dus niet hebben gebaseerd op de valse overzichten. Dat de valse overzichten ervoor hebben gezorgd dat zij schade hebben geleden is daarom niet denkbaar.
4.22.
Voor [eiser] , [eiser] , [eiser] , [eiser] en [eiser] geldt dat zij hun cryptovaluta, al dan niet deels, na het waardeloos worden van de altcoin PRL naar [gedaagde] hebben overgemaakt. Dat hen door de valse overzichten de kans is ontnomen om een lucratievere investering in bitcoin te doen, ziet de echter rechtbank niet. De rechtbank acht in dit verband van belang dat [gedaagde] , in de twee jaar dat hij de valse overzichten heeft gestuurd (en naar de rechtbank begrijpt ook nog vanaf oktober 2020), heeft geprobeerd om de verliezen van PRL goed te maken door te handelen in (al dan niet opties in) bitcoin en altcoins, wat hem op grond van de overeenkomst van opdracht was toegestaan. Dat is [gedaagde] volgens zijn onweersproken stellingen ook gelukt door onder meer in de altcoin VIDT te investeren. Daar komt bij dat [gedaagde] gemotiveerd en onweersproken heeft aangevoerd dat [eiser] c.s. in het kader van de afwikkeling van het ‘ [chatgroep1] ’ minimaal hun initiële inleg hebben teruggekregen.
4.23.
Omdat de valse overzichten dus niet tot schade voor [eiser] c.s. hebben geleid, hebben [eiser] c.s. geen belang hebben bij de gevorderde verklaring(en) voor recht dat [gedaagde] door het verstrekken van de valse overzichten toerekenbaar tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank zal deze vordering(en) daarom afwijzen.
Werkzaamheden [eiser]
4.24.
Dan komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de gevorderde betaling van
€ 12.600,- aan [eiser] .
4.25.
Om het gevorderde bedrag als redelijk loon [4] te kunnen toewijzen is nodig dat [gedaagde] aan [eiser] opdracht heeft gegeven om de transacties in kaart te brengen. Hoewel vaststaat dat [eiser] deze (omvangrijke) werkzaamheden heeft verricht, hebben [eiser] c.s. niet duidelijk gemaakt dat dit in opdracht van [gedaagde] is gebeurd. Wat [eiser] op de zitting heeft verklaard, wijst juist op het tegendeel. Volgens [eiser] heeft hij zich in oktober 2020 opgeworpen om de transacties in kaart te brengen omdat op basis van de administratie van [gedaagde] daarvan geen volledig beeld was te krijgen. Over een opdracht van [gedaagde] heeft [eiser] zich niet uitgelaten. [gedaagde] heeft dan ook gelijk dat [eiser] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat [eiser] de betreffende werkzaamheden heeft verricht op basis van een met [gedaagde] gesloten overeenkomst van opdracht. [eiser] kan daarom geen aanspraak maken op een redelijk loon.
4.26.
De rechtbank vindt het bedrag van € 12.600,- ook niet toewijsbaar als schadevergoeding op grond van onrechtvaardigde verrijking. Pas als [gedaagde] door de werkzaamheden van [eiser] ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt ten koste van [eiser] (die voor datzelfde bedrag moet zijn verarmd) is plaats voor een dergelijke schadevergoeding. [5] Dat aan deze vereisten is voldaan, hebben [eiser] c.s. na de betwisting door [gedaagde] niet uitgelegd. Hun beroep op onrechtvaardigde verrijking hebben [eiser] c.s. daarmee onvoldoende onderbouwd.
Conclusie en proceskosten
4.27.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank alle vorderingen van [eiser] c.s. zal afwijzen. Omdat [eiser] c.s. de partijen zijn die in conventie ongelijk krijgen, zal de rechtbank hen in de proceskosten veroordelen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van [gedaagde] vastgesteld op:
- griffierecht € 1.666,-
- salaris advocaat € 10.617,50punten × tarief VIII)
Totaal € 12.283,50.
4.28.
De rechtbank zal deze proceskostenveroordeling vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, die toewijsbaar is met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling.
4.29.
Volgens vaste rechtspraak [6] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beoordeling van de vorderingen van [gedaagde] (de reconventie)

Onrechtmatig beslag

5.1.
Omdat de vorderingen waarvoor [eiser] c.s. ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag hebben gelegd door de rechtbank worden afgewezen, is het beslag in beginsel onrechtmatig gelegd. Dit oordeel van de rechtbank wijkt af van het op de zitting gegeven voorlopige oordeel dat van onrechtmatige beslaglegging geen sprake is. Dit betekent echter niet dat de rechtbank de schadevergoeding die [gedaagde] in dit verband vordert zal toewijzen. Dat [gedaagde] door het onrechtmatige beslag op zijn cryptovaluta een schade heeft geleden van in totaal € 12.710,- heeft [gedaagde] namelijk onvoldoende onderbouwd.
5.2.
Het gevorderde bedrag van € 12.710,- bestaat uit de volgende vier schadeposten, die de rechtbank hierna zal bespreken:
(1) een bedrag van € 1.853,- omdat [gedaagde] vanwege het beslag zijn ‘long-posities’ in de altcoin ICX moest verkopen voor een te laag bedrag;
(2) een bedrag van € 4.102,- omdat [gedaagde] zijn ‘short-posities’ in diezelfde altcoin ICX is misgelopen;
(3) een bedrag van € 1.755,- omdat [gedaagde] door het beslag geen bitcoins meer kon uitlenen via de FTX-exchange;
(4) een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding.
Posities ICX
5.3.
Volgens [gedaagde] had hij op het moment dat op zijn cryptovaluta beslag werd gelegd (op 7 december 2021) ‘long-posities’ in de altcoin ICX (3.826 stuks). [gedaagde] stelt dat hij deze door het beslag gedwongen moest verkopen voor € 4.566,-, terwijl hij er € 6.418,- voor had kunnen krijgen als hij de posities nog een paar weken had kunnen aanhouden. Dat laatste was hij namelijk van plan omdat hij rond 28 december 2021 een zogenoemde ‘airdrop’ verwachtte, wat voor een kortstondige waardestijging van ICX zou zorgen waarna de waarde zou gaan dalen. Onderdeel van zijn plan was volgens [gedaagde] daarom ook dat hij daarna met hetzelfde handelsvolume zou speculeren op een waardedaling en ‘short-posities’ in ICX zou innemen. Volgens [gedaagde] zou hem dit € 4.102,- hebben opgeleverd, maar is hij ook dit bedrag door het beslag misgelopen.
5.4.
De rechtbank volgt [eiser] c.s. in hun verweer dat deze schadeposten niet toewijsbaar zijn vanwege hun speculatieve karakter. Dat [gedaagde] zijn posities in ICX had verkocht op het punt (en had ingenomen op het moment) dat hij als uitgangpunt voor zijn schade heeft genomen, is niet met voldoende zekerheid te zeggen. Op basis van de WhatsApp-screenshot die [gedaagde] als bijlage 20 heeft overgelegd, kan dit in ieder geval niet met voldoende zekerheid worden aangenomen. Daargelaten dat niet duidelijk is wie de afzender en ontvanger van deze WhatsApp-berichten van 26 november 2021 is, kan uit deze berichten namelijk niet worden afgeleid dat [gedaagde] toen van plan was om op bepaalde (concrete) data posities in ICX in te nemen en/of te verkopen.
FTX-exchange
5.5.
[gedaagde] stelt dat hij zijn bitcoin, die hij niet voor transacties gebruikt, altijd via de FTX-exchange tegen een rente uitleent. Door het beslag kan hij dit echter niet meer doen, waardoor hij rente misloopt. [gedaagde] wil bij wijze van voorschot een bedrag van € 1.755,- aan gemiste rente vergoed krijgen. Daarbij gaat [gedaagde] ervan uit dat het op 7 december 2021 gelegde beslag zeker twaalf maanden zou blijven liggen.
5.6.
De rechtbank oordeelt dat ook deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt. Terecht voeren [eiser] c.s. namelijk aan dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn ongebruikte bitcoin op de FTX-exchange zou hebben uitgeleend als [eiser] c.s. geen beslag hadden laten leggen. Daarvan ontbreekt iedere onderbouwing. [gedaagde] heeft in dit verband niet eens concreet onderbouwd dat hij zijn ongebruikte bitcoin vóór de beslaglegging altijd via deze exchange uitleende. Daar komt bij dat de FTX-exchange in de loop van 2022 insolvent is geworden, zodat het maar de vraag is hoe hoog de rente-inkomsten zonder beslaglegging zouden zijn geweest.
Smartengeld
5.7.
[gedaagde] vordert een immateriële schadevergoeding van € 5.000,-. Aan deze vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat hij zich door de wijze waarop de deurwaarder op de cryptovaluta beslag heeft gelegd, in zijn persoon voelt aangetast. Hij voelt zich aangetast in zijn gevoel van veiligheid en daarnaast is zijn huisrecht geschonden. [gedaagde] wijst er in dit verband op dat hij om 7:00 uur ’s ochtends van zijn bed is gelicht door de politie, een crypto-expert en een slotenmaker. Volgens [gedaagde] heeft de deurwaarder hem ook gedwongen om zijn altcoins naar bitcoin om te zetten en is hij binnengetreden zonder machtiging. [gedaagde] stelt dat de deurwaarder daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en dat dit aan [eiser] c.s. is toe te rekenen omdat de deurwaarder als hulppersoon van [eiser] c.s. is aan te merken. [7]
5.8.
Op grond van de wet (artikel 6:106 aanhef en onder b BW) bestaat voor [gedaagde] als benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [gedaagde] beroept zich op de laatstgenoemde categorie.
5.9.
De rechtbank zal het gevorderde smartengeld afwijzen. Niet valt in te zien dat de manier waarop de deurwaarder beslag heeft gelegd onrechtmatig is geweest. De voorzieningenrechter had daartoe verlof verleend en uit de overgelegde stukken volgt dat de deurwaarder zich aan de wettelijke verplichtingen heeft gehouden. [8]
Daarnaast vindt de rechtbank dat [gedaagde] onvoldoende concreet heeft gemaakt dat hij door de (wijze van) beslaglegging op “andere wijze” in zijn persoon is aangetast. Dat [gedaagde] hierdoor enige mate van psychisch onbehagen heeft ervaren wil de rechtbank aannemen, maar dat is volgens vaste rechtspraak onvoldoende om smartengeld toe te wijzen.
Performance fee
5.10.
De rechtbank heeft eerder in dit vonnis geoordeeld dat het beroep van [gedaagde] op finale kwijting en rechtsverwerking wordt verworpen. Daarom komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vorderingen van [gedaagde] die gaan over de ‘performance fee’.
5.11.
Vaststaat dat [gedaagde] en [eiser] c.s. een ‘performance fee’ hebben afgesproken van 20% van het behaalde rendement. [gedaagde] vordert een ‘performance fee’ van
€ 28.314,20. Dat bedrag komt volgens [gedaagde] neer op 20% van de tegenwaarde in euro’s van de ethereum die [eiser] c.s. in het kader van de afwikkeling van het ‘ [chatgroep1] ’ uitgekeerd hebben gekregen.
5.12.
Volgens [eiser] c.s. kan [gedaagde] geen aanspraak maken op een ‘performance fee’ omdat hij deze al heeft ontvangen. [eiser] c.s. wijzen in dit verband op de overgelegde transactieoverzichten (bijlage 16 van [gedaagde] en bijlage 18 van [eiser] c.s.) die aan de hand van onder meer de administratie van [gedaagde] zijn opgesteld. De ‘fee’ is in deze overzichten in een aparte kolom vermeld. Uit deze transactieoverzichten is volgens [eiser] c.s. dan ook af te leiden dat met de aan [gedaagde] toekomende ‘performance fee’ al rekening is gehouden en dat deze in de gedane uitkeringen is verdisconteerd.
5.13.
[gedaagde] heeft dit op zijn beurt niet gemotiveerd weersproken, zodat ervan uit dient te worden gegaan dat [gedaagde] zijn ‘performance fee’ al heeft gekregen. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank niet welk belang [gedaagde] heeft bij een verklaring voor recht dat partijen hebben afgesproken dat hem een ‘performance fee’ toekomt bij winst en dat deze performance fee 20% van deze winst bedraagt. Dit is immers tussen partijen niet in geschil.
De vorderingen die te maken hebben met de ‘performance fee’ zal de rechtbank daarom ook afwijzen.
Proceskosten
5.14.
[gedaagde] is de partij die in reconventie ongelijk krijgt. De rechtbank zal [gedaagde] daarom in de proceskosten veroordelen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van [eiser] c.s. begroot op € 2.366,- aan salaris advocaat (2 punten × tarief IV).

6.De beslissing

in conventie

6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] c.s. af,
6.2.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 12.283,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 2.366,-,
en verder in conventie en in reconventie
6.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos (voorzitter), mr. A.C. Haverkate en
mr. M.C.S. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
de griffier de voorzitter

Voetnoten

1.op grond van artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.op grond van artikel 7:405 BW
3.in de zin van artikel 6:227 BW
4.in de zin van artikel 7:405 BW
5.op grond van artikel 6:212 BW
6.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
7.in de zin van artikel 6:76 BW
8.Artikelen 700, 702, 711 en 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en