ECLI:NL:RBNHO:2023:3452

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
C/15/329225 / FA RK 22-2857
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieplicht na pensioen van de man

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar gehuwd waren. De man is met ingang van 29 augustus 2022 met pensioen gegaan, wat heeft geleid tot een vermindering van zijn inkomen. De man verzoekt de rechtbank om de partnerbijdrage aan de vrouw, die oorspronkelijk € 1.646,53 per maand bedroeg, op nihil te stellen, omdat zijn financiële situatie is veranderd. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de man zich aan de afspraken in het echtscheidingsconvenant moet houden, waarin is vastgelegd dat de alimentatieplicht maximaal twaalf jaar zou duren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van omstandigheden, in dit geval het pensioen van de man, een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting rechtvaardigt. De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld en geconcludeerd dat hij in staat is om een lagere partnerbijdrage te betalen. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man vanaf 29 augustus 2022 een partnerbijdrage van € 157 bruto per maand aan de vrouw moet betalen, met jaarlijkse indexering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vrouw heeft recht op deze bijdrage totdat er een nieuwe beslissing wordt genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/329225 / FA RK 22-2857
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 14 april 2023
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.F.M. Visscher, kantoorhoudende te Volendam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.F. Wienen, kantoorhoudende te Almere .

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 21 juni 2022;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 15 september 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 2 maart 2023.
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 7 maart 2023;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man van 13 maart 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de man heeft het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2014.
2.2.
Bij genoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2014 is bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het aan die beschikking gehechte, door partijen op 21 februari 2014 ondertekende convenant deel uitmaakt van die beschikking. Volgens dit convenant moet de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partnerbijdrage) van € 1.418 bruto per maand voldoen.
2.3.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de partnerbijdrage € 1.646,53 per maand met ingang van 1 januari 2022 en € 1.702,51 met ingang van 1 januari 2023.

3.Verzoek

De man verzoekt de partnerbijdrage op nihil te bepalen met ingang van 29 augustus 2022, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een datum die de rechtbank juist acht. Hij stelt hiertoe dat hij met ingang van 29 augustus 2022 met pensioen is en dat hierdoor zijn inkomen en dus ook zijn draagkracht is gedaald. De vrouw heeft sindsdien juist meer inkomen, nu zij € 927 per maand extra aan pensioen van de man is gaan ontvangen, aldus de man.

4.Verweer

De vrouw voert hier verweer tegen en voert het volgende aan. Het verzoek van de man is in strijd met de in artikel 2.9 van het convenant opgenomen afspraak dat de alimentatieplicht twaalf jaar zou duren. Toen partijen deze afspraak maakten, was al duidelijk dat de man binnen twaalf jaar met pensioen zou gaan. De man heeft geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van een lager inkomen als gevolg van zijn pensioen. Er is dan ook geen sprake van een wijziging van omstandigheden. Het is redelijk dat de man de afgesproken alimentatieverplichting blijft nakomen, gezien de lange duur van het huwelijk, het feit dat de vrouw gedurende het huwelijk geen kans heeft gehad carrière te maken, dat zij pas nadat de jongste zoon twaalf jaar is geworden buitenshuis is gaan werken, en de inkomensonzekerheid die zij vanwege haar leeftijd op dit moment heeft. Van de vrouw kan niet worden verwacht dat zij meer uren gaat werken. Zij is bij de inrichting van haar leven uitgegaan van de gemaakte afspraken over de alimentatieverplichting. De vrouw heeft geen ruimte of mogelijkheid gehad om een studie of opleiding te volgen.

5.Beoordeling

wijziging van omstandigheden
5.1.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van de eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de man met ingang van 29 augustus 2022 met pensioen is gegaan en dat zijn inkomen daardoor is verminderd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een wijziging van omstandigheden in de zin van voornoemd artikel die een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw rechtvaardigt. Partijen hebben, zoals de vrouw naar voren heeft gebracht, in het echtscheidingsconvenant de afspraak opgenomen dat de partnerbijdrage maximaal twaalf jaar zou duren, maar dit betekent niet dat zij mocht verwachten dat de hoogte van de partnerbijdrage niet kan wijzigen op grond van een wijziging van omstandigheden.
ingangsdatum
5.3.
De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele wijziging van de partnerbijdrage aan bij de datum waarop de wijziging van omstandigheden is ingetreden, te weten 29 augustus 2022. De vrouw heeft vanaf dat moment rekening kunnen houden met een eventuele verlaging van de partnerbijdrage, omdat de man reeds op 21 juni 2022 onderhavig verzoekschrift tot het verlagen van de partnerbijdrage heeft ingediend en daarin heeft genoemd dat hij op 29 augustus 2022 met pensioen zou gaan.
Tremanormen
5.4.
De rechtbank neemt bij de berekening van de vast te stellen bijdrage de zogenoemde Tremanormen als uitgangspunt en rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af. Nu de ingangsdatum van de wijziging van de partnerbijdrage in 2022 is, gaat de rechtbank ten aanzien van de woonlasten van partijen uit van de voor 1 januari 2023 geldende systematiek, inhoudende dat wordt uitgegaan van de werkelijke woonlasten en niet van de forfaitaire. De aangehechte berekening, gemaakt met behulp van het alimentatieberekeningsprogramma INA, geeft weer welke uitgangspunten daarbij door de rechtbank zijn gehanteerd. Met betrekking tot deze uitgangspunten overweegt de rechtbank specifiek nog het navolgende.
behoefte van de vrouw
5.5.
Niet in geschil is dat de naar 1 januari 2022 geïndexeerde behoefte van de vrouw € 3.711 netto per maand bedraagt. Deze behoefte neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt.
behoeftigheid
5.6.
Op de behoefte van de vrouw dienen haar eigen inkomsten in mindering te worden gebracht. De vrouw is in loondienst werkzaam bij de gemeente [gemeente] . Uit de overgelegde jaaropgave 2022 blijkt dat de vrouw in dat jaar een bruto loon had van € 28.905. Daarnaast is niet in geschil dat de vrouw € 11.400 per jaar aan pensioen van de man ontvangt. De man stelt dat de vrouw meer uren zou kunnen werken om haar inkomsten te vergroten, maar nu hij deze stelling niet onderbouwt en aan deze stelling geen conclusie verbindt met betrekking tot de behoeftigheid van de vrouw, zal de rechtbank dat ook niet doen. Op basis van de hiervoor genoemde gegevens berekent de rechtbank de aanvullende behoefte van de vrouw op € 1.166 netto per maand.
draagkracht man
5.7.
De man heeft een draagkrachtberekening overgelegd. De vrouw heeft op de zitting gezegd dat de in deze berekening gehanteerde uitgangspunten kloppen, met uitzondering van de door de man opgevoerde woonlast.
Ten aanzien van de woonlast van de man stelt de vrouw dat de man die met zijn huidige partner, met wie hij samenwoont, kan delen. Daarom moet slechts rekening worden gehouden met de helft van de door de man opgevoerde woonlast, aldus de vrouw. De man betwist dit. Hij voert aan dat zijn partner inkomen heeft, maar dat zij veel geld apart moet leggen voor haar pensioen en niet kan bijdragen in de woonlasten. Hij is degene die alle woonlasten betaalt, aldus de man. De vrouw betwist dit.
De rechtbank overweegt als volgt. Als een alimentatieplichtige met een nieuwe partner gaat samen wonen, wordt er in beginsel van uitgegaan dat hij zijn woonlasten bij helfte deelt met zijn nieuwe partner. Uit de overgelegde aangifte IB 2021 van de partner van de man blijkt dat zij in dat jaar een verzamelinkomen had van € 21.235. Bij gebrek aan andersluidende informatie gaat de rechtbank ervan uit dat de partner dit inkomen nog steeds heeft. De woonlasten van de man bedragen € 485 per maand aan hypotheekrente en € 107 per maand aan hypotheekaflossing. Gezien het inkomen van de partner acht de rechtbank haar in beginsel in staat om de helft van de genoemde woonlasten te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, tegenover de betwisting van de vrouw, onvoldoende aangetoond dat zijn partner niet de helft van zijn woonlasten zou kunnen voldoen. Daarom zal de rechtbank in de draagkrachtberekening uitgaan van de helft van de door de man opgevoerde woonlasten.
5.8.
De vrouw stelt dat van de man gevergd kan worden dat hij inteert op zijn vermogen om aan zijn alimentatieverplichting te doen. De man betwist dit en voert aan dat hij (en zijn partner) geen aanzienlijk bedrag aan spaargeld hebben. De rechtbank overweegt dat de vrouw, tegenover de betwisting van de man, niet heeft onderbouwd of aangetoond dat de man een dusdanig groot vermogen heeft dat van hem gevergd kan worden hierop in te teren, zodat dit niet is komen vast te staan. Hiermee zal dan ook geen rekening worden gehouden.
5.9.
Voor het overige zal de door de man overgelegde draagkrachtberekening worden gevolgd, nu partijen het daarover eens zijn. De rechtbank berekent de draagkracht van de man op € 590 netto per maand.
jusvergelijking
5.10.
De man stelt dat de vrouw bij toekenning van een partnerbijdrage meer vrij te besteden overhoudt. De rechtbank ziet daarom aanleiding een zogenaamde jusvergelijking te maken. De vrouw stelt dat tussen partijen in het verleden ook geen jusvergelijking is toegepast en wijst erop dat de rechtbank niet verplicht is een jusvergelijking te maken, maar hierin ziet de rechtbank geen grond om geen jusvergelijking te maken. Bij het maken van de jusvergelijking houdt de rechtbank rekening met de hierboven genoemde financiële gegevens van partijen. Wat betreft de lasten van de vrouw gaat de rechtbank uit van de lasten die genoemd zijn in de door de man overgelegde berekening, nu niet in geschil is dat dit de werkelijke lasten van de vrouw zijn. Uit deze berekening blijkt dat de vrouw bij een partnerbijdrage van € 590 netto per maand meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Bij een partnerbijdrage van € 157 bruto per maand hebben partijen een gelijke vrije ruimte. De rechtbank zal daarom dit bedrag vaststellen.
conclusie
5.11.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van 29 augustus 2022 een partnerbijdrage van € 157 bruto per maand aan de vrouw moet betalen. Deze bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege geïndexeerd.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1.
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2014 en het daaraan gehechte, door partijen op 21 februari 2014 ondertekende convenant, dat de man aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud dient te voldoen € 157 bruto per maand, met ingang van 29 augustus 2022 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leertouwer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.