ECLI:NL:RBNHO:2023:3403

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
9590397 \ CV EXPL 21-8500 en 9651201 \ CV EXPL 22-516
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vluchten door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen AirHelp Germany GmbH en Transavia Airlines C.V. over compensatie voor geannuleerde vluchten. De zaak betreft drie passagiers die op 16 februari 2020 van Parijs naar Amsterdam zouden vliegen, maar wiens vluchten zijn geannuleerd. AirHelp, die de vorderingen van de passagiers heeft overgenomen, vordert compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Transavia, betwist de vordering en stelt dat de annuleringen het gevolg waren van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden door storm Dennis.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de annuleringen het gevolg waren van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen. De vervoerder had moeten bewijzen dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de annuleringen te voorkomen, maar dit is niet gelukt. De kantonrechter oordeelt dat de annuleringen niet gerechtvaardigd waren en dat de vervoerder gehouden is tot betaling van compensatie aan AirHelp voor de drie passagiers, in totaal € 750,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast zijn de proceskosten voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter heeft de vordering van AirHelp toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9590397 \ CV EXPL 21-8500 en 9651201 \ CV EXPL 22-516
Uitspraakdatum: 29 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Germany GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
eiseres
hierna te noemen AirHelp
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. L. Kloot

1.Het procesverloop

1.1.
Bij vonnissen in de afzonderlijke zaken van 22 juni 2022 zijn de zaken gevoegd ex artikel 222 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor het procesverloop voorafgaand aan het vonnis van 22 juni 2022 wordt naar deze vonnissen verwezen.
1.2.
De vervoerder heeft hierna schriftelijk gereageerd in de hoofdzaak waarna AirHelp nog schriftelijk heeft gereageerd. De vervoerder heeft vervolgens hierop nog een schriftelijke reactie gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers [passagier 1] en [passagier 2] hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Paris Orly Airport, Parijs naar Amsterdam-Schiphol Airport op 16 februari 2020.
2.2.
De passagier [passagier 3] heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hem diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Paris Orly Airport, Parijs op 16 februari 2020.
2.3.
Bovengenoemde vluchten zijn geannuleerd.
2.4.
[passagier 1] , [passagier 2] en [passagier 3] (hierna: de passagiers) hebben hun eventuele vorderingsrecht overgedragen aan AirHelp.
2.5.
AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annuleringen.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
AirHelp heeft bij afzonderlijke dagvaardingen gevorderd dat de vervoerder bij, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 250,00 per passagier, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vluchten zijn geannuleerd als gevolg van buitengewone omstandigheden die ondanks alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen, te weten slechte weersomstandigheden (storm Dennis).

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft na het nemen van dupliek nog een akte overlegging productie genomen. Deze productie wordt buiten beschouwing gelaten aangezien de vervoerder niet in de gelegenheid is gesteld om deze akte te nemen en AirHelp ook niet meer de gelegenheid heeft om hierop te reageren.
5.3.
AirHelp stelt bij repliek in eerste instantie dat de vervoerder gehouden is om tot betaling van compensatie over te gaan, omdat de vervoerder reeds een andere passagier van dezelfde vlucht heeft gecompenseerd. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt de omstandigheid dat de vervoerder aan andere passagiers compensatie heeft uitgekeerd, niet dat de vervoerder gehouden is in alle andere gevallen op grond van het gelijkheidsbeginsel eveneens de compensatie uit te keren. Dit betoog van AirHelp kan daarom niet slagen.
5.4.
Niet in geschil is dat de vluchten zijn geannuleerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht rust op de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annuleringen het gevolg waren van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vluchten hebben geleid.
5.5.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vluchten het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.6.
De vervoerder voert aan dat op 16 februari 2020 in verband met harde wind vertragingen werden verwacht op Schiphol Airport. De capaciteit zou dan worden teruggebracht van 85 naar 60 vluchten (aankomst en vertrek in een uur) en er zou worden teruggeschakeld naar één baan. Deze restricties zijn ook daadwerkelijk afgegeven. Gelet op de weersverwachtingen en de waarschuwingen vanuit het KNMI en Schiphol Airport heeft de vervoerder bekeken of hij wijzigingen moest aanbrengen in zijn planning. De vervoerder heeft om zijn vluchtplanning uitvoerbaar te houden vier rotatievluchten geannuleerd, waaronder de onderhavige rotatie. De rotatie is dus geannuleerd, omdat volgens de vervoerder grote vertragingen werden verwacht in de vloot. De beslissing is rond 07:30 uur UTC genomen op basis van de weersverwachting van die dag. Uit deze weersvoorspelling volgt: “PROB30 TEMPO (…) 26035G48KT (…) SHRA”. Dit betekent dat de wind te sterk was om te vertrekken en landen met de rotatie. Daarnaast was sprake van regen. Uit de TAF (weersvoorspelling) volgt dat de crosswind 48 knots was terwijl de maximale crosswind 33 knots is en bij een natte baan 25 knots. Uit de METAR-berichten (daadwerkelijke weer op de luchthaven) volgt dat de wind tussen de 26 en 40 knots lag. De windmaxima werd volgens de vervoerder overschreden. Dit betekent dat het toestel niet kon vertrekken en landen vanaf Schiphol Airport. Zodoende was de annulering van de rotatie de beste oplossing, aldus nog steeds de vervoerder.
5.7.
AirHelp betwist dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden. Uit productie 3 bij antwoord volgt immers dat slechts korte vertragingen werden verwacht. Daarnaast is niet gebleken dat de normale capaciteit te Schiphol 85 vluchten (per uur) is. Het is dus onduidelijk of een capaciteit van 60 vluchten de algemene capaciteit is, of dat dit enkel geldt voor vertrekkende dan wel arriverende vluchten. Bovendien staat in hetzelfde bericht dat geen restricties werden verwacht. Derhalve is onvoldoende onderbouwd dat annulering noodzakelijk was. In het tijdsbestek dat het eerste deel van de rotatie gepland stond te vertrekken, stonden 75 vluchten gepland, hiervan zijn er vier geannuleerd. In het tijdsbestek dat het tweede deel van de rotatie zou landen stonden 50 vluchten gepland om aan te komen, hiervan zijn slechts vijf vluchten geannuleerd. Niet gebleken is dan ook dat niet geland en vertrokken kon worden vanaf de luchthaven. Er is volgens AirHelp sprake geweest van een operationele keuze welke voor rekening en risico van de vervoerder dient te komen.
5.8.
De kantonrechter overweegt dat het aan de vervoerder is om aan te tonen dat hij, gelet op de duur en mate van de luchtverkeersleidingsrestricties geen andere keuze had dan tot annulering van de vluchten over te gaan. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder, tegenover de betwisting van AirHelp, voldoende heeft aangetoond dat de luchtverkeersleiding vanwege de (voorspelde) weersomstandigheden de capaciteit van de luchthaven tussen 06:20 uur UTC en 07:40 uur UTC en tussen 17:00 uur UTC en 21:00 uur UTC heeft verminderd. Voorts is onderbouwd dat door de capaciteitsreductie 112 vluchten zijn vertraagd. De onderhavige vluchten stonden echter niet gepland om te vertrekken of arriveren binnen het tijdsbestek van de capaciteitsreducties. Daarnaast volgt uit de overgelegde e-mail van Schiphol (productie 3 bij antwoord) het volgende: “
(…) from Sunday 04:00 UTC till 20.00 UTC short delays are to be expected due to strong winds (200/30 gusting 45). The capacity and planned flights is around 60. No restrictions are in place. (…)” Onvoldoende is dan ook gebleken dat de vervoerder vanwege een capaciteitsreductie genoodzaakt was om vluchten te annuleren. De vervoerder beroept zich nog op het arrest van het Hof Amsterdam van 23 augustus 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:2422). Dit kan hem echter niet baten. In de genoemde zaak ging het om een verzoek van de luchthaven aan een luchtvaartmaatschappij om 30% van de vluchten te annuleren. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De vervoerder is immers zelf tot annulering overgegaan, naar eigen zeggen, in het kader van de houdbaarheid van zijn vluchtplanning.
5.9.
De vervoerder voert verder nog aan dat hij de vluchten niet kon uitvoeren vanwege het overschrijden van de windlimieten. Dit is echter tegenover de betwisting van AirHelp onvoldoende onderbouwd. De vervoerder heeft als productie 8 bij antwoord ‘baan en windgegevens’ overgelegd. De bron is echter onbekend. AirHelp heeft betoogd dat het merendeel van de vluchten rond dit tijdbestek wel degelijk zijn uitgevoerd. Het had dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om aan te tonen waarom in dit geval de crosswind te sterk zou zijn, maar de vervoerder heeft dit nagelaten. De vervoerder kan al met al geen geslaagd beroep op buitengewone omstandigheden doen. De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen.
5.10.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. De vervoerder heeft tot slot nog aangevoerd dat hij de betaling niet binnen een zeer korte termijn kan verrichten. De vervoerder wenst dat aan hem een termijn van drie weken wordt gegund, te rekenen vanaf de dag van betekening van het vonnis. De kantonrechter stelt echter geen termijn voor de betaling, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Gelet op het verloop van de zaken en het feit dat partijen in de zaken één conclusie van antwoord, één conclusie van repliek en één conclusie van dupliek hebben genomen ziet de kantonrechter aanleiding om alle zaken met één dictum af te doen, als ware de twee zaken in één dagvaarding zijn aangebracht. De gevorderde rente over de proceskosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 februari 2020 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van AirHelp tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 128,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter