ECLI:NL:RBNHO:2023:3321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5717
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking IVA-uitkering en toekenning WGA-uitkering na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen dr. [naam], eiser, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Eiser was het niet eens met de intrekking van zijn IVA-uitkering, die hem was toegekend op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Na deskundigenonderzoek heeft het Uwv de IVA-uitkering ingetrokken en in plaats daarvan een WGA-uitkering toegekend. De rechtbank heeft deskundigen benoemd om eiser te onderzoeken, en op basis van hun rapportages heeft het Uwv zijn beslissing herzien. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor deze overschrijding, die is vastgesteld op € 6.000,00. De rechtbank heeft de toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn verdeeld tussen het Uwv en de Staat der Nederlanden, waarbij het Uwv € 4.056,34 en de Staat € 1.943,66 moet betalen. Daarnaast moet het Uwv het griffierecht van € 47,- en proceskosten van € 3.780,80 aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5717

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

dr. [naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Ouderdorp),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P. Nicolaï)

de Staat der Nederlanden (minister van justitie en veiligheid) (Staat)

Inleiding

Bij besluit van 1 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij vanaf 11 maart 2015 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering maar op een inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering.
Bij besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 25 augustus 2020 plaatsgevonden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Eiser heeft de zitting bijgewoond, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Knufman.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde een medisch deskundige te benoemen, die opdracht zal worden verstrekt eiser te onderzoeken en daarvan verslag te leggen.
Op 18 februari 2021 heeft psychiater F.B. van der Wurff, psychiater, zijn verslag aan de rechtbank toegezonden. Partijen hebben daarop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank dr. J.F.M. de Jonghe, neuropsycholoog, benoemd om als deskundige eiser te onderzoeken. De Jonghe heeft op 26 juli 2021 gerapporteerd.
Partijen hebben daarop gereageerd.
Het beroep is opnieuw ter zitting behandeld op 1 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Roos.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de deskundige aanvullende vragen voor te leggen.
De deskundige heeft op 26 april 2022 een aanvullende psychiatrische expertise uitgebracht.
Partijen hebben daarop gereageerd.
Verweerder heeft bij besluit van 30 januari 2023 (bestreden besluit 2) een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Het bezwaar van eiser wordt alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 11 maart 2015 berekend op 47,95%.
In verband met het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij in het geding aangemerkt en in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiser was werkzaam als arts-onderzoeker lasertechniek bij het [bedrijf 1] , thans [bedrijf 2] geheten. Deze functie verviel in 2008/2009 door reorganisatie. Op 6 november 2009 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Aan eiser is per 2 november 2012 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Naar aanleiding van een herbeoordeling die op verzoek van de werkgever plaatsgevonden heeft, wordt de arbeidsongeschiktheid van eiser als duurzaam aangemerkt. Op basis daarvan heeft verweerder het primaire besluit genomen en dat na bezwaar gehandhaafd met bestreden besluit 1.
1.2
Naar aanleiding van de door de deskundigen uitgebrachte rapportages heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 7 juli 2022 geconcludeerd dat op de datum in geding geen arbeidsbelemmering bestond door psychische ziekte als reden voor beperkingen (door ziekte) op mentale belastingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt een nieuwe functionelemogelijkhedenlijst (FML) vast, waarin geen beperkingen meer worden aangenomen in de rubrieken 1 en 2 (persoonlijk en sociaal functioneren). Wel zijn nog beperkingen aangenomen ten aanzien van frequent zware lasten hanteren, lopen, klimmen, staan en boven schouderhoogte actief zijn.
1.3
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekent de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de aangepaste FML op 47,95%. Eiser wordt in staat geacht functies te verrichten als beleidsambtenaar financiële en economische zaken, arbeidsdeskundige en studie- en beroepskeuze adviseur, decaan. Op basis van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verweerder bestreden besluit 2 genomen. In dat besluit heeft verweerder opgemerkt dat de verlaging van de uitkering eerst zal plaatsvinden per 1 december 2024. Daarbij wijst verweerder erop dat de uitkering van eiser per 9 augustus 2021 is beëindigd, maar dat de bezwaarprocedure daartegen nog loopt. Ter zitting heeft verweerder voorts bevestigd dat niet zal worden overgegaan tot terugvordering.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep wordt van rechtswege geacht mede gericht te zijn tegen het bestreden besluit 2. Het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij een oordeel van de rechtbank daarover.
3. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is. Wel is in geschil de juistheid van de per 11 maart 2015 vastgestelde FML.
4. Eiser is het niet eens met het schrappen van de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser stelt dat de onderzoeken in 2021/2022 zijn verricht en daarom geen betrekking kunnen hebben op de datum in geding. Volgens eiser blijkt uit de rapportages van de psychiater en de neuropsycholoog in combinatie met de medische informatie rondom en van voor de datum in geding dat beperkingen in rubriek 1 en 2 wel zijn te motiveren. Volgens eiser zou er rekening gehouden moeten worden met beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht, handelingstempo, inzicht in eigen kunnen in dagelijks functioneren, emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten en samenwerken.
5.1
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundigen volgt als de motivering van deze deskundigen hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor.
5.2
De deskundigenrapporten geven blijk van een zorgvuldig onderzoek. De psychiater concludeert in zijn eerste rapportage op basis van eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie dat eiser niet meer verkeert in een depressieve toestand, die ten tijde van de datum in geding al behoorlijk was verminderd of al geheel tot remissie was gekomen. Met betrekking tot de beperkingen voortkomend uit eventuele persoonlijkheidsproblematiek of een vertraging in de informatieverwerking achtte de psychiater een neuropsychologisch onderzoek aangewezen. Om die reden heeft de rechtbank opdracht verstrekt voor het verrichten van een neuropsychologisch onderzoek.
5.3
De klinisch neuropsycholoog concludeert op basis van zijn onderzoek dat er geen cognitieve stoornissen vastgesteld kunnen worden, maar dat het niet duidelijk is of en zo ja, welke beperkingen er waren in 2015.
5.4
De psychiater concludeert in zijn aanvullende / afrondende rapportage op 26 april 2022 dat niet aannemelijk is dat er rond de datum in geding (11 maart 2015) bij eiser beperkingen bestonden, samenhangend met een psychiatrische stoornis, al dan niet een stemmingsstoornis, een persoonlijkheidsstoornis of cognitieve stoornissen. Volgens de psychiater ontwikkelde eiser in 2009 depressieve klachten die gaandeweg het karakter van een aanpassingsstoornis aannamen maar welke stoornis in 2013 al in remissie was en dus niet persisteerde naar de datum in geding. Eiser had nadien wel zorgen, frustraties, gevoelens van onmacht, samenhangend met de arbeidssituatie waarin hij terecht kwam, wat echter niet wijst op beperkingen vanuit een psychiatrische stoornis.
5.5
Weliswaar kan nu niet meer met zekerheid worden vastgesteld wat de precieze gezondheidstoestand van eiser per 11 maart 2015 was, maar dat laat onverlet dat een beredeneerde inschatting van de gezondheidstoestand per datum in geding wel mogelijk is gebleken. De psychiater heeft vanuit zijn deskundigheid zo goed mogelijk ingeschat hoe de toestand toen was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de psychiater zijn conclusies goed onderbouwd, onder meer door zoveel mogelijk ook de informatie die beschikbaar was van de behandelaars van eiser te betrekken in de beoordeling. Uit de informatie van de behandelaren van eiser valt niet op te maken dat er in 2015 nog beperkingen waren die er ten tijde van de onderzoeken door de deskundigen niet meer waren. Uit het voorgaande volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de conclusies van de psychiater de beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren op goede gronden heeft laten vervallen. Een nader onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals door eiser is verzocht, heeft onder de gegeven omstandigheden geen meerwaarde. Meer informatie dan thans voorhanden is rondom de datum in geding is immers niet te verkrijgen.
5.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep per 11 maart 2015 vastgestelde FML de beperkingen van eiser juist weergeeft.
6. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de bij eiser vastgestelde beperkingen.
7. Het beroep gericht tegen bestreden besluit 2 is dan ook ongegrond.

Overschrijding van de redelijke termijn

8.1
Wat betreft het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wordt als volgt geoordeeld.
8.2
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. In dit geval is er geen aanleiding van deze termijn af te wijken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
8.3
De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Het bezwaarschrift is ontvangen op 12 mei 2015. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak (26 april 2023) zijn 7 jaar en 11 maanden (afgerond 95 maanden) verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van eiser heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure in eerste aanleg meer dan twee jaren zou mogen bedragen. Daarmee is de redelijke termijn met afgerond 71 maanden overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 6.000,00.
8.4
De rechtbank zal de toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn aan het bestuurlijke fase onderscheidenlijk de rechterlijke fase bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252. Van het tijdsverloop van 95 maanden kan een periode van 54 maanden, te weten vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 12 mei 2015 tot het bestreden besluit 21 november 2019 worden toegerekend aan de bezwaarfase en een periode van 41 maanden, te weten vanaf het bestreden besluit tot de uitspraak van de rechtbank op 26 april 2023 worden toegerekend aan de beroepsfase. Van de overschrijding van de redelijke termijn moet dan ook een periode van (54 – 6 =) 48 maanden worden toegerekend aan verweerder en een periode van (41 – 18 =) 23 maanden aan de Staat. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding voor deze fase van de procedure 48/71 deel van € 6.000,- te betalen (€ 4.056,34) en de Staat 23/71 deel (€ 1.943,66).

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep gericht tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 11 maart 2015 terecht berekend is op 47,95%. Verweerder moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Dit omdat het bestreden besluit 1 niet op een juiste medische grondslag berustte. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.766,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 2 maal 0,5 punt voor de reacties op de rapportages van de deskundigen, 2 maal 0,5 punt voor de nadere zittingen, met wegingsfactor 1, en 1 punt voor het verzoek om schadevergoeding, met wegingsfactor 0,5, met een waarde per punt van € 837,-). Daarnaast komen de reiskosten van eiser voor vergoeding in aanmerking, dat betreft een bedrag van € 14,40. In totaal bedraagt de vergoeding die verweerder moet betalen € 3.780,80.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 4.056,34 aan schadevergoeding aan eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van € 1.943,66;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 47,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.780,90 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.