ECLI:NL:RBNHO:2023:3244

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2183
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en verlening van douanevergunning Actieve Veredeling met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een producent van kunststofproducten, en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergunning voor Actieve Veredeling (AV) met terugwerkende kracht tot 12 juni 2019, en verzocht om intrekking van een eerder verleende vergunning met dezelfde terugwerkende kracht. De inspecteur had deze aanvragen afgewezen, wat leidde tot een beroepsprocedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanvraag voor de vergunning met terugwerkende kracht niet had ingewilligd, omdat de douanewaarde op 12 juni 2019 was overschreden. De eiseres voerde aan dat de vergunning op haar verzoek ingetrokken had moeten worden en dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die een terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat de overschrijding van de douanewaarde een schending van de vergunningvoorwaarden betekende, en dat de inspecteur terecht had geweigerd om de vergunning met terugwerkende kracht te verlenen.

De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat er buitengewone omstandigheden waren die haar belemmerden om tijdig een vergunning aan te vragen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken van de eiseres af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van vergunninghouders om de voorwaarden van hun vergunningen strikt na te leven en de noodzaak om tijdig te reageren op wijzigingen in de regelgeving.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/2183 en 21/2184

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 4 april 2023 in de zaken tussen

[eiseres]., gevestigd te [plaats], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven, verweerder.

Inleiding

21/2183: Verweerder heeft bij beschikking van 28 september 2020 de aanvraag van eiseres om een vergunning Actieve veredeling te verlenen met terugwerkende kracht tot 12 juni 2019 niet ingewilligd.
21/2184: Verweerder heeft bij beschikking van 28 september 2020 het verzoek van eiseres om intrekking van de haar eerder verleende vergunning Actieve veredeling met ingang van 12 juni 2019 niet ingewilligd.
Eiseres heeft daartegen bezwaren ingediend.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 maart 2021 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep gesplitst in twee beroepen.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen [naam 2], directeur, vergezeld van de gemachtigde en zijn kantoorgenoot, mr. [naam 3].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. [naam 4] en mr. [naam 5].

Feiten

1. Eiseres houdt zich bezig met de productie van diverse producten van kunststof.
Wegens de naderende vervaldatum van de aan haar verleende vergunning Actieve veredeling (hierna: AV) dient eiseres op 18 februari 2019 een aanvraag in voor een nieuwe AV-vergunning. De aanvraag wordt door verweerder aanvaard op 21 februari 2019.
2. Op 8 maart 2019 verleent verweerder aan eiseres een AV-vergunning met nummer eindigend op [nummer 1]. Ingevolge de vergunning is het eiseres toegestaan om van Poly Vinyl Alcohol van GN-code 3905 3000 Poly Vinyl Butyral van GN-code 3905 9990 te produceren. De vergunning is afgegeven voor het plaatsen van Poly Vinyl Alcohol tot een hoeveelheid van 15.500.000 kilogram of tot een douanewaarde van € 8.500.000 onder de regeling, conform de aanvraag van eiseres. De geldigheidsduur is bepaald op één jaar, van
1 april 2019 tot en met 31 maart 2020, met het oog op een ophanden zijnde herbeoordeling van de AEO-status en vergunningen van eiseres.
3. In een e-mail van 10 maart 2019 te 10.47 uur schrijft verweerder aan een medewerker van eiseres onder meer:
“In aanvulling op mijn vorig bericht wil ik u wijzen op de hoeveelheden vermeldt in de nieuwe vergunning actieve veredeling met nummer [nummer 2]. (…) In deze vergunning is een hoeveelheid opgenomen van 15.500.000 (…). Ik verzoek u om zelf te monitoren of de hoeveelheid overschreden dreigt te gaan worden en dan tijdig actie te ondernemen.”
4. Op 15 oktober 2019 wordt de herbeoordeling van de AEO-status en vergunningen van eiseres afgerond met het rapport “Controlerapport herbeoordeling vergunning bij AEO”.
5. Begin januari 2020 constateert verweerder bij controle van de aanzuiveringsafrekeningen van eiseres over de maanden april tot en met juli 2019 dat de in de AV-vergunning vermelde waarde van € 8.500.000 is overschreden. Op 11 juni 2019 was de maximumwaarde zoals opgenomen in de vergunning al niet meer toereikend voor alle invoergoederen met GN-code 3905 3000, waarvoor op die dag aangiften tot plaatsing onder de regeling AV werden ingediend. Verder is ten aanzien van alle goederen die met ingang van 12 juni 2019 onder de regeling waren geplaatst, sprake van een overschrijding van de in de vergunning vermelde hoeveelheid.
6. Op 4 februari 2020 maakt verweerder aan eiseres kenbaar dat hij invoerrechten over de periode vanaf 11 juni 2019 tot en met 13 januari 2020 zal navorderen. Op 21 februari 2020 verzoekt eiseres de besluitvorming inzake een eventuele uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) op te schorten in verband met een aantal acties die zij wil ondernemen. Verweerder stemt daarmee in.
7. Op 7 februari 2020 ontvangt verweerder van eiseres onder meer een aanvraag om een AV-vergunning met ingang van 4 februari 2020 voor een periode van vijf jaar te verlenen voor het plaatsen van Poly Vinyl Alcohol van GN-code 3905 3000 tot een hoeveelheid van 98.000.000 kilogram of tot een waarde van € 176.400.000 onder de regeling voor de productie van Poly Vinyl Butyral uit Poly Vinyl Alcohol. De aanvraag wordt door verweerder op 7 februari 2020 aanvaard.
8. Op 14 februari 2020 verleent verweerder de aangevraagde AV-vergunning met ingang van 14 februari 2020 voor een periode van vijf jaar (met nummer eindigend op [nummer 3]).
9. Op 16 februari 2020 wordt namens eiseres een AV-vergunning aangevraagd voor de productie van Poly Vinyl Butyral uit Poly Vinyl Alcohol, met het verzoek om deze met terugwerkende kracht vanaf 12 juni 2019 te laten ingaan, en met vervaldatum 14 februari 2020. Verweerder heeft deze aanvraag op 21 februari 2020 aanvaard.
10. Op 22 april 2020 maakt verweerder kenbaar van plan te zijn om deze vergunning met terugwerkende kracht niet te verlenen en stelt eiseres in de gelegenheid om op dit voornemen te reageren.
11. Eiseres reageert op 8 mei 2020. Zij dient daarbij tevens een verzoek in om de haar verleende AV-vergunning met nummer eindigend op [nummer 1] (als vermeld onder 2) in te trekken per 12 juni 2019.
12. Op 28 september 2020 besluit verweerder dat de AV-vergunning met nummer eindigend op [nummer 1] niet per 12 juni 2019 kan worden ingetrokken en dat er geen AV-vergunning met terugwerkende kracht tot 12 juni 2019 kan worden verleend.
13. Op 1 december 2020 wordt aan eiseres een UTB uitgereikt voor een bedrag van € 1.040.928,20 aan douanerechten op industrieproducten, waartegen zij op 10 december 2020 bezwaar maakt. Partijen zijn overeengekomen de bezwaarprocedure tegen de UTB aan te houden totdat de rechtbank op de hier aan de orde zijnde beroepen heeft beslist.

Geschil

14. In geschil is of de AV-vergunning met nummer eindigend met [nummer 1] (op verzoek van eiseres) had moeten worden ingetrokken en of haar verzoek om verlening van een AV-vergunning met terugwerkende kracht vanaf 12 juni 2019 (met vervaldatum 14 februari 2020) had moeten worden gehonoreerd. Tussen partijen is niet in geschil dat het in de geldende vergunning vergunde plafond van de douanewaarde van € 8.500.000 op 12 juni 2019 was overschreden. Zij verschillen wel van mening over een mogelijkheid van reparatie en de gevolgen van deze overschrijding.
15. Eiseres voert als meest verstrekkende beroepsgrond aan dat de geldigheid van de vergunning met nummer eindigend op [nummer 1] is verstreken toen de opgegeven douanewaarde op 12 (de rechtbank begrijpt: 11) juni 2019 werd overschreden. De hoeveelheid en de douanewaarde zijn voorwaarden voor afgifte van de vergunning. Zonder deze essentiële elementen is de werking van de vergunning niet mogelijk. Verweerder had daarom de vergunning dienen in te trekken per 12 juni 2019 op grond van artikel 28, eerste lid, letter a, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU). Met de intrekking van de vergunning wordt de mogelijkheid voor verstrekking van een vergunning conform artikel 211, tweede lid, van het DWU gecreëerd.
Voorts stelt eiseres dat de vergunning op haar verzoek kon worden ingetrokken per 12 juni 2019. Dit volgt, aldus eiseres, uit artikel 28, eerste lid, letter b, en vierde lid, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 22, vierde lid, van het DWU waarin staat dat de beschikking van kracht wordt op de datum waarop de aanvrager deze ontvangt,
tenzij in de beschikking of de douanewetgeving anders is bepaald.In de beschikking kan dus anders worden bepaald, ook met terugwerkende kracht. Daarnaast wijst eiseres op artikel 14 van de Gedelegeerde Verordening van het DWU (hierna: GVo. DWU). Dit is een uitwerking van artikel 22, vierde lid, van het DWU. Dit is een uitzondering die volgens de douanewetgeving is bepaald. Deze bepaling is niet limitatief. Dit volgt uit artikel 172 van de GVo. DWU omdat daarin nog andere gevallen worden genoemd.
De intentie van de Uniewetgever is helder: er is een mogelijkheid om een beschikking voor intrekking van een vergunning met terugwerkende kracht toe te passen. Ook de nationale wetgever biedt daarvoor ruimte. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres gewezen op de conclusie van de Advocaat Generaal bij de Hoge Raad (hierna: AG) in de zaak met nummer 18/04149 (ECLI:NL:HR:2020:1288) en in het bijzonder op 3.5 van die conclusie: “
Ik meen dat de bijzondere bepalingen in de UCDW over de terugwerkende kracht bij het verlenen van een vergunning op overeenkomstige wijze kunnen worden toegepast bij het afgeven van een gewijzigde vergunning.”.
Aan eiseres zou bovendien een vergunning met terugwerkende kracht moeten worden verleend om de onnodige economische schade voor eiseres, die voldoet aan alle eisen van artikel 211, tweede lid, van het DWU en van de AV-vergunning en een herbeoordeelde AEO-vergunning heeft, te beperken. Het is merkwaardig dat verweerder de ene vergunning (met nummer eindigend op [nummer 3]) wel verstrekt binnen de termijn van de geldende AV-vergunning (met nummer eindigend op [nummer 1]) en een andere vergunning niet (de aanvraag voor een vergunning met terugwerkende kracht). Artikel 211, tweede lid, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 172, derde lid, van de GVo. DWU dient te worden toegepast, omdat sprake is van een vernieuwde vergunning voor dezelfde soort activiteiten en goederen (het oude vervangen) en niet om een wijziging van een bestaande vergunning, zoals verweerder stelt.
Ook als geen sprake is van vernieuwing van de vergunning, omdat deze als niet verstreken wordt beschouwd, is het mogelijk om twee geldige vergunningen te hebben over een deel van hetzelfde tijdvak maar met verschillende hoeveelheden en douanewaarden. Dan gelden de andere vereisten van artikel 211, tweede lid, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 172, derde lid, van de GVo. DWU (met uitzondering van artikel 211, tweede lid, letter h, van het DWU).
Subsidiair stelt eiseres dat artikel 211, tweede lid, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 172, tweede lid, van de GVo. DWU van toepassing is, omdat sprake is van buitengewone omstandigheden. Eiseres verwijst naar artikel 508, derde lid, van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (hierna: UCDW) en naar de conclusie van de AG in de zaak 09/01149, (ECLI:NL:PHR:2010:BM1931) in het bijzonder naar punt 6.1.3. Formeel voldoet eiseres aan alle voorwaarden, behalve die vermeld in artikel 211, tweede lid, letter h, van het DWU. Er is geen economisch nadeel voor de Europese Unie. Het begrip “buitengewone omstandigheden” is ruimhartiger dan de inspecteur meent. Daarnaast moet het materiële aspect en de doelstelling van de regeling AV niet uit het oog worden verloren.
Het gaat, aldus eiseres, om de volgende buitengewone omstandigheden:
*Het “Controlerapport herbeoordeling vergunningen bij AEO” nr. 99541 van de douane is na een diepgaande audit in oktober 2019 tot stand gekomen. De douane heeft op 15 oktober 2019 geconstateerd dat aan de wettelijke eisen van de AV-vergunning is voldaan (alle criteria inclusief hoeveelheden en douanewaarden) en op 13 januari 2020 dat eiseres per
12 juni 2019 niet meer aan de voorwaarden voldeed.
*In nauw overleg met de Douane is een inhaalslag betreffende de indiening van aanzuiveringsafrekeningen afgesproken. Omdat meerdere aanzuiveringsafrekeningen in dezelfde maand werden ingediend, werkte de maandelijkse signaalfunctie tot het bereiken van het vergunningsplafond niet optimaal.
*Het feit dat de overschrijding zes maanden later werd geconstateerd dan onder normale omstandigheden.
*Het van kracht worden van de EPA EU-Japan op 1 februari 2019, die een extra complexiteit introduceerde bij plaatsing van goederen onder de regeling AV.
*De communicatie met de Douane. Op 10 maart 2019 is gewezen op de ogenschijnlijk krappe hoeveelheid, maar niet op de douanewaarde. De hoeveelheden bieden voor de Douane de meest consistente wijze van controle. De interactie met de Douane was niet altijd eenduidig en in een bepaald geval zelfs gebaseerd op verkeerde feiten. Dat maakt het voor een onderneming in een omgeving met veel complexe regelgeving moeilijker de weg te vinden.
Eiseres verzoekt intrekking van de vergunning AV met nummer eindigend op [nummer 1] per
12 juni 2019 en verstrekking van een vergunning AV met terugwerkende kracht vanaf
12 juni 2019 en met vervaldatum 14 februari 2020. Tevens verzoekt eiseres verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres werkelijk gemaakte proceskosten.
16. Verweerder voert aan dat de reden dat eiseres onderhavige procedures voert is gelegen in de UTB die op 1 december 2020 aan haar is uitgereikt omdat eiseres goederen onder de regeling AV heeft geplaatst, op een moment dat de maximumwaarde van de goederen die ingevolge haar AV-vergunning met nummer eindigend op [nummer 1] onder de regeling mochten worden geplaatst, toen al was overschreden. Voor die goederen bood de vergunning geen ruimte meer, zodat niet was voldaan aan een van de voorwaarden voor plaatsing van goederen onder de regeling AV. Daardoor zijn vanaf 11 juni 2019 tot en met 13 januari 2020 douaneschulden ontstaan op grond van artikel 79, eerste lid, letter c, van het DWU.
Eiseres wil echter bewerkstelligen dat de invoergoederen die zij vanaf 12 juni 2019 tot en met 13 januari 2020 onder de regeling AV heeft geplaatst, alsnog worden gedekt door een vergunning. Alsdan zou de UTB niet meer hoeven te worden gehandhaafd.
Volgens verweerder biedt de douanewetgeving geen mogelijkheid voor alternatieve vergunningdekking. Uit de wettelijke bepalingen volgt dat de vergunning met nummer eindigend op [nummer 1] niet met terugwerkende kracht tot 12 juni 2019 kan worden ingetrokken.
Voorts kan er geen vergunning met terugwerkende kracht tot 12 juni 2019 worden verleend. Ook het subsidiaire beroep op verlening van een vergunning met terugwerkende kracht wegens buitengewone omstandigheden, kan eiseres niet baten.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
17. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling door de rechtbank

Intrekking van de vergunning wegens niet voldoen aan de voorwaarden
18.1
Artikel 28, eerste lid, letter a, van het DWU bepaalt dat een gunstige beschikking wordt ingetrokken of gewijzigd indien, in andere dan de in artikel 27 van het DWU bedoelde gevallen, aan een of meer voor de afgifte van de beschikking gestelde voorwaarden niet of niet meer is voldaan.
18.2
Volgens eiseres betekent de overschrijding van het waardeplafond dat vanaf dat moment niet langer aan de gestelde vergunningvoorwaarden wordt voldaan en dat daarmee sprake is van een situatie als bepaald in artikel 28 eerste lid, letter a, van het DWU dat “aan een of meer voor de afgifte van de beschikking gestelde voorwaarden niet of niet meer is voldaan”, zodat de vergunning als gunstige beschikking, op die voet moet worden ingetrokken.
18.3
Volgens verweerder is dat een onjuiste uitleg van artikel 28, eerste lid, letter a, van het DWU. De in een individuele vergunning opgenomen hoeveelheden en waarden kunnen niet worden aangemerkt als voor de
afgiftevan de vergunning gestelde voorwaarden. Met andere hoeveelheden of waarden kunnen nog steeds AV-vergunningen worden afgegeven. Het zijn in de vergunning opgenomen voorwaarden waaraan het
gebruikvan de AV-regeling door de vergunninghouder in een bepaald individueel geval is onderworpen, zie artikel 211, eerste lid, tweede alinea, van het DWU.
18.4
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder en is van oordeel dat eiseres artikel 28, eerste lid, letter a, van het DWU verkeerd uitlegt. Met de voorwaarden voor afgifte van een vergunning verwijst artikel 28, eerste lid, letter a, van het DWU naar voorwaarden zoals die zijn opgenomen in artikel 211, derde en vierde lid, van het DWU en in artikel 214 van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 178 van de GVo. DWU. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt naar het oordeel van de rechtbank dus niet.
Intrekking van de vergunning met terugwerkende kracht op verzoek van eiseres
19.1
Eiseres stelt dat de haar eerder verleende vergunning op haar verzoek kan worden ingetrokken per 12 juni 2019. Dit volgt volgens haar uit artikel 28, vierde lid, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 22, vierde lid, van het DWU.
Daarnaast wijst eiseres op artikel 14 van de GVo. DWU. Dit is een uitwerking van artikel 22, vierde lid, van het DWU. Dit is een uitzondering die volgens de douanewetgeving is bepaald. Deze bepaling is volgens eiseres niet limitatief. Dat volgt uit artikel 172 van de GVo. DWU omdat daarin nog andere gevallen worden genoemd. Volgens eiseres is de intentie van de Uniewetgever helder: er is een mogelijkheid om een beschikking voor intrekking van een vergunning met terugwerkende kracht toe te passen. Ook de nationale wetgever biedt daarvoor ruimte.
19.2
Ook deze beroepsgrond treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Artikel 22, vierde lid, van het DWU voorziet in een terugwerkende kracht van beschikkingen, mits dit in de douanewetgeving of in de beschikking zelf is bepaald. Artikel 211, tweede lid, van het DWU is een bepaling van douanewetgeving. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de in artikel 22, vierde lid, van het DWU bedoelde aanwijzing. Volgens artikel 172, eerste lid, van de GVo. DWU kan een vergunning niet eerder van kracht worden dan op de datum van de aanvaarding van die aanvraag. De regeling komt er aldus op neer dat de in artikel 211, tweede lid, van het DWU bedoelde terugwerkende kracht ertoe leidt dat de tijd kan worden overbrugd die de douaneautoriteiten gebruiken voor de afdoening en eventueel summier onderzoek, De aanvrager wordt zodoende niet de dupe van de behandelperiode die de douaneautoriteiten noodzakelijkerwijs nodig hebben om op de aanvraag te beslissen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in artikel 14 van de GVo. DWU limitatief de gevallen opgesomd waarin een beschikking volgens de douanewetgeving op een andere datum van kracht wordt. De situatie van eiseres valt niet onder de beschreven gevallen.
De verwijzing van eiseres naar de artikelen 1:18, eerste lid, van de Algemene douanewet en artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht treft geen doel, omdat deze nationale procesrechtelijke bepalingen geen aanvullende werking op de douanewetgeving van de Unie hebben.
Verlenen van een vergunning met terugwerkende kracht
20.1
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat aan haar met toepassing van artikel 211, tweede lid, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 172, derde lid, van de GVo. DWU een vergunning met terugwerkende kracht moet worden verleend om de, naar zij stelt onnodige, economische schade voor haar te beperken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 211, tweede lid, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 172, derde lid, van de GVo. DWU dat pas een (nieuwe) vergunning AV kan worden afgegeven, als de termijn van de oorspronkelijke vergunning is verstreken. In de voorliggende zaak was daar, mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 19.1 tot en met 20.2 is overwogen geen sprake van. De verwijzing door eiseres naar het taalkundige onderscheid tussen ‘vernieuwen’ en ‘hernieuwen’ maakt dit niet anders. Eiseres had voor de periode van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2020 nog een geldende vergunning AV.
20.2
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd toegelicht dat binnen haar bedrijf voor wat betreft de naleving van de voorwaarden van de vergunning AV een fout is gemaakt. Bij het naleven van die voorwaarden is ten onrechte de nadruk gelegd op de toegestane hoeveelheid en is vergeten ook aandacht te schenken aan de toegestane waarde. Een dergelijke vergissing, hoe vervelend ook, dient voor rekening en risico van eiseres te blijven. De door haar gestelde economische schade was immers voorzienbaar en had eenvoudig voorkomen kunnen worden als eiseres de verleende vergunning zorgvuldig had geraadpleegd, met de daarin opgenomen voorwaarde ten aanzien van de maximumwaarde van de onder de regeling te plaatsen goederen.
20.3
De vergelijking die eiseres maakt met de verlening van de vergunning met het nummer eindigend op [nummer 3] gaat niet op, omdat aan die vergunning geen terugwerkende kracht is verleend.
20.4
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij zich gesteund weet door hetgeen de AG in 3.5 van zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2019:804) heeft vermeld. Uit overweging 3.6 van de conclusie blijkt immers dat daarmee is bedoeld te stellen dat de douaneautoriteiten, behoudens ‘buitengewone omstandigheden’, terugwerkende kracht mogen verlenen tot de dag waarop de aanvraag tot wijziging is ingediend.
20.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt ook deze beroepsgrond door de rechtbank verworpen.
Terugwerkende kracht wegens buitengewone omstandigheden
21.1
Subsidiair stelt eiseres dat artikel 211, tweede lid, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 172, tweede lid, van de GVo. DWU van toepassing is, omdat sprake is van buitengewone omstandigheden. Hoewel het arrest van de Hoge Raad van
19 november 2010 (ELI:NL:HR:2010:BM1931) is gewezen ten aanzien van een soortgelijke bepaling in het Communautair Douanewetboek en niet rechtstreeks betrekking heeft op onderhavige bepalingen, ontleent de rechtbank daaraan dat sprake moet zijn van (van buiten komende) omstandigheden die eiseres hebben belet om tijdig een vergunning aan te vragen.
21.2
Als eerste buitengewone omstandigheid heeft eiseres gesteld dat verweerder het “Controlerapport herbeoordeling vergunningen bij AEO” heeft opgesteld en dat dit rapport na een diepgaande audit  waarbij ook een integraal onderzoek is gedaan naar de naleving van al haar vergunningen, waaronder de AV-vergunning  in oktober 2019 tot stand is gekomen.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder gemotiveerd betwist dat tijdens de audit onderzoek is gedaan naar de naleving van de AV-vergunning. Verweerder heeft toegelicht dat onderzoek is verricht om te bezien of eiseres nog kon voldoen aan de voorwaarden van haar AEO-status. De materiële controle naar de naleving van de voorwaarden van de AV-vergunning was geen onderdeel van dat onderzoek; die controle heeft pas op 13 januari 2020 plaatsgevonden.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiseres haar stelling dat de audit in oktober 2019 kwalificeert als een buitengewonde omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om zich aan de voorwaarden van haar vergunning te houden, ongeacht de mate van controle door verweerder.
21.3
Als tweede buitengewone omstandigheid heeft eiseres gesteld dat in nauw overleg met de Douane een inhaalslag betreffende de indiening van aanzuiveringsafrekeningen is afgesproken. Omdat meerdere aanzuiveringsafrekeningen in dezelfde maand werden ingediend, werkte de maandelijkse signaalfunctie tot het bereiken van het vergunningsplafond niet optimaal.
De rechtbank ziet dit niet als een buitengewone omstandigheid omdat niet de indiening van de aanzuiveringsafrekeningen, maar alleen de eigen douaneadministratie van eiseres van belang is voor de bewaking van het vergunningplafond.
21.4
De rechtbank volgt eiseres evenmin in de stelling dat het feit dat de overschrijding van de waarde zes maanden later werd geconstateerd dan onder normale omstandigheden, geldt als buitengewone omstandigheid. Het is en blijft immers primair de verantwoordelijkheid van eiseres om regelmatig en zorgvuldig de voorwaarden van haar vergunning te raadplegen en aan de hand daarvan na te gaan of de invoergoederen nog wel geplaatst kunnen worden onder die vergunning.
21.5
De vierde door eiseres aangevoerde buitengewone omstandigheid, te weten dat een attendering van verweerder in maart 2019 alleen zag op het monitoren van de hoeveelheid en dat de hoeveelheden voor haar processen veel kritischer zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als buitengewone omstandigheid worden aangemerkt.
Aangezien de regeling AV voor de hand liggende risico’s inhoudt voor de juiste toepassing van de douanevoorschriften van de Europese Unie en voor de inning van de douanerechten, moeten de begunstigden ervan de daaruit voortvloeiende verplichtingen strikt nakomen (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie EU van 6 september 2012 in de zaak C‑262/10, Döhler ECLI:EU:C:2012:559). Een gedeeltelijk of niet volledige waarschuwing van verweerder doet aan die op eiseres rustende verplichtingen niet af.
21.6
Ook het van kracht worden van de EPA EU-Japan wordt door de rechtbank niet als buitengewone omstandigheid aangemerkt. Eiseres was zelf verantwoordelijk voor het in acht nemen van de voorwaarden van haar vergunning en het monitoren van de administratie. Zij heeft zelf een fout gemaakt door goederen onder de vergunning te brengen, die ook onder de EPA EU-Japan gebracht konden worden.
21.7
Ten slotte kan naar het oordeel van de rechtbank ook geen buitengewone omstandigheid worden gevonden in de gestelde communicatie met Douane. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om de verplichtingen uit de AV-vergunning strikt na te komen.

Conclusie en gevolgen

22. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskostenveroordeling
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter, mr. P.H. Lauryssen en
mr. S. Kleij, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.