ECLI:NL:RBNHO:2023:3241

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
10265890
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van consignatieovereenkomst met betrekking tot duikpakken

In deze zaak heeft eiseres, een onderneming die duikpakken levert, een vordering ingesteld tegen gedaagde op basis van een consignatieovereenkomst. Eiseres stelt dat gedaagde niet alle duikpakken heeft geretourneerd en vordert betaling van een bedrag van € 448,58, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij alle duikpakken heeft teruggegeven aan de eigenaar van eiseres, maar kan dit niet voldoende onderbouwen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd en dat hij op grond van de consignatieovereenkomst gehouden is tot betaling. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe, inclusief de gevorderde rente en incassokosten, en legt de proceskosten op aan gedaagde. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter J.S. Reid op 19 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10265890 \ CV EXPL 23-111
Uitspraakdatum: 19 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: K.W.A. van der Meer
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 13 december 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan duikpakken van [eiseres] in consignatie aan [gedaagde] zijn verstrekt.
2.2.
[eiseres] heeft een factuur van € 656,26 met factuurdatum 10 juli 2019 naar [gedaagde] gestuurd voor niet retour geleverde duikpakken.
2.3.
Op 16 maart 2020 heeft [eiseres] wegens twee retour ontvangen duikpakken een creditfactuur opgemaakt van € 397,39.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 448,58.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat partijen een consignatieovereenkomst hebben gesloten. Een aantal van de in consignatie gegeven duikpakken heeft [eiseres] niet retour ontvangen en zijn daarom in rekening gebracht bij [gedaagde] . [gedaagde] is na creditering wegens retour geleverde duikpakken nog € 258,87 verschuldigd aan [eiseres] . Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke handelsrente, die tot 13 december 2022 € 149,71 bedraagt, en buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiseres] zich ten onrechte op het standpunt stelt dat meerdere duikartikelen niet zijn teruggebracht. [gedaagde] heeft alle duikartikelen teruggegeven aan [bedrijfseigenaar eiseres] en heeft deze in goed vertrouwen achter gelaten zonder voor ontvangst te tekenen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter begrijpt dat partijen het er over eens zijn dat [gedaagde] op grond van de met [eiseres] tot stand gekomen consignatieovereenkomst is gehouden tot betaling van de duikpakken, tenzij deze aan [eiseres] worden geretourneerd.
4.2.
De vordering van [eiseres] ziet op niet teruggegeven duikpakken. Dit wordt door [eiseres] onderbouwd met de factuur van 10 juli 2019 en de creditfactuur van 16 maart 2020. [gedaagde] voert tegen deze vordering als verweer dat hij in 2019 alle in consignatie ontvangen duikpakken persoonlijk aan [bedrijfseigenaar eiseres] heeft teruggegeven, zodat hij niet tot betaling is verplicht.
4.3.
Op [gedaagde] rust de stelplicht en de bewijslast van de juistheid van het door hem gevoerde verweer, aangezien hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. [gedaagde] heeft in dat verband aangevoerd dat pas acht maanden nadat hij de artikelen in [vestigingsplaats] heeft teruggebracht door [eiseres] wordt gesteld dat niet alle artikelen zijn geretourneerd en dat hij erop heeft vertrouwd dat het was afgehandeld en niet heeft getekend voor retourontvangst. [eiseres] betwist dat [gedaagde] de duikpakken heeft teruggebracht en voert daartoe aan dat [bedrijfseigenaar eiseres] juist naar de duikwinkel van [gedaagde] is gegaan, omdat de factuur niet werd betaald en toen twee duikpakken zag hangen die hij heeft meegenomen.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Hiervoor is mede redengevend dat [gedaagde] in de tweede schriftelijke ronde de andersluidende verklaring van [eiseres] dat [bedrijfseigenaar eiseres] de twee duikpakken juist heeft opgehaald in de winkel van [gedaagde] , niet heeft weersproken. Daarmee staat vast dat de eerder door [gedaagde] gegeven verklaring dat hij de duikpakken naar [bedrijfseigenaar eiseres] heeft gebracht onjuist is. Behalve de verklaring dat hij alleen complete setjes duikpakken in consignatie heeft gekregen – wat door [eiseres] gemotiveerd is betwist – heeft [gedaagde] verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn verweer dat alle duikpakken zijn teruggegeven.
4.5.
Voor zover [gedaagde] een beroep heeft gedaan op rechtsverwerking, kan dit niet slagen. Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn als, gelet op de houding en gedragingen van [eiseres] , in strijd met de redelijkheid en billijkheid wordt overgegaan tot inning van de vordering. Enkel tijdsverloop is onvoldoende grond voor het aannemen van rechtsverwerking. Wel kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat [eiseres] haar rechten heeft verwerkt. Het moet dan gaan om omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij [gedaagde] c.s. het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van [gedaagde] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval [eiseres] haar aanspraak alsnog geldend zou maken. [gedaagde] heeft enkel gesteld dat [eiseres] acht maanden heeft gewacht en heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Aan het beroep op rechtsverwerking wordt daarom voorbij gegaan.
4.6.
Wat betreft de prijs van de in rekening gebrachte duikpakken heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze economisch zijn afgeschreven. [gedaagde] heeft echter niet weersproken dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] bij verkoop van een duikpak moet aantonen dat deze alleen voor een lagere prijs kan worden verkocht. [gedaagde] heeft niet aangetoond dat de in rekening gebrachte duikpakken alleen voor een lagere prijs kunnen worden verkocht. Bovendien heeft [eiseres] in de creditfactuur een korting op de prijs verleend van 60 %. Ook aan dit verweer van [gedaagde] wordt voorbij gegaan.
4.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen.
4.8.
Ook de gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen.
4.9.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is bovendien in overeenstemming met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. [eiseres] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak [1] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten – die worden begroot op € 37,50 – een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 448,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 258,87 vanaf 13 december 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,41
griffierecht € 128,00
salaris gemachtigde € 150,00;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.