ECLI:NL:RBNHO:2023:3239

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
10279326 \ WM VERZ 23-34
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde verkeersboete wegens het niet staande houden van de bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. De officier van justitie verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 28 februari 2023 was zowel de gemachtigde van de betrokkene als de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig. De vertegenwoordiger van de officier van justitie handhaafde het standpunt dat de boete terecht was opgelegd.

De kantonrechter overwoog dat de boete alleen aan de kentekenhouder kan worden opgelegd als er geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder is. In dit geval was de verbalisant van mening dat er geen veilige staandehouding kon worden uitgevoerd omdat er geen stopbord in het voertuig aanwezig was. De kantonrechter oordeelde echter dat deze enkele vermelding niet voldoende was om te concluderen dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. Er was geen aanvullend proces-verbaal dat de beslissing van de verbalisant onderbouwde.

Daarom oordeelde de kantonrechter dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd en verklaarde het beroep gegrond. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en veroordeelde deze tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 1.284,75 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 10279326 \ WM VERZ 23-34
CJIB-nummer : 247689578
Uitspraakdatum : 10 maart 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. A. Khadri, Verkeersboete.nl te Zoetermeer.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 februari 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie. De gemachtigde van betrokkene heeft in het beroepschrift aangevoerd dat de verbalisant betrokkene had moeten staande houden, zodat ten onrecht op kenteken is bekeurd en de beschikking daarom dient te worden vernietigd.
In de toelichting van het zaakoverzicht verklaart de verbalisant onder andere het volgende:
“Ik, verbalisant, passeerde het voertuig langzaam aan de linkerzijde. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig een telefoon vasthield. Ik zag dat de telefoon in een hoesje zat. Ik zag dat het hoesje opengeklapt was. Ik zag dat zijn telefoon op het stuur rustte. Ik zag dat hij slingerend reed. Zijn snelheid wisselde tussen de 70 a 80 kilometer per uur waar 100 kilometer per uur is toegestaan. (…) Reden geen staandehouding: geen stopbord in het voertuig. Derhalve geen veilige staandehouding kunnen uitvoeren…“.
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 5 WAHV volgt dat de boete kan worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het voertuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, tenzij direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit betekent dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van die bestuurder voordoet, de boete aan de bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder. Uit de toelichting in het zaakoverzicht blijkt niet voldoende waarom zich in dit geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. De enkele vermelding ‘geen stopbord in het voertuig’ is niet voldoende [1] .Er is ook geen aanvullend proces-verbaal waarin nader wordt ingegaan op het standpunt van betrokkene en waarin wordt toegelicht waarom geen staandehouding heeft plaatsgevonden. Gelet daarop kan de kantonrechter niet vaststellen dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding is geweest en moet ervan worden uitgegaan dat de boete dus ten onrechte met toepassing van artikel 5 WAHV is opgelegd aan betrokkene als kentekenhouder. Het beroep is daarom gegrond.
De gemachtigde heeft een kostenveroordeling gevraagd wegens een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift en de hoorzitting. De waarde per punt bedraagt € 597,00. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Dit leidt tot een vergoeding van € 447,75 (1,5 x € 597,00 x 0,5) in de fase van het administratief beroep.
Voorts heeft de gemachtigde verzocht om vergoeding van kosten gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Nu de beslissing van de officier van justitie worden vernietigd, komt dit verzoek voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift en de zitting. De waarde per punt bedraagt € 837,00. Gelet op de aard van de zaak past de kanton-rechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe.
De gemachtigde van betrokkene heeft beroep ingesteld in twee zaken, welke door de kantonrechter als samenhangende zaken worden beschouwd. Onderhavige zaak is immers gelijktijdig met de zaak met kenmerk 10290028 WM 23-76 behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Deze zaken worden op grond artikel 3 lid 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht beschouwd als één zaak. Dat betekent dat de wegingsfactor voor samenhangende zaken wordt toegepast, in dit geval 1,0. Dit leidt tot een vergoeding van € 837,00 (2 x € 837,00 x 0,50 x 1,0) voor de twee genoemde zaken samen in de fase van de kantonrechter.
Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van in totaal € 1.284,75 (€ 447,75 + € 837,00).

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt.
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.284,75 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending:

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 oktober 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2022:9228.