ECLI:NL:RBNHO:2023:321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
15/144122-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke celstraf voor aanranding en verkrachting in pashokjes kledingwinkels

De rechtbank Noord-Holland heeft op 19 januari 2023 een 56-jarige man veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden voor aanranding en verkrachting. De man deed zich op 2 december 2020 voor als winkelmedewerker in een kledingwinkel in Haarlem en vroeg het slachtoffer om mee naar de pashokjes te gaan onder het voorwendsel dat hij haar moest controleren op diefstal. In het pashokje betaste hij het slachtoffer op seksuele wijze. Op 14 november 2021 herhaalde hij dit in een kledingwinkel in Amsterdam, waar hij ook met zijn vingers seksueel binnendrong bij het slachtoffer, wat door de rechtbank als verkrachting werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de man een gevangenisstraf van 24 maanden moest ondergaan, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tijdens de proeftijd moet de verdachte zich onder andere laten behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd voor de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/144122-21
Uitspraakdatum: 19 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 juni 2022, 12 september 2022, 5 december 2022 en 5 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [detentieadres] ,
gedetineerd in P.I. [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 december 2020 te Haarlem, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en) immers heeft hij, verdachte,
-die [slachtoffer 1] zich voor hem in een (afgesloten) pashokje (deels) laten ontkleden en/of
-die [slachtoffer 1] (vervolgens) aangeraakt en/of betast bij/op de (ontblote) borsten en/of
- de bovenbenen van die [slachtoffer 1] gespreid, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, uit:
- het verwerven van een afhankelijke positie ten opzichte van hem door die [slachtoffer 1] in een winkel aan te spreken en zich voor te doen als politie, beveiliger of winkelmedewerker en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen, althans de indruk te wekken dat hij haar verdacht van winkeldiefstal
- die [slachtoffer 1] (vervolgens) mee te nemen naar de pashokjes (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan die handelingen;
2
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer 2] zich voor hem in een (afgesloten) pashokje (deels) laten ontkleden en/of
- die [slachtoffer 2] (vervolgens) aangeraakt en/of betast bij/op de (ontblote) vagina en/of de billen en/of
- zijn, verdachtes, vingers tussen/langs schaamlippen van die [slachtoffer 2] gebracht;
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit:
- het verwerven van een afhankelijke positie ten opzichte van hem door die [slachtoffer 2] in een winkel aan te spreken en zich voor te doen als politie, beveiliger of winkelmedewerker en tegen die [slachtoffer 2] te zeggen en/of de indruk te wekken dat hij haar verdacht van winkeldiefstal
- die [slachtoffer 2] (vervolgens) mee te nemen naar de pashokjes (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan die handelingen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij verdachte,
- die [slachtoffer 2] zich voor hem in een (afgesloten) pashokje (deels) laten ontkleden en/of
- die [slachtoffer 2] (vervolgens) aangeraakt en/of betast bij/op de (ontblote) vagina en/of de billen en/of
- zijn, verdachtes, vingers tussen/langs de schaamlippen van die [slachtoffer 2] gebracht;
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, uit:
- het verwerven van een afhankelijke positie ten opzichte van hem door die [slachtoffer 2] in een winkel aan te spreken en zich voor te doen als politie, beveiliger of winkelmedewerker en tegen die [slachtoffer 2] te zeggen en/of de indruk te wekken dat hij haar verdacht van winkeldiefstal
- die [slachtoffer 2] (vervolgens) mee te nemen naar de pashokjes (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan die handelingen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en de onder 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit bepleit. Hiervoor is onvoldoende bewijs aanwezig omdat niet voldaan is aan het bewijsminimum aangezien de verdachte zich niet kan herinneren dat hij met zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van de aangeefster zou zijn geweest, en bovendien de verklaring van de aangeefster daarover feitelijk niet duidelijk is. Met betrekking tot de onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft daarbij wel betoogd dat de verklaring die de verdachte heeft afgelegd bij de politie op 15 juni 2022 dient te worden uitgesloten als bewijsmateriaal voor zover deze niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Volgens de raadsman heeft de verdachte die verklaring alleen afgelegd om er vanaf te zijn.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van dit bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 13 december 2020, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina’s 65 tot en met 71);
  • het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 15 juni 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (dossierpagina’s 299 tot en met 305);
  • het proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] betreffende historische verkeersgegevens telefonie (dossierpagina’s 313 tot en met 314).
De hierboven vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.3.2.
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uitsluiten bewijsmiddel en bewijsminimum
De verdachte heeft op 15 juni 2022 bij de politie een aanvullende verklaring afgelegd waarin hij aangeeft dat hij tot bezinning is gekomen en vindt dat hij zijn verantwoordelijkheid moet nemen. De verdachte legt vervolgens een bekennende verklaring af. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring die de verdachte, in aanwezigheid van zijn advocaat, bij de politie heeft afgelegd. De rechtbank betrekt daarbij dat de verdediging niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de verklaring, met name ten aanzien van het binnendringen, dient te worden uitgesloten van het bewijs en treft daarvoor ook geen aanknopingspunten in het dossier aan. Alles overwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om de verklaring die de verdachte op 15 juni 2022 bij de politie heeft afgelegd, uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat aangeefster [slachtoffer 2] voldoende duidelijk en consistent heeft verklaard dat de verdachte met zijn vingers tussen de schaamlippen van aangeefster is geweest. De aangeefster heeft zeer gedetailleerd aangegeven hoe en wanneer de handelingen hebben plaatsgevonden.
Artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit betekent dat de rechter niet tot een bewezenverklaring mag komen als de feiten en omstandigheden waarover de getuige verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is in zedenzaken niet vereist dat de seksuele handelingen zelf steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het kan voldoende zijn dat de verklaring van de getuige op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen, mits die afkomstig zijn van een andere bron. Er mag niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het andere bewijsmateriaal. Zie onder andere het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2010, te vinden onder ECLI:NL:HR:2010:BK2094.
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De aangeefster heeft specifiek verklaard over de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden. De aangeefster is door de verdachte aangesproken in een kledingwinkel bij de pashokjes en moest zich van de verdachte uitkleden. Vervolgens heeft de verdachte op enig moment zijn vingers tussen haar schaamlippen gebracht. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 15 juni 2022 bevestigd dat hij zich voordeed als medewerker van de kledingwinkel en tegen de aangeefster gezegd dat ze haar kleding uit moest doen. Ook heeft hij verklaard dat het klopt dat hij met zijn vingers tussen haar schaamlippen is geweest. Gelet op het feit dat de verklaring van aangeefster door de verklaring van de verdachte wordt ondersteund, is aan het bewijsminimum voldaan. De rechtbank acht derhalve het seksueel binnendringen hetgeen hem onder feit 2 primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en de onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 2 december 2020 te Haarlem, door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer 1] zich voor hem in een pashokje laten ontkleden en
- die [slachtoffer 1] betast bij de ontblote borsten en
- de bovenbenen van die [slachtoffer 1] gespreid,
en bestaande die feitelijkheid uit:
- het verwerven van een afhankelijke positie ten opzichte van hem door die [slachtoffer 1] in een winkel aan te spreken en zich voor te doen als beveiliger of winkelmedewerker en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen, althans de indruk te wekken dat hij haar verdacht van winkeldiefstal en
- die [slachtoffer 1] vervolgens mee te nemen naar de pashokjes en aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen en/of onttrekken aan die handelingen;
2
hij op 14 november 2021 te Amsterdam door een feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer 2] zich voor hem in een pashokje deels laten ontkleden en
- die [slachtoffer 2] vervolgens betast bij de ontblote vagina en de billen en
- zijn, verdachtes, vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] gebracht;
en bestaande die feitelijkheid uit:
- het verwerven van een afhankelijke positie ten opzichte van hem door die [slachtoffer 2] in een winkel aan te spreken en zich voor te doen als beveiliger of winkelmedewerker en tegen die [slachtoffer 2] de indruk te wekken dat hij haar verdacht van winkeldiefstal en
- die [slachtoffer 2] vervolgens mee te nemen naar de pashokjes en aldus voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen en/of onttrekken aan die handelingen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Feit 2:
verkrachting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij het advies van de reclassering, die voorstelt als bijzondere voorwaarden aan de verdachte een meldplicht, ambulante behandeling en toestemming tot het raadplegen van referenten op te leggen. De officier van justitie heeft ook gevorderd - eveneens conform het advies van de reclassering - dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, gelet op de verzochte vrijspraak voor het onder 2 primair ten laste gelegde feit, een fors lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd, en deze straf geheel onvoorwaardelijk op te leggen, zonder bijzonder voorwaarden. De verdachte acht ambulante behandeling niet noodzakelijk, wil geen hulp van de reclassering en ziet er tegenop dat referenten worden geraadpleegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich voorgedaan als (beveiligings)medewerker van kledingwinkels en voor hem onbekende vrouwen gedwongen tot het dulden van seksuele handelingen dan wel handelingen met een seksuele betekenis. De verdachte heeft de slachtoffers gedwongen zich uit te kleden in een pashokje en heeft vervolgens bij slachtoffer [slachtoffer 1] onder meer haar ontblote borsten betast en is bij het slachtoffer [slachtoffer 2] onder meer met zijn vingers tussen haar schaamlippen geweest. Slachtoffer [slachtoffer 2] was ten tijde van het plegen van het delict minderjarig. Dergelijke ongewenste ontuchtige handelingen zijn ernstige gedragingen die een grove inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Hoewel het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat de slachtoffers niet gediend waren van zijn handelingen, heeft hij zijn grensoverschrijdend gedrag doorgezet. De rechtbank acht dit bijzonder ernstige feiten. Het is algemeen bekend dat dergelijk handelen grote negatieve gevolgen heeft voor de slachtoffers en dat de personen die dergelijke handelingen gedwongen moeten ondergaan, daar in hun (seksuele) ontwikkeling geruime tijd veel hinder van ondervinden. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan. De verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het onderstaande.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld; wel heeft de verdachte in 2012 een transactie van 500,- betaald in verband met een aanranding in het jaar 2011.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het over de verdachte aanvullend uitgebrachte
reclasseringsadvies gedateerd 27 juli 2022 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker
verbonden aan Reclassering Nederland. Hierin wordt geadviseerd bij een (deels)
voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals beschreven in dat rapport.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport van 17 juni 2022 van GZ-psycholoog M.L. Sikkens. In het Pro Justitia-rapport wordt – kort samengevat – geconcludeerd dat er mogelijk kwetsbaarheden en beperkingen zijn bij de verdachte, maar geen psychische stoornis of verstandelijke handicap. Er zijn geen aanwijzingen voor een eventuele verminderde toerekenbaarheid.
De rechtbank neemt de conclusie van het Pro Justitia-rapport van 17 juni 2022 van GZ-psycholoog M. L. Sikkens over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal niet als bijzondere voorwaarde de toestemming tot het raadplegen van referenten opleggen, aangezien deze voorwaarde niet verder onderbouwd is en onvoldoende duidelijk is welke referenten de reclassering zou willen raadplegen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden bij een groot voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk. De rechtbank weegt daarbij mee dat de bewezenverklaring twee slachtoffers betreft, en de verdachte – weliswaar langer geleden – een transactie heeft betaald voor het strafbare feit aanranding. Een forse stok achter de deur is daarom nodig opdat de verdachte zich houdt aan de bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan ambulante behandeling.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten verkrachting en aanranding. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich binnen één jaar aan twee zedendelicten schuldig heeft gemaakt, en de door hem in het verleden betaalde transactie voor aanranding in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met het risico dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Om dat te voorkomen zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd om de onder de verdachte in beslag genomen koptelefoon terug te geven aan het slachtoffer [slachtoffer 2] . De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de koptelefoon, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder feit één ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze niet voorzien is van een toelichting.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De vordering is onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank begrijpt uit de overgelegde stukken dat het deel van de vordering dat als immateriële schade wordt gevorderd, zoals de studievertraging en ziektemelding, materiële schade betreft. De rechtbank acht deze schade echter onvoldoende onderbouwd op basis van de overgelegde stukken.
Daarnaast wordt vergoeding van immateriële schade gevorderd. Wanneer geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan worden aangemerkt als aantasting van de persoon, als de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een zodanige ernstige inbreuk vormt op een fundamenteel recht, de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als “aantasting van de persoon op andere wijze” moet worden beschouwd. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 750,-.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2020, en voor het overige deel zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de resterende posten onvoldoende onderbouwd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: feitelijke aanranding van de eerbaarheid) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en de onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (maanden)maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland op het [adres] zal melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-zich aansluitend op detentie laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht, als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,-,bestaande uit € 750,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Koptelefoon (omschrijving: volgnr. 4, wit/zilver).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. F.W. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2023.