ECLI:NL:RBNHO:2023:3033

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
C15/333316 / FT RK 22-714
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ex artikel 67 Faillissementswet tegen machtiging rechter-commissaris tot procederen

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een hoger beroep ex artikel 67 van de Faillissementswet (Fw). Dit hoger beroep was ingesteld door Vastgoedplan Nederland B.V., VPN Holding B.V. (voorheen Grondontwikkeling Nederland Holding B.V.) en S.R. Kooij, hierna aangeduid als appellanten. De appellanten waren in beroep gegaan tegen de beschikking van de rechter-commissaris die toestemming had verleend aan de curator om hen in rechte te betrekken in het faillissement van Grondontwikkeling Nederland B.V., dat op 5 oktober 2021 failliet was verklaard. De curator, mr. A.G. Moeijes, had de rechter-commissaris verzocht om deze toestemming, welke was verleend.

De kern van het geschil betrof de vraag of de appellanten ontvankelijk waren in hun beroep. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet-ontvankelijk waren, omdat alleen degenen die als 'partij' bij de beschikking van de rechter-commissaris waren betrokken, het recht hebben om in hoger beroep te gaan. De rechtbank verwees naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat degene die het verzoek tot beschikking heeft gedaan of degene tot wie de beschikking is gericht, als partij kan worden aangemerkt. De appellanten waren niet als partij aangemerkt, omdat de beschikking niet door hen was verzocht of tot hen was gericht.

De rechtbank concludeerde dat de appellanten niet-ontvankelijk waren in hun beroep, en dat hun argumenten over het ontbreken van hoor- en wederhoor door de curator niet opgingen, aangezien deze in de procedure waarvoor de machtiging was verleend, ten volle konden plaatsvinden. De rechtbank verklaarde de appellanten niet-ontvankelijk in hun beroep, en de inhoudelijke argumenten van partijen behoefden geen verdere bespreking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Rekestnummer: C15/333316 / FT RK 22-714
Insolventienummer: F 15/21/144
Beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 4 april 2023
op het hoger beroep ex artikel 67 Faillissementswet (hierna: Fw) van:
-Vastgoedplan Nederland B.V.;
-VPN Holding B.V. (voorheen Grondontwikkeling Nederland Holding B.V.);
-S.R. Kooij;
hierna: appellanten,
advocaat mr. V.H.B. Kruit,
tegen de beschikking c.q. toestemming van de rechter-commissaris tot het in rechte betrekken van verzoekers door de curator in het faillissement van
Grondontwikkeling Nederland B.V.(hierna ook: gefailleerde), waarin is aangesteld tot curator mr. A.G. Moeijes en is benoemd tot rechter-commissaris mr. M.P. de Valk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het beroepsschrift ex artikel 67 Fw met bijlagen d.d. 25 oktober 2022 van mr. Kruit;
-het verweerschrift van mr. Moeijes d.d. 25 oktober 2022;
-het aanvullend beroepschrift ex artikel 67 Fw met bijlagen van mr. Kruit d.d. 28 maart 2023;
-de mondelinge behandeling op 28 maart 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.

2.De feiten

2.1.
Grondontwikkeling Nederland B.V. is 5 oktober 2021 failliet verklaard.
2.2.
De curator heeft de rechter-commissaris toestemming verzocht om appellanten in rechte te betrekken. De rechter-commissaris heeft deze toestemming verleend.
2.3.
Blijkens een door verzoekers in het geding gebrachte concept-dagvaarding is het kernverwijt van de curator dat appellanten als (direct en indirect) bestuurders en als zustervennootschap de onderneming om niet hebben overgeheveld naar een zustervennootschap en er voor hebben gezorgd dat gefailleerde als lege huls is achtergebleven met uitsluitend schulden en geen activa. De curator vordert in genoemde concept-dagvaarding op meerdere grondslagen betaling van de schade die de gezamenlijke schuldeisers van gefailleerde hierdoor hebben geleden, althans betaling van het boedeltekort dat de curator begroot op € 686.000,00.

3.Het hoger beroep en de beoordeling daarvan

3.1.
Verzoekers leggen aan hun beroep samengevat ten grondslag dat aan hen de mogelijkheid is onthouden om hun standpunt terzake het gestelde in de concept- dagvaarding aan de rechter-commissaris kenbaar te maken, waarmee hun de mogelijkheid van hoor- en wederhoor door de curator is ontnomen én zij door deze beslissing aan een jarenlange gerechtelijke procedure worden onderworpen. Bovendien is volgens verzoekers de mogelijkheid van een eventuele schikking met de curator ontnomen, temeer nu verzoekers een groot voorstander zijn van mediation met de curator.
3.2.
De curator heeft de stellingen van appellanten betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk dan wel afwijzing van het beroep.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt immers dat alleen degene die ‘partij’ was bij de beschikking van de rechter-commissaris het recht heeft van hoger beroep (HR 6 oktober 2006, NJ 2010, 184). Als ‘partij’ kan in ieder geval worden aangemerkt degene die het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan (HR 22 april 2005, NJ 2005, 405). Ook kan als ‘partij’ worden aangemerkt degene tot wie de beschikking is gericht.
3.4.
Degene tegen wie de curator gemachtigd is een procedure aan te spannen, kan echter om die enkele reden niet als ‘partij’ bij de beschikking worden aangemerkt (HR 18 april 2008, NJ 2008, 244). De beschikking is immers niet door hem verzocht of tot hem gericht. Weliswaar is zijn belang direct betrokken bij de door de rechter-commissaris verleende machtiging om een procedure tegen hem te beginnen, maar zijn rechtspositie wordt op zichzelf niet aangetast door gebruikmaking door de curator van die machtiging. Bovendien heeft degene tegen wie met machtiging van de rechter-commissaris een procedure kan worden aangespannen, als zodanig geen belang of taak bij het toezicht op het beheer en de vereffening van de boedel, in welk kader de betrokken machtiging is gegeven. Mede in aanmerking genomen dat het faillissementsrecht gericht is op een vlotte afwikkeling van het faillissement en dat degene tegen wie de curator gemachtigd is een procedure te beginnen zijn bezwaren in die procedure naar voren kan brengen, moet dan ook worden aangenomen dat art. 67 lid 1 Fw hem niet de mogelijkheid biedt op te komen tegen de aan de curator verleende machtiging een procedure tegen hem aan te spannen.
3.5.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zij in dit geval wel ontvankelijk zijn, omdat hun de mogelijkheid van hoor- en wederhoor door de curator is ontnomen. Dit standpunt treft geen doel, omdat hoor- en wederhoor in de procedure waarvoor de machtiging is verleend ten volle kan plaatsvinden.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Hetgeen partijen (inhoudelijk) verder hebben aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.