Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
De huurovereenkomst (ROZ-model 2012) bevat de volgende bepalingen:
“Artikel 5Huurder (en haar vertegenwoordigers) zal (zullen) zich correct en zakelijk opstellen jegens Verhuurder, de huurder van [adres 2] of de beheerder(s) van het zogeheten achter terrein.”
3.De vordering
(i) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de contractuele boete van € 13.000,00, te vermeerderen met rente en kosten;
(ii) de huurovereenkomst tussen partijen ontbindt;
(iii) [gedaagde] veroordeelt om tot ontruiming van het gehuurde over te gaan binnen vier weken en op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag tot een maximum van € 100.000,00;
(iv) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.567,- exclusief btw per maand aan gebruiksvergoeding vanaf de dag van betekening van het vonnis tot aan de dag van ontruiming, met de wettelijke rente vanaf de verschuldigdheid.
4.Het verweer en de tegenvordering
schiet niet tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. Voor zover zij wel tekortschiet rechtvaardigt dit niet de ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft een groot belang bij de voortzetting van de huurovereenkomst. [eiser] baseert zijn vordering ten onrechte voor een deel op voorvallen die zich in de periode voor 1 juni 2020 hebben afgespeeld. De onderhavige huurovereenkomst is pas op deze datum ingegaan en ten aanzien van de voorliggende periode heeft [eiser] zijn rechten verwerkt door het sluiten van een nieuwe overeenkomst voor een nieuwe locatie.
Daarbij komt dat partijen op 14/17 januari 2022 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarbij zij elkaar finale kwijting hebben verleend. Daarom zijn alleen eventuele gedragingen van [gedaagde] van na 17 januari 2022 van belang.
[eiser] verkeert in schuldeisersverzuim. Hij is na de brand zijn verplichtingen als verhuurder niet nagekomen. Hij heeft onnodig getalmd met de uitvoering van de herstelwerkzaamheden, [gedaagde] zes maanden aan het lijntje gehouden en [gedaagde] verboden de werkzaamheden zelf te verrichten.
betwist dat zij zich schuldig maakt aan pesten, bedreigen en intimideren van derden en andere huurders. De contacten met anderen zijn prima en van een overtreding van het betreffende artikel in de allonge is geen sprake. Bij het incident met [vader van eiser] is van belang dat hieraan intimiderend gedrag van hem jegens [dochter van directeur ] vooraf ging. Ook is van belang dat bij [directeur] vanaf juni 2020 de stressfactor hoog is geweest, waardoor hij op momenten achteraf bezien buitensporig heeft gereageerd. Met name [vader van eiser] is al geruime tijd doende om [gedaagde] / [directeur] te provoceren.
Het parkeren op het binnenterrein is jaren gedoogd. Er is daarbij geen sprake van overtreding van het parkeerverbod en de boetes zijn niet verschuldigd.
(i) verklaart voor recht dat [eiser] als verhuurder draagplichtig is voor de gevolgen van de lekkende waterleiding in het gehuurde;
(ii) [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 6.507,00 aan schadevergoeding met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022; en
(iii) [eiser] veroordeelt tot betaling van € 3.900,00 wegens onverschuldigd betaalde huur.
[eiser] is geen eigenaar van een parkeerplaats op het binnenterrein, terwijl hij dat bij het aangaan van de huurovereenkomst wel heeft voorgewend. Daardoor is een verkeerde voorstelling van zaken ontstaan. Bij een juiste voorstelling van zaken zou [gedaagde] niet (op dezelfde condities) de huurovereenkomst zijn aangegaan. [gedaagde] heeft dus gedwaald. Daarom roept zij de - al dan niet partiële - vernietiging in van de met [eiser] gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de winkelunit c.a. [adres 1] te [plaats] . [gedaagde] stelt de huurwaarde van de niet door [eiser] geleverde parkeerplaats in alle redelijkheid op € 150,00 per maand. [gedaagde] heeft tot en met februari 2023 daarom onverschuldigd € 3.900,00 aan huur aan [eiser] betaald.
5.De beoordeling
Deze gestelde tekortkomingen betreffen de periode na 1 juni 2020. Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking faalt hierom. Het beroep op een volgens [gedaagde] medio januari 2022 gesloten vaststellingsovereenkomst faalt evenzeer. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van dit beroep verwezen naar de in deze periode gevoerde e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden [2] . Uit de inhoud van deze correspondentie blijkt dat partijen alleen afspraken hebben gemaakt over het herstel van de brandschade. Gesteld noch gebleken is dat er ook afspraken zijn gemaakt over de eventuele tekortkomingen die [eiser] thans aan de orde stelt. Dat [eiser] op dit punt afstand van zijn rechten heeft gedaan, is ook overigens niet gebleken.
De kantonrechter zal hierna, voor zover van belang, ingaan op de door [eiser] aangevoerde tekortkomingen.
“Wat ben jij een verschrikkelijke looser!!”, “Je staat gewoon voor lul voor die paar euro’s”en
“Volgende keer sla ik je voor je harses”.Deze citaten komen uit de WhatsApp correspondentie in de periode van na juni en voor september 2020 tussen [directeur] en [oud huurster] , de toenmalige huurster van [adres 2] [3] . Het gaat om opmerkingen van beledigende, escalerende en/of intimiderende aard. Ook is duidelijk dat de in dit artikel gebruikte term “beheerder” ziet op [vader van eiser]
Daarnaast heeft [directeur] op 22 december 2022 tijdens een ruzie met de huidige huurder van [adres 2] over de uitstallingen van [gedaagde] tegen deze gezegd:
“ik zal jullie krijgen [huidige huurder adres 2] , jullie hebben al een klote naam in het dorp.”[huidige huurder adres 2] heeft dit schriftelijk verklaard [4] . Ter zitting heeft de kantonrechter [directeur] over dit voorval bevraagd en laatstgenoemde heeft daarbij niet betwist dergelijke bewoordingen of woorden van gelijke strekking te hebben gebruikt. Daarmee staat vast dat [directeur] zich escalerend of bedreigend tegenover de huurder van [adres 2] heeft gedragen.
Dat aan het voorval van 11 juli 2022 intimiderend gedrag van [vader van eiser] of provocerend gedrag van [eiser] vooraf zou zijn gegaan – wat wordt betwist – biedt geen rechtvaardiging of excuus voor de handelwijze van [directeur] en [partner van directeur] . Dit geldt ook voor de stress waaraan [directeur] in deze periode zou zijn blootgesteld.
De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer. Bij de huurovereenkomst zit een tekening van het binnenterrein met daarop aangetekend de parkeersituatie. Niet gebleken is dat [gedaagde] op enig moment zich tot [eiser] heeft gewend ter verheldering van een bij haar bestaande onduidelijkheid over de parkeersituatie ter plaatse. Het verweer van [gedaagde] zoals vermeld in punt 13 van de brief van haar gemachtigde van 10 februari 2023 faalt om deze reden ook.
De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer. Een redelijke uitleg van de bepaling brengt mee dat iedere dag dat [gedaagde] zich schuldig maakt aan fout parkeren, zij betaling van een boete is verschuldigd, zoals [eiser] stelt. Niet vereist is dat [gedaagde] de auto de hele dag verkeerd parkeert. Bij de door [gedaagde] voorgestane uitleg zou de bepaling haar doel (het voor alle huurders vrij houden van de aangewezen parkeerplekken) voorbij schieten.
De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer. [eiser] heeft per gestelde overtreding een foto ter onderbouwing overgelegd en deze foto’s in de toelichting voorzien van een datum. [5] Deze datering heeft [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] heeft in haar verweer niet duidelijk gemaakt bij welke van de met foto’s onderbouwde overtredingen zij van de parkeerplaats van de huurder van [adres 3] gebruik zou hebben gemaakt. Daarbij komt dat de door [gedaagde] gestelde toestemming is gebaseerd op een appje van [eigenaar adres 3] . [eiser] heeft daarover gesteld dat dit verweer niet klopt omdat niet op de foto’s te zien is dat [gedaagde] steeds op dezelfde plek (namelijk die van [adres 3] ) geparkeerd staat en [gedaagde] bovendien met drie auto’s komt. Verder heeft [eiser] een verklaring van [eigenaar adres 3] van 7 februari 2023 ingediend waarin staat dat het niet de bedoeling is geweest om zijn parkeerplaats aan “andere” beschikbaar te stellen. Het verweer van [gedaagde] is hiertegenover onvoldoende onderbouwd.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer. Uit de overgelegde foto’s blijkt zonder nadere toelichting die ontbreekt niet dat de aan [gedaagde] toegewezen parkeerplaats (steeds) voor haar niet toegankelijk was. Van schuldeisersverzuim is geen sprake.
De kantonrechter gaat voorbij aan deze verweren. [gedaagde] heeft zich contractueel jegens [eiser] verbonden om op het binnenterrein alleen op de aan haar in de huurovereenkomst toegewezen plek te parkeren. Iedere keer dat zij het parkeerverbod overtreedt is [gedaagde] een boete verschuldigd. [eiser] vordert die boetes. Of [gedaagde] al dan niet door derden op haar parkeergedrag wordt aangesproken is daarbij niet van belang. Of [gedaagde] door haar parkeergedrag al dan niet inbreuk maakt op het eigendomsrecht van derden, zoals Bot Bouw, is evenmin van belang. Als [gedaagde] hiermee ook in strijd handelt met het tussen partijen geldende parkeerverbod, handelt zij in strijd met de huurovereenkomst en is zij betaling van boete verschuldigd.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de toelichting en de stukken blijkt voldoende duidelijk op welke data [gedaagde] het parkeerverbod volgens [eiser] heeft overtreden. Voorts heeft [eiser] haar stellingen steeds onderbouwd door het overleggen van bewijsmateriaal (foto’s) waaruit ook blijkt om welke auto het gaat. In zoverre heeft [eiser] haar vordering voorzien van een deugdelijke onderbouwing en van bewijsmateriaal. Van verval van rechten en een ‘obscuur libel’ is, anders dan [gedaagde] betoogt, geen sprake.
Ongeacht de oorzaak van de lekkage (partijen verschillen daarover van mening) is de lekkage te beschouwen als een gebrek als bedoeld in het genoemde artikel van de huurovereenkomst. De kosten van het weggelekte water zijn daarmee te kwalificeren als schade als gevolg van een gebrek. Partijen zijn overeengekomen dat, behoudens de in artikel 11.4 van de huurovereenkomst genoemde uitzonderingen, [eiser] voor deze schade niet aansprakelijk is. Het is aan [gedaagde] om zich concreet op een in de overeenkomst bepaalde uitzonderingssituatie te beroepen, maar dat heeft zij niet gedaan, zoals [eiser] terecht betoogt. De vordering tot betaling van schadevergoeding ligt daarmee voor afwijzing gereed.
heeft haar vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering ligt voor afwijzing gereed.
de vordering en de tegenvordering
6.De beslissing
dagvaarding € 131,18
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 660,00 (2x € 330,00),
dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van betaling;