ECLI:NL:RBNHO:2023:2817

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
028414-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringszaak van een persoon aan de Verenigde Staten van Amerika voor strafvervolging wegens fraude

Op 6 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij de opgeëiste persoon, geboren op 7 juli 1964 te Steenbergen, wordt verzocht om te worden uitgeleverd aan de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering dat op 29 november 2022 door de autoriteiten van de Verenigde Staten is ingediend, waarin de opgeëiste persoon wordt verdacht van fraude. De rechtbank heeft op 20 februari 2023 een openbare zitting gehouden waarin de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en de officier van justitie mr. H. Tillart zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon overeenkomt met de persoon waarvoor het uitleveringsverzoek is gedaan.

De rechtbank heeft de relevante stukken beoordeeld, waaronder een aanhoudingsbevel en een beëdigde verklaring ter ondersteuning van het uitleveringsverzoek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de stukken voldoende zijn om de uitlevering toelaatbaar te verklaren. De raadsman heeft betoogd dat het verzoek tot uitlevering deels ontoelaatbaar moet worden verklaard, omdat de Amerikaanse autoriteiten onvoldoende bewijs hebben overgelegd voor bepaalde feiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beschrijving van de feiten in de overgelegde stukken voldoende is om de aanhouding en dagvaarding van de opgeëiste persoon te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht, zowel onder Nederlands als Amerikaans recht strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan een jaar. De rechtbank heeft geen weigeringsgronden gevonden en heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika toelaatbaar verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. C.H. de Jonge van Ellemeet als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Uitlevering
Parketnummer: 028414-22
Zittingsdatum: 20 februari 2023
Uitspraakdatum: 6 maart 2023
Uitspraakvan de rechtbank Noord-Holland op de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering van
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.
aan de Verenigde Staten van Amerika.

1.De relevante schriftelijke stukken

1.1
Het verzoek tot uitlevering
De autoriteit van de verzoekende staat heeft aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid van Nederland een gewaarmerkt verzoek, van 29 november 2022, doen toekomen, strekkende tot uitlevering van de opgeëiste persoon voornoemd ter fine van strafvervolging (hierna: het uitleveringsverzoek). Blijkens voormeld verzoek wordt de opgeëiste persoon in de Verenigde Staten van Amerika verdacht van, kort gezegd, fraude.
De verzoekende staat heeft de volgende stukken overgelegd:
- een authentiek afschrift van het in de Engelse taal opgestelde aanhoudingsbevel van 2 april 2021, afgegeven door de United States District Court, Southern district of Texas;
- een in de Engelse taal opgestelde, en in het Nederlandse vertaalde, beëedigde verklaring ter ondersteuning van het verzoek tot uitlevering (hierna ook: affidavit), opgesteld door [betrokkene] van 2 november 2022;
- een overzicht van de toepasselijke rechtsvoorschriften;
- een kleurenfoto van de opgeëiste persoon.
1.2.
De overige stukken van het dossier
Voorts maken de navolgende stukken deel uit van het dossier:
- een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2022 van de opgeëiste persoon;
- een bevel tot inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon van 7 oktober 2022;
- een proces-verbaal van verhoor van de opgeëiste persoon van 7 oktober 2022;
- een proces-verbaal van verhoor van de opgeëiste persoon door de rechter-commissaris van 10 oktober 2022;
- een bevel tot bewaring van de opgeëiste persoon van 10 oktober 2022;
- een bevel tot voortzetting van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon van 7 december 2022;
- de vordering van de officier van justitie zoals bedoeld in art. 23, eerste lid van de Uitleveringswet van 7 december 2022;
- de door de officier van justitie ter zitting van 20 februari 2023 overgelegde conclusie, zoals bedoeld in art. 26, tweede lid van de Uitleveringswet;
- de door de raadsman ter zitting van 20 februari 2023 overgelegde pleitnotitie.

2.Het onderzoek ter zitting

2.1
De behandeling
Het onderzoek ter zitting is in het openbaar gehouden op 20 februari 2023. Aldaar is mededeling gedaan van het uitleveringsverzoek alsmede van de inhoud van de hiervoor onder 1. genoemde stukken.
De opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, en de officier van justitie, mr. H. Tillart, zijn gehoord.
2.2.
De identiteit van de opgeëiste persoon.
Op grond van hetgeen de opgeëiste persoon daarover ter zitting heeft verklaard, heeft de rechtbank vastgesteld dat hij [opgeëiste persoon], geboren op 7 juli 1964 te Steenbergen is, en dat hij degene is van wie de uitlevering wordt verzocht.
2.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het verzoek tot uitlevering toelaatbaar dient te worden verklaard.
2.4
Standpunt van de raadsman
Namens de opgeëiste persoon is bepleit dat het verzoek tot uitlevering deels ontoelaatbaar moet worden verklaard, omdat de Amerikaanse autoriteiten onvoldoende bewijsmateriaal hebben overgelegd om de dagvaarding voor de feiten 3, 8 en 9 te rechtvaardigen. Dit geldt eveneens voor de periode van juli 2016 tot november 2016. Gelet op het specialiteitsbeginsel heeft de opgeëiste persoon belang bij een gedeeltelijke weigering.

3.De beoordeling van het verzoek tot uitlevering

3.1
Inleiding
De Uitleveringswet (hierna: UW) kent diverse gronden om een uitlevering te weigeren. In multilaterale en bilaterale verdragen zijn daarnaast veelal nog aanvullende gronden opgenomen. De opgeëiste persoon kan zich in de uitleveringsprocedure rechtstreeks beroepen op die bepalingen. In Nederland kent men echter wel een strikte scheiding tussen de bevoegdheden van de uitleveringsrechter enerzijds en de Minister anderzijds. Het is aan de uitleveringsrechter om te oordelen over de toelaatbaarheid van de uitlevering, terwijl de Minister beslist of het verzoek wordt ingewilligd (waarbij hij wel is gebonden aan het oordeel van de uitleveringsrechter tot ontoelaatbaarheid van de uitlevering). Dit brengt met zich dat niet alle weigeringsgronden die de UW en de verdragen kennen, zijn onderworpen aan het oordeel van de uitleveringsrechter. De uitleveringsrechter is - voor zover dit niet reeds uit de UW volgt - enkel bevoegd om over weigeringsgronden te oordelen, indien daarvoor geen beoordeling van de politieke situatie en rechtspleging in de verzoekende staat nodig is die toegang tot voor de rechter gesloten informatiebronnen vereist, er niet onderhandeld hoeft te worden over eventueel aanvullende garanties en er geen afwegingen moeten worden gemaakt waarbij beleidskeuzes een rol spelen. Het toetsingskader van de uitleveringsrechter is derhalve vele malen beperkter dan dat van de Minister. De uitleveringsrechter kan de Minister in een advies bij de uitspraak echter wel over alle aspecten adviseren.
De rechtbank zal vorenstaande als uitgangspunten nemen bij de beoordeling van het uitleveringsverzoek. Voor zover van belang zal zij naar aanleiding van de gevoerde verweren verder ingaan op de bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds de Minister en anderzijds de uitleveringsrechter.
3.2
Toepasselijke wetten en verdragen
Op het verzoek is naast de UW van toepassing het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb.1980, 111), hierna: het Verdrag.
3.3
Genoegzaamheid van de stukken
Het verzoek is schriftelijk gedaan en is rechtstreeks toegezonden aan de Minister. Bij het verzoek zijn de in artikel 18 van de Uitleveringswet en artikel 12 van het Verdrag genoemde stukken gevoegd. De stukken zijn derhalve genoegzaam.
De raadsman heeft aan de hand van zijn ter zitting overgelegde pleitnota aangevoerd dat de uitlevering deels dient te worden geweigerd aangezien de stukken niet genoegzaam zijn. De verdenkingen waarop de feiten 3, 8 en 9 zijn gebaseerd zijn onvoldoende concreet beschreven.
De rechtbank overweegt als volgt. Het Verdrag eist in geval van vervolgingsuitlevering dat wordt overgelegd het bewijsmateriaal dat, volgens het recht van de aangezochte Staat, de aanhouding en de dagvaarding van die persoon zou rechtvaardigen, indien het feit in die Staat zou zijn gepleegd (art. 9, derde lid, aanhef en onder b, van het Verdrag). Aan deze eis is voldaan, indien uit het bijgevoegde bewijsmateriaal een zodanig redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon voortvloeit aan het feit waarvoor de uitlevering is verzocht dat naar Nederlands recht zijn aanhouding dan wel enig nader onderzoek met het oog op dagvaarding gerechtvaardigd zou zijn (HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6949).
Dat bewijsmateriaal kan blijken uit een affidavit waarin het verloop en het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek wordt gerelateerd (HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1571).
De bewijsmiddelen waarop het affidavit is gebaseerd, hoeven niet te worden overgelegd
(HR 1 juli 1986, NJ 1987/218).
In het dossier bevindt zich een
affidavit in support of request for extraditionvan 2 november 2022 waarin het resultaat en het verloop van het onderzoek uiteen wordt gezet. Er wordt tevens beschreven welke handelingen de opgeëiste persoon en zijn medeverdachten zouden hebben verricht alsmede waaruit dit zou blijken. De rechtbank is van oordeel dat de beschrijving van de feiten 3, 8 en 9 in de affidavit, in samenhang bezien met de overige feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, naar Nederlandse maatstaven de aanhouding en dagvaarding van de opgeëiste persoon rechtvaardigt. De uiteenzetting van de strafbare feiten in de affidavit beslaat een periode vanaf november 2016. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit er niet aan in de weg dat de uitlevering voor een enigszins ruimere periode toelaatbaar is. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de eis van artikel 9, derde lid, aanhef en onder b, van het Verdrag.
3.4
Dubbele strafbaarheid
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Verdrag kan uitlevering alleen worden toegestaan, indien het feit krachtens het recht van zowel de Verenigde Staten als Nederland strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan een jaar.. De rechtbank merkt op dat het daarbij niet gaat om de vraag of sprake is van (precies) overeenkomende bepalingen en/of kwalificaties; het gaat erom of de verweten gedraging in beide landen onder enige noemer een strafbaar feit oplevert en of de delictsomschrijvingen in de kern hetzelfde rechtsgoed (in ruime zin) beschermen.
De opgeëiste persoon wordt in de verzoekende staat verdacht van deelnemen aan een criminele organisatie, oplichting in vereniging, gebruik maken van een vervalst geschrift, medeplichtigheid aan het vervalsen van geschriften en/of uitlokken van valsheid in geschrift.. Deze feiten zijn blijkens de door de verzoekende staat overgelegde stukken strafbaar naar het Amerikaanse recht en daarvoor kunnen naar dat recht vrijheidsstraffen van tenminste één jaar worden opgelegd. Naar Nederlands recht zijn deze feiten strafbaar gesteld in artikelen 140, 326, 226, 225 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, en bedreigd met vrijheidsbenemende straffen van meer dan een jaar.
Het is de rechtbank gebleken dat ook overigens geen sprake is van weigeringsgronden.

4.De toepasselijke verdrags- en wetsartikelen

Op de beslissing zijn de volgende verdrags- en wetsartikelen van toepassing:
- 2 4, 5, 18, 26 en 28 van de UW;
- artikelen 1, 2, 9 en 11 van het uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika,
- artikelen 45, 140, 225, 226 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing.

De rechtbank:
Verklaart
toelaatbaarde door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika verzochte uitlevering van de opgeëiste persoon [opgeëiste persoon] ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten, zoals omschreven in het verzoek om uitlevering van 29 november 2022 en de Affidavit van 2 november 2022.

6.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze uitspraak is gedaan door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter
en uitgesproken op de openbare zitting van 6 maart 2022.