ECLI:NL:RBNHO:2023:2791

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/15/326098 / FA RK 22-1183
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 28 maart 2023, is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld voor de moeder van de minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. van de Pol, heeft een verzoek ingediend om omgang met haar kind, dat momenteel onder toezicht staat van De Jeugd & Gezinsbeschermers (GI). De rechtbank heeft eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar deze is aangehouden in afwachting van verdere ontwikkelingen. Tijdens de zitting op 28 februari 2023 is gebleken dat de omgang tussen de moeder en de minderjarige in het verleden problematisch is geweest, met verschillende incidenten die de omgang hebben beïnvloed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder positieve stappen heeft gezet in haar persoonlijke situatie, maar dat er nog steeds zorgen zijn over de samenwerking met de GI en de gezinshuisouder. De rechtbank heeft besloten dat de moeder voorlopig eenmaal per drie maanden onder begeleiding omgang heeft met de minderjarige, met een duur van 45 minuten. De beslissing over de definitieve omgangsregeling is aangehouden tot 28 september 2023, waarbij partijen zijn verzocht om de rechtbank schriftelijk te informeren over het verloop van de tijdelijke regeling. De rechtbank benadrukt het belang van vertrouwen en samenwerking tussen alle betrokken partijen om de belangen van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/326098 / FA RK 22-1183
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 maart 2023
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.J. van de Pol, kantoorhoudende te Haarlem, (voorheen: mr. D.G. Nagel),
tegen
De Jeugd & Gezinsbeschermers,
wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.
--betreffende--
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de minderjarige.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 2 juni 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de e-mail van de moeder, met bijlage, ingekomen op 28 november 2022;
- de e-mail van de GI, met bijlage, ingekomen op 28 november 2022;
- het F-formulier, met bijlage, van mr. Nagel van 29 november 2022;
- het bericht van 19 januari 2023 van mr. Nagel dat zij zich als advocaat voor de moeder heeft onttrokken;
- het F-formulier, van 20 januari 2023, van mr. Van de Pol dat zij zich als advocaat voor de moeder heeft gesteld.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 februari 2023 in aanwezigheid van partijen, de moeder, bijgestaan door mr. Van de Pol, en de GI, in de persoon van [gezinsvoogd] (digitaal aanwezig), gezinsvoogd, vergezeld door [jeugdzorgwerker] (digitaal aanwezig), jeugdzorgwerker. Verder is (digitaal) aanwezig [gezinshuisouder] , gezinshuisouder.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij genoemde beschikking heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald, waarbij de moeder voorlopig - totdat nader wordt beslist - eenmaal per zes weken onder begeleiding omgang heeft met [de minderjarige] gedurende een half uur, met inachtneming van een aantal afspraken en voorwaarden. In afwachting van het verloop van de tijdelijke regeling heeft de rechtbank de definitieve beslissing aangehouden tot 7 december 2022 pro forma. Partijen is opgedragen om de rechtbank uiterlijk op 30 november 2022 schriftelijk te informeren over de stand van zaken en over de vraag hoe zij verder wensen te procederen.
2.2.
Op 28 november 2022 heeft de moeder zelf e-mailberichten naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank stelt vast die berichten niet door een advocaat zijn ingediend en daarom niet in behandeling kunnen worden genomen.
2.3.
Bij brief van 30 november 2022 heeft de GI de rechtbank bericht over het verloop van de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder. De rechtbank begrijpt het bericht zo dat de GI zich op het standpunt stelt dat samenwerking tussen haar en de moeder niet tot stand is gekomen. De rechtbank begrijpt verder dat de GI op grond van de verkregen informatie vanuit de Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (CHOP) en de omgangsverslagen heeft beslist de voorlopige omgangsregeling in november 2022 te stoppen en het advies uit de CHOP over te nemen. Dit komt neer op omgang van twee maal per jaar, conform de wens van de gezinshuisouders. Ter onderbouwing hiervan heeft de GI aan de rechtbank informatie toegezonden in de vorm van twee verslagen van de vier omgangsmomenten (een verslag van DJGB en omgangsbegeleider Koel&Co en een verslag van de gezinshuisouder), een overzicht van e-mailreacties van de moeder op de omgangsmomenten, een CHOP-list, een verslag van de behandelaar en een samenvatting van de contacten tussen de moeder en de GI.
2.4.
De rechtbank constateert dat - nadat er volgens de moeder bijna 1,5 jaar geen contact was geweest - er sinds de laatste mondelinge behandeling op 7 april 2022 omgangsmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] zijn geweest op 30 mei, 11 juli, 30 augustus en 4 oktober. Het eerste omgangsmoment op 30 mei 2022 is bijna misgelopen, omdat de GI een verkeerd tijdstip aan de moeder had doorgegeven, zodat [de minderjarige] al met de gezinshuisouder vertrokken was en zij weer rechtsomkeert moesten komen. Het omgangsmoment op 30 augustus 2022 is niet doorgegaan omdat de receptioniste die de gezinshuisouder en [de minderjarige] samen had zien binnenkomen tegen de moeder zei dat ‘moeder en kind’ al binnen waren en de moeder hierdoor dusdanig van slag raakte dat omgang voor haar op dat moment niet meer mogelijk was. De omgangsmomenten op 11 juli en 4 oktober 2022 zijn zonder noemenswaardige problemen goed verlopen. Vervolgens is het omgangsmoment dat op 14 november 2022 was gepland niet doorgegaan, omdat [de minderjarige] door de gezinshuisouder was ziekgemeld. In de beschikking van 2 juni 2022 heeft de rechtbank de GI opgedragen om de omgang in december 2022 te evalueren. Gelet op de van de zijde van de GI overgelegde stukken dringt de vraag zich op of voldoende is ingezet om de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] op gang te krijgen. Dat geldt temeer nu na de afgenomen CHOP, gedateerd november 2022, de GI aanleiding heeft gezien om geen invulling meer te geven aan de omgang, in afwachting van deze mondelinge behandeling, op 28 februari 2023. De rechtbank overweegt dat dit betreurenswaardig is te noemen, nu de tijd verstrijkt en de moeder [de minderjarige] sinds 4 oktober 2022 niet meer heeft gezien.
2.5.
Ter zitting is met de aanwezigen besproken dat de keren dat er omgang heeft plaatsgevonden, redelijk positief zijn verlopen. Van belang daarbij is dat uit de verslagen naar voren komt dat de moeder goed in staat blijkt om tijdens de omgang in het belang van [de minderjarige] te denken en te handelen. Zorgelijk is echter wel - zoals de gezinshuisouder ter zitting heeft benadrukt dat [de minderjarige] na afloop van de omgang hevig is ontregeld. Voorkomen moet worden dat de hechting tussen de gezinshuisouders, waar [de minderjarige] al sinds zijn geboorte verblijft, en [de minderjarige] verstoord wordt.
2.6.
Hoewel de gestelde ontregeling van [de minderjarige] na de omgangsmomenten met de moeder zorgelijk zijn en serieus genomen moet worden, acht de rechtbank in het belang van [de minderjarige] dat hij meer dan twee maal per jaar omgang met zijn moeder (plus eventueel zijn jongere broertje) heeft, zodat omgang zal worden vastgesteld van vier keer per jaar als hierna vermeld. Redengevend voor de beslissing is dat bij twee keer omgang de kans dat [de minderjarige] zijn moeder leert kennen, zo klein is dat dit niet in zijn belang wordt geacht. De van de zijde van de GI overlegde stukken kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank overweegt dat van ieder van de betrokkenen verwacht mag worden dat, juist omdat de omgang zo beperkt is, deze zodanig wordt voorbereid en vormgegeven dat er geen enkele ruimte is voor misverstand of vergissingen.
2.7.
De moeder lijkt persoonlijk positieve stappen te hebben gezet, nu er bij haar sprake lijkt van een stabielere situatie waarbij zij een eenoudergezin vormt met haar zoon [jongere broertje] , die binnenkort drie jaar oud wordt en over wie geen zorgen zijn. Desgevraagd heeft de moeder naar voren gebracht dat zij via het consultatiebureau een cursus Stevig Ouderschap heeft doorlopen, extra tips heeft gekregen en twee keer een huisbezoek heeft gehad. [jongere broertje] gaat naar de kinderopvang wanneer de moeder aan het werk is en dat loopt goed. Wel is ter zitting duidelijk geworden dat er bij de moeder nog steeds sprake is van frustratie en wantrouwen waar het de samenwerking met de GI en de gezinshuisouder betreft.
2.8.
De rechtbank overweegt dat ter zitting is gebleken dat de emotionele lading in deze zaak bij alle belanghebbenden zodanig aanwezig is, dat dit de zaak geen goed doet, waar het gaat om de gewenste
samenwerkingom tot een vorm van omgang te komen die in het belang van [de minderjarige] wordt geacht en waarbij er aandacht komt voor
statusvoorlichtingen duidelijkheid over de
diagnosevan [de minderjarige] . De drie hiervoor genoemde aspecten krijgen onvoldoende aandacht en dat kan alle betrokkenen worden aangerekend. Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat er inmiddels een plan ligt voor statusvoorlichting. Daarbij heeft de GI toegezegd dat zij op zoek zal gaan naar een deskundige instantie die betrokken kan worden bij de driehoek van de moeder, de GI en de gezinshuishouder om de relatie te verbeteren en te werken aan een vertrouwensband. De rechtbank benadrukt dat het realiseren van vertrouwen de enige weg is om tot een oplossing van het geschil te komen. Naar het zich laat aanzien heeft iedereen het beste voor met [de minderjarige] , maar er zijn verwijten over en weer die averechts werken. De vraag is hoe een streep kan worden gezet onder het verleden wat nodig is voor betrokkenen om in het belang van [de minderjarige] naar de toekomst te kijken. De moeder zal zich op de een of andere manier ervan bewust moeten worden dat het belang van [de minderjarige] voorop staat, zowel bij de GI als bij de gezinshuisouder. Dat betekent dat zij moet accepteren en emotionele toestemming moet geven dat [de minderjarige] op dit moment bij de gezinshuisouder opgroeit en dat [de minderjarige] zich in de gegeven omstandigheden aan de gezinshuisouder heeft gehecht. De GI kan eventueel van betekenis zijn om - voor zover nodig - hulp voor de moeder te organiseren.
2.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank in het belang van [de minderjarige] na te melden tijdelijke omgangsregeling zal vaststellen. De beslissing over de definitieve omgangsregeling zal worden aangehouden in afwachting van de berichtgeving van de advocaat van de moeder en de GI over het verloop van de tijdelijke regeling.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 2 juni 2022, dat de moeder voorlopig - totdat nader wordt beslist - eenmaal per drie maanden onder begeleiding omgang heeft met de minderjarige [de minderjarige] gedurende
45 minuten;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
houdt de beslissing over de omgangsregeling aan tot 28 september 2023 PRO FORMA;
3.4.
verzoekt de advocaat van de moeder en de GI de rechtbank voordien schriftelijk te berichten over het verloop van de tijdelijke omgangsregeling en de daaraan te verbinden gevolgen;
3.5.
wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.