ECLI:NL:RBNHO:2023:2696

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
C/15/336234 / HA ZA 23-72
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en verzoek om inzage in nalatenschap na overlijden van erflater

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is er een bevoegdheidsincident aan de orde dat is ingesteld door [eiseres] tegen [gedaagde], die optreedt als testamentair bewindvoerder in de nalatenschap van wijlen [erflater]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 24 januari 2023, waarin [eiseres] een vordering heeft ingediend op grond van artikel 843a Rv, waarin zij verzoekt om inzage in bepaalde documenten met betrekking tot de nalatenschap van [erflater]. De rechtbank heeft op 22 maart 2023 vonnis gewezen, waarin zij zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van [eiseres] in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 843a Rv gericht zijn op de vaststelling van de hoogte van de vordering van [eiseres] op [gedaagde] als langstlevende echtgenote, en dat deze vorderingen op basis van artikel 4:15 lid 1 BW door de kantonrechter moeten worden behandeld. De rechtbank heeft [eiseres] de gelegenheid gegeven om het inleidend processtuk te verbeteren en heeft de zaak verwezen naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank, locatie Alkmaar. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van het incident tot onbevoegdheid, begroot op € 598,00.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/336234 / HA ZA 23-72
Vonnis van 22 maart 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident ex artikel 843a Rv,
verwerende partij in het bevoegdheidsincident,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.V. Vermeij te Alkmaar,
tegen
[gedaagde]
mede in haar hoedanigheid van testamentair bewindvoerder in de
nalatenschap van wijlen [erflater],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
gedaagde partij in het incident ex artikel 843a Rv,
eisende partij in het bevoegdheidsincident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D. Knecht te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 januari 2023 met producties tevens houdende een vordering in incident op grond van artikel 843a Rv;
- de rolbeslissing van 17 februari 2023;
- de incidentele conclusie houdende een exceptie van onbevoegdheid van [gedaagde] ;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van de zijde van [eiseres] ;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het bevoegdheidsincident.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2010 overleed [erflater] (hierna: erflater).
2.2.
Erflater en [gedaagde] waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, welk huwelijk door het overlijden van erflater is ontbonden.
2.3.
Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, [eiseres] en [erfgenaam 1] .
2.4.
Bij testament van [datum] 2010 heeft erflater [gedaagde] en zijn beide dochters voor gelijke delen tot erfgenamen van zijn nalatenschap benoemd en daarop de wettelijke verdeling in de zin van artikel 4:13 BW van toepassing verklaard. Op grond daarvan zijn alle goederen aan [gedaagde] toebedeeld en hebben de dochters een vordering op haar verkregen ter grootte van hun respectieve erfdelen in de nalatenschap van erflater.

3.Het geschil

In het incident ex artikel 843a Rv van [eiseres]
3.1.
vordert - samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
A. [gedaagde] op straffe van een dwangsom veroordeelt tot overlegging van de navolgende stukken:
- Een kopie van de verklaring van erfrecht;
- Een verifieerbaar overzicht van alle bezittingen en schulden op de overlijdensdatum van erflater;
- Alle onderbouwende stukken van de bedragen zoals opgegeven in het overzicht onder 2;
- Een schriftelijke waardering van alle bezittingen op de overlijdensdatum van erflater;
- Een overzicht en afschriften van de polissen van alle beleggingsrekeningen, lijfrentepolissen en/of levensverzekering en/of eventuele uitgekeerde lijfrentes en levensverzekeringen en/of uitvaartverzekering, waaronder in ieder geval een afschrift van de in de dagvaarding genoemde levensverzekering;
[gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van het geding vermeerderd met de wettelijke rente indien deze na 14 dagen na datum van het vonnis niet zijn voldaan.
In de hoofdzaak
3.2.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 34.524,89 dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 27 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.355,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
[gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van het geding vermeerderd met de wettelijke rente indien deze na 14 dagen na datum van het vonnis niet zijn voldaan.

4.Het geschil in het incident tot onbevoegdheid van de zijde van [gedaagde]

4.1.
vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart zowel ten aanzien van de door [eiseres] ingestelde vorderingen in de hoofdzaak als ten aanzien van de door haar op grond van artikel 843a Rv ingestelde vorderingen in het incident.
4.2.
De rechtbank stelt met [gedaagde] vast dat de vorderingen van [eiseres] in de hoofdzaak en in het incident ex 843a Rv (tezamen) gericht zijn op vaststelling van de hoogte van de vordering van [eiseres] op [gedaagde] als langstlevende echtgenote uit hoofde van de in het testament van erflater opgenomen wettelijke verdeling (4:13 BW). Uit de door [eiseres] in de hoofdzaak betrokken stellingen volgt dat de hoogte van de vordering tussen partijen – kort gezegd – onderwerp van geschil is en dat het [eiseres] aan voldoende informatie ontbreekt om deze zelfstandig vast te kunnen stellen. Het vorenstaande laat geen andere conclusie toe dan dat de vorderingen in de hoofdzaak gegrond zijn op art. 4:15 lid 1 BW, aangezien het hier om de vaststelling van de in art. 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering van [eiseres] op [gedaagde] gaat.
4.3.
Voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter vastgesteld (artikel 4:15 lid 1 BW). Aldus is – uitsluitend – de kantonrechter bevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. Dat geldt ook voor de incidentele vordering ex art. 843a Rv omdat deze door [eiseres] tegelijk met die in de hoofdzaak en in directe samenhang daarmee is ingesteld. De kantonrechter is daarom ook bevoegd om te oordelen over die incidentele vordering. De rechtbank zal zich derhalve onbevoegd verklaren om van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident ex art. 843a Rv kennis te nemen en de zaak verwijzen naar de kantonrechter in deze rechtbank.
4.4.
Uit art. 4:15 lid 1 BW volgt dat een vordering op grond van dit artikel ingeleid dient te worden door een verzoekschrift. Artikel 69 lid 1 Rv bepaalt dat, indien een procedure met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift is ingeleid, de rechter, zo nodig, de aanlegger beveelt binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen. Gelet op het voorgaande had de vordering van [eiseres] in de hoofdzaak bij verzoekschrift aanhangig gemaakt moeten worden. Wat betreft de vordering in het incident ex art. 843a Rv geldt dat deze vordering naar het oordeel van de rechtbank eveneens met een verzoekschrift had moeten worden ingeleid. De Hoge Raad heeft in het arrest van 26 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1985) immers overwogen dat, gelet op de rechtsontwikkeling en de opvattingen in de literatuur, moet worden aangenomen dat inzage, afschrift of uittreksel ex art. 843a Rv ook kan worden verzocht bij verzoekschrift. Een verzoek op de voet van art. 843a Rv kan worden gedaan als zelfstandig verzoek en naast een ander verzoek. Gelet op genoemd arrest en hetgeen hiervoor is overwogen, had het incident ex art. 843a Rv door [eiseres] eveneens bij verzoekschrift moeten worden ingeleid.
4.5.
[eiseres] heeft derhalve een verkeerd inleidend processtuk gebruikt en de procedure zal, gelet op het bepaalde in art. 69 Rv, moeten worden voortgezet als verzoekschriftprocedure. De rechtbank zal [eiseres] de gelegenheid geven het inleidend processtuk te verbeteren, bevelen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure en partijen de gelegenheid geven hun stellingen aan de dan toepasselijke procedureregels aan te passen ex art. 69 lid 4 Rv.
4.6.
Omdat [eiseres] in het incident tot onbevoegdheid als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd, wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 598,00 aan salaris advocaat.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak en in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen en verwijst de zaak in de stand waarin deze zich nu bevindt naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Alkmaar,
5.2.
beveelt dat [eiseres] op haar kosten overgaat tot verbetering van het inleidende processtuk en dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure,
5.3.
stelt [eiseres] in de gelegenheid haar stellingen zo nodig aan te passen met het oog op de voor de verzoekschriftprocedure toepasselijke procesregels,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident tot onbevoegdheid, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 598,00,
5.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2023.