ECLI:NL:RBNHO:2023:2618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
C/15/326316 / HA ZA 22-192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verkoper voor non-conformiteit van aandelen bij verkoopovereenkomst

In deze zaak heeft A.S.R. Moideen Holding B.V. (hierna: Moideen) aandelen in Horeca Kraaiennest B.V. verkocht aan [gedaagde/eiser] voor € 110.000, waarvan € 65.000 als lening is omgezet. Na de verkoop heeft Moideen de lening opgeëist, maar [gedaagde/eiser] betwistte de betaling, stellende dat er openstaande schulden waren die niet waren vermeld bij de verkoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aandelen non-conform waren, omdat Moideen niet had voldaan aan de verplichting om de aandelen zonder openstaande schulden te leveren. De rechtbank heeft de vordering van Moideen afgewezen en de tegenvordering van [gedaagde/eiser] voor een bedrag van € 16.411,42 toegewezen. De rechtbank oordeelde dat Moideen aansprakelijk was voor de schade die [gedaagde/eiser] had geleden door de non-conformiteit van de aandelen. De proceskosten werden aan Moideen opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/326316 / HA ZA 22-192
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.S.R. MOIDEEN HOLDING B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. M. van Zijtveld te Haarlem,
tegen
[gedaagde/eiser],
wonende in [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. C.F.J.M. Nelemans te Amsterdam.
Partijen worden hierna Moideen en [gedaagde/eiser] genoemd.

1.De zaak in het kort

In 2017 heeft Moideen de aandelen in Horeca Kraaiennest B.V. verkocht en geleverd aan [gedaagde/eiser] voor een bedrag van € 110.000. Een deel van de koopprijs – € 65.000 – is omgezet in een lening aan [gedaagde/eiser]. Moideen heeft deze lening in 2021 opgeëist en vordert in deze procedure betaling van het bedrag van de lening. [gedaagde/eiser] stelt dat hij dit niet hoeft te betalen omdat hij op zijn beurt een (hogere) vordering heeft op Moideen. Volgens [gedaagde/eiser] zijn partijen er bij het sluiten van de koopovereenkomst namelijk vanuit gegaan dat er geen openstaande schulden waren over het jaar 2016, maar die bleken er wel te zijn. [gedaagde/eiser] stelt daardoor schade te hebben geleden die Moideen moet vergoeden. De rechtbank wijst de vordering van Moideen af en de tegenvordering van [gedaagde/eiser] voor een bedrag van
€ 16.411,42 toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Moideen, met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens vordering in reconventie van [gedaagde/eiser], met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van Moideen,
  • het tussenvonnis van 12 oktober 2022,
  • de aanvullende producties 7 t/m 16 van Moideen,
  • de aanvullende producties 7 t/m 10 van [gedaagde/eiser], waarbij [gedaagde/eiser] een eisvermeerdering heeft aangekondigd,
  • de mondelinge behandeling van 19 december 2022, de aantekeningen die de griffier daarvan heeft gemaakt en de pleitnota namens Moideen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Moideen was aandeelhouder en bestuurder van Horeca Kraaiennest B.V.
3.2.
Moideen en [gedaagde/eiser] hebben een mondelinge overeenkomst gesloten voor de verkoop van de aandelen in Horeca Kraaiennest B.V. aan [gedaagde/eiser]. Op 27 januari 2017 heeft Moideen de aandelen aan [gedaagde/eiser] geleverd. Vanaf die datum is [gedaagde/eiser] (enig) aandeelhouder en bestuurder van Horeca Kraaiennest B.V.
3.3.
De koopsom voor de aandelen bedroeg € 110.000. Daarvan is € 65.000 omgezet in een lening van Moideen aan [gedaagde/eiser] (hierna: de lening).
3.4.
De akte van aandelenoverdracht tussen Moideen als verkoper en [gedaagde/eiser] als koper (hierna: de akte) bepaalt – voor zover hier relevant – het volgende:
"Koopprijs en kwijting
1.
Detotale koopprijs van de aandelenbedraagtéénhonderd en tienduizend euro (€ 110.000), zulks op grond van de hierna genoemde balans van de vennootschap de dato eenendertig december tweeduizend vijftien (31-12-2015) (…)
Verklaringen van de verkoper
(…)
III Betreffende de onderneming
a.
(…)
b.
De baten en lasten waaruit de onderneming is samengesteld blijken uit de gemelde jaarstukken van tweeduizendvijftien (2015) (…).
c.
Verkoper staat ervoor in dat de vennootschap volledig eigenaar is van de activa vermeld aan de debetzijde.
Verkoper verklaart zich tegenover koper of diens rechtverkrijgende(n) garant, dat er geen verplichtingen bestaan aan de creditzijde en verbindt zich jegens koper steeds op de eerste vordering te betalen de schade, welke koper volgens opgave zou lijden uit hoofde van het toch aanwezig zijn van zulke verplichtingen. (…)
Bepalingen en bedingen
Artikel 1
1.
Verkoper garandeert de juistheid van de opgaven gedaan onder I, II en III.
2.
Verkoper verleent garantie ten aanzien van de juistheid van de laatste balans van tweeduizend vijftien (2015).
3.
Voorts verleent verkoper vrijwaring ten aanzien van niet op de balans vermelde eventueel nog opkomende schulden. (…)
Vrijwaring en volstorting
(…)
Artikel 5
Baten en lasten van de verkochte aandelen zijn te rekenen vanaf één januari tweeduizend zeventien (01-01-2017) voor rekening van de koper. (…)"
3.5.
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft Moideen de lening opgeëist en [gedaagde/eiser] gesommeerd over te gaan tot betaling van de openstaande hoofdsom van € 65.000.
3.6.
Op 15 oktober 2021 heeft [gedaagde/eiser] Moideen per e-mail laten weten dat hij sinds de overdracht van de aandelen meer dan € 90.000 heeft betaald, dat Moideen op grond van artikel 1 lid 3 van de akte gehouden is [gedaagde/eiser] te vrijwaren voor niet op de balans vermelde eventueel nog opkomende schulden en dat [gedaagde/eiser] niet aan de sommatie van Moideen zal voldoen omdat [gedaagde/eiser] (dus) een vordering van ongeveer € 25.000 heeft op Moideen.

4.Het geschil

4.1.
Moideen vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde/eiser] tot betaling van een bedrag van € 65.000, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 18 november 2021, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
4.2.
[gedaagde/eiser] voert verweer. [gedaagde/eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Moideen, met veroordeling van Moideen in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op zijn beurt vordert [gedaagde/eiser] – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van Moideen tot betaling van € 29.309 en van de proceskosten.
4.4.
Moideen voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde/eiser], met veroordeling van [gedaagde/eiser] in de kosten van deze procedure.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering van Moideen en de tegenvordering van [gedaagde/eiser] hangen met elkaar samen. De rechtbank beoordeelt de vorderingen daarom gezamenlijk.
5.2.
Moideen heeft gevorderd dat [gedaagde/eiser] de lening van € 65.000 aan hem terugbetaalt. [gedaagde/eiser] heeft de lening op zichzelf niet betwist, maar hij wil zijn (eigen) vordering verrekenen met de vordering die Moideen op hem heeft. De vraag is dus of [gedaagde/eiser] een vordering op Moideen heeft die hij kan verrekenen met zijn schuld aan Moideen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en licht dat als volgt toe.
Geen eisvermeerdering van [gedaagde/eiser]
5.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [gedaagde/eiser] aangekondigd zijn vordering met € 5.603 te zullen vermeerderen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde/eiser] nogmaals te kennen gegeven zijn eis te willen vermeerderen. [gedaagde/eiser] heeft zijn eisvermeerdering echter niet schriftelijk ingediend, terwijl dat wel moest (artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)). De rechtbank gaat daarom uit van de oorspronkelijke eis van [gedaagde/eiser].
[gedaagde/eiser] vordert schadevergoeding wegens non-conformiteit van de aandelen
5.4.
[gedaagde/eiser] heeft gesteld dat hij een vordering heeft op Moideen van € 94.309. [gedaagde/eiser] heeft zijn vordering als volgt onderbouwd. Partijen zijn er bij het sluiten van de koopovereenkomst vanuit gegaan dat er geen openstaande schulden waren over het jaar 2016. Omdat die er wel degelijk waren, heeft Moideen niet voldaan aan haar verplichting uit hoofde van de koopovereenkomst om de aandelen in Horeca Kraaiennest B.V. te leveren zonder openstaande schulden over 2016. Daarom is Moideen aansprakelijk voor de schade die [gedaagde/eiser] lijdt, bestaande uit de betaalde en nog te betalen kosten. De rechtbank leidt hieruit af dat [gedaagde/eiser] aan zijn vordering ten grondslag legt dat de gekochte aandelen niet voldoen aan het conformiteitsvereiste van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en dat Moideen daardoor is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen Moideen en [gedaagde/eiser].
Stelplicht en bewijslast rusten op [gedaagde/eiser]
5.5.
Van belang is dat [gedaagde/eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van het tekortschieten door Moideen. Hij vordert namelijk schadevergoeding. Daarom rusten op [gedaagde/eiser] de stelplicht en de bewijslast (artikel 150 Rv). Dit betekent dat hij moet stellen en – bij voldoende gemotiveerde betwisting door Moideen – bewijzen dat (i) de gekochte aandelen niet beantwoorden aan de overeenkomst tussen partijen (oftewel non-conform zijn) en (ii) [gedaagde/eiser] daardoor schade heeft geleden.
Moideen is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst
5.6.
Op grond van artikel 7:17 BW beantwoordt een zaak, zoals in dit geval de aandelen van Horeca Kraaiennest B.V., niet aan de overeenkomst indien zij, ook gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Het draait dus om de vraag of [gedaagde/eiser] op grond van de overeenkomst tussen partijen mocht verwachten dat de aandelen in Horeca Kraaiennest B.V. zouden worden geleverd zonder openstaande schulden van de onderneming over het jaar 2016.
5.7.
Het antwoord op de vraag of tussen Moideen en [gedaagde/eiser] een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan Moideen de aandelen in Horeca Kraaiennest B.V. moest leveren zonder openstaande schulden van de onderneming over 2016, hangt af van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
5.8.
[gedaagde/eiser] heeft gesteld dat het de bedoeling van partijen was dat [gedaagde/eiser] vanaf
1 januari 2017 het risico van de onderneming op zich nam, dat verplichtingen over 2016 voor rekening van Moideen waren en dat de onderneming geen openstaande schulden over 2016 zou hebben. [gedaagde/eiser] heeft dit als volgt onderbouwd. In artikel III onder c van de akte staat dat de verkoper zich tegenover de koper garant stelt dat er geen verplichtingen bestaan aan de creditzijde en dat de verkoper zich jegens de koper verbindt de schade te betalen die de koper volgens opgave zou lijden als toch zulke verplichtingen aanwezig zijn. Deze bepaling verwijst niet (expliciet) naar de jaarcijfers van 2015. Dat betekent dat deze bepaling ruimer uitgelegd kan worden. De garantie strekt zich dus ook uit tot schulden die de koper over het jaar 2016 heeft moeten betalen. Dat klemt te meer omdat de akte op
27 januari 2017 is opgesteld. Daarmee hebben partijen beoogd de garantie uit te strekken naar 2016. Partijen zijn namelijk niet overeengekomen dat [gedaagde/eiser] als koper de openstaande rekeningen over 2016 voor zijn rekening zou nemen. In die zin moet ook artikel 5 van de akte worden begrepen. De lasten van de verkochte aandelen zijn vanaf 1 januari 2017 voor rekening van de koper, dus de lasten van daarvóór zijn voor rekening van de verkoper. [gedaagde/eiser] heeft zelf gevraagd om deze bepaling in de akte omdat de cijfers over het jaar 2016 nog niet bekend waren en hij geen inzicht had in de financiële situatie van de onderneming. Daarnaast was de koopprijs van € 110.000 gebaseerd op de afwezigheid van verplichtingen over zowel 2015 als 2016. Deze koopsom was gebaseerd op de balans van de vennootschap van 31 december 2015 en partijen zijn er bij de bepaling van de koopsom vanuit gegaan dat er geen openstaande schulden waren over het jaar 2016. Dit heeft Moideen namelijk aan [gedaagde/eiser] bevestigd. Het voorgaande geldt ook voor de vrijwaringsverplichting van artikel 1 lid 3 van de akte. Daaruit volgt dat de verkoper de koper moet vrijwaren voor de later opgekomen schulden uit 2016.
5.9.
Moideen heeft betwist dat het de bedoeling van partijen was dat verplichtingen over 2016 voor rekening van Moideen waren en dat er geen openstaande schulden over 2016 zouden zijn. Volgens Moideen was het de bedoeling dat alleen garanties voor de juistheid van de balans over het jaar 2015 werden gegeven. Moideen heeft dit als volgt onderbouwd. Moideen heeft uitsluitend onderhandeld met de ouders van [gedaagde/eiser] en niet met [gedaagde/eiser] zelf. Daarbij is destijds gekozen voor een aandelentransactie en niet voor een activa-passivatransactie. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat alle schulden en alle bezittingen voor rekening en risico van de koper komen. Daarnaast volgt uit artikel 1 lid 2 van de akte dat slechts een garantie is verleend met betrekking tot de juistheid van de balans over het jaar 2015. Een algehele vrijwaring is niet besproken. De koopprijs is gebaseerd op de balans over het jaar 2015. Op die balans was een bedrag van ruim € 88.000 aan schulden opgenomen. Het is onaannemelijk dat de onderneming per ultimo 2016 geen schulden meer zou hebben. Het bestaan van schulden leidt dan ook niet tot non-conformiteit.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van de overeenkomst tussen Moideen en [gedaagde/eiser] meebrengt dat de kosten over het jaar 2016 voor rekening van Moideen zijn en dat Moideen de aandelen zou leveren zonder openstaande schulden over 2016. Daarbij is van belang dat de koopprijs is gebaseerd op de balans van 2015. Vast staat dat de cijfers over het jaar 2016 nog niet gereed waren op het moment van de levering van de aandelen aan [gedaagde/eiser]. Ook staat vast dat [gedaagde/eiser] niet wist wat de financiële situatie was van de vennootschap waarvan hij de aandelen zou kopen en dat hij om die reden in de akte heeft willen laten opnemen dat de baten en lasten van de onderneming (pas) per 1 januari 2017 voor zijn rekening zouden komen. Dit was bij Moideen bekend. Hieruit volgt dat voor beide partijen duidelijk was dat het de bedoeling was dat de baten en lasten van de onderneming vanaf 2017 voor rekening van [gedaagde/eiser] zouden zijn, maar dat hij de lasten over het jaar 2016 niet voor zijn rekening zou nemen en dat de aandelen in de onderneming zonder openstaande schulden zouden moeten worden geleverd. Verder is van belang dat Moideen niet heeft onderbouwd waarom zij er vanuit mocht gaan dat [gedaagde/eiser] wél de lasten over het jaar 2016 voor zijn rekening zou nemen. Dat klemt te meer omdat Moideen (niet heeft betwist dat zij) [gedaagde/eiser] heeft bevestigd dat er geen openstaande schulden waren over het jaar 2016. Hieraan doet niet af dat partijen de overdracht hebben vormgegeven als een aandelentransactie. Ook bij een dergelijke transactie kan namelijk worden afgesproken vanaf welk moment het risico van de onderneming overgaat op de koper en voor wiens rekening openstaande schulden zijn.
5.11.
De rechtbank verwerpt de stelling van Moideen dat partijen – in afwijking van wat in de akte is vermeld – hebben afgesproken dat Moideen de onderneming na de levering van de aandelen gedurende het eerste kwartaal van 2017 feitelijk zou voortzetten en dat het banksaldo en de omzet over deze periode mochten worden gebruikt voor het betalen van de schulden van de vennootschap over het jaar 2016, zonder dat dit op enige wijze tot verrekening met de koopprijs zou kunnen leiden. Een dergelijke afspraak blijkt nergens uit. Ook niet uit de verklaringen die Moideen heeft overgelegd. Daaruit zou wellicht kunnen worden afgeleid dat Moideen in het eerste kwartaal van 2017 bij de bedrijfsvoering van Horeca Kraaiennest B.V. betrokken is geweest en dat toen posten over 2016 vanuit de lopende bedrijfsvoering zijn voldaan. Over een eventuele afspraak voor wiens risico die kosten zouden komen, zeggen de verklaringen echter niets. Moideen heeft haar stelling – die [gedaagde/eiser] heeft betwist – dus onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [gedaagde/eiser] de financiële situatie van de onderneming aan het einde van deze periode zou hebben geaccepteerd. Ook dit heeft [gedaagde/eiser] betwist en blijkt nergens uit. Verder gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van Moideen dat de onderhandelingen uitsluitend met de ouders van [gedaagde/eiser] zijn gevoerd en niet met [gedaagde/eiser] zelf. Niet alleen heeft [gedaagde/eiser] dat betwist, maar ook is tijdens de mondelinge behandeling namens Moideen verklaard dat [gedaagde/eiser] bij de onderhandelingen aanwezig is geweest.
5.12.
De conclusie luidt dan ook dat uit de overeenkomst tussen partijen volgt dat Moideen gehouden was de aandelen in Horeca Kraaiennest B.V. te leveren zonder openstaande schulden van de onderneming over het jaar 2016. Vast staat dat er wel openstaande schulden waren. De gekochte aandelen beantwoorden dus niet aan de overeenkomst en zijn non-conform. Dit betekent dat Moideen is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis uit de overeenkomst met [gedaagde/eiser] en dat zij de schade moet vergoeden die [gedaagde/eiser] daardoor lijdt.
De schade van [gedaagde/eiser] bedraagt € 81.411,42
5.13.
[gedaagde/eiser] heeft gesteld dat zijn schade € 94.309 bedraagt. Dat is namelijk het bedrag dat hij heeft betaald en nog moet betalen aan openstaande schulden die betrekking hebben op het jaar 2016, aldus [gedaagde/eiser]. De rechtbank is van oordeel dat de schade van [gedaagde/eiser]
€ 81.411,42 bedraagt en licht dat als volgt toe.
5.14.
[gedaagde/eiser] heeft de hoogte van zijn vordering onderbouwd met een uittreksel uit het grootboek van Horeca Kraaiennest B.V. en een aantal facturen, genummerd 1 tot en met 19. Daarnaast heeft [gedaagde/eiser] nog vijf losse facturen in het geding gebracht.
5.15.
Het totaalbedrag van de facturen 1 tot en met 19 is € 59.130,22. Moideen heeft niet betwist dat deze facturen zien op openstaande schulden over het jaar 2016. Wel heeft Moideen aangevoerd dat de vennootschap door de betalingen niet armer of rijker is geworden. Zo wordt de vennootschap niet armer of rijker door het aankopen van voorraad en waren er liquide middelen aanwezig om betalingen te doen, aldus Moideen. Of de vennootschap al dan niet armer of rijker is geworden door de betalingen, is echter niet relevant. Op grond van de overeenkomst tussen partijen moest Moideen de aandelen in Horeca Kraaiennest B.V. leveren zonder openstaande schulden over 2016. Die schulden waren er wel. Daarom moet Moideen het bedrag van die schulden vergoeden aan [gedaagde/eiser]. Verder heeft Moideen naar voren gebracht dat van een schuld aan Anker Amsterdam Spirits één onderliggende factuur niet is overgelegd. Dat is op zichzelf juist, maar uit de begeleidende e-mail bij de factuur die wél is overgelegd, volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de betaling van € 6.497,99 door [gedaagde/eiser] ziet op een openstaande schuld over 2016. Daarnaast heeft Moideen ten aanzien van de factuur voor de vennootschapsbelasting 2016 tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat dit een voorlopige factuur was en dat Horeca Kraaiennest B.V. over 2016 geen vennootschapsbelasting verschuldigd is. Volgens Moideen heeft Horeca Kraaiennest B.V. het volledige bedrag van de in 2016 en 2017 (vooruit)betaalde vennootschapsbelasting (in totaal € 6.308) terug ontvangen en moet dit bedrag worden verrekend met de vordering van [gedaagde/eiser]. Omdat Moideen hiervan geen onderbouwing heeft aangedragen, kan de rechtbank niet op eenvoudige wijze vaststellen of het beroep van Moideen op verrekening gegrond is (artikel 6:136 BW). De rechtbank wijst daarom het beroep op verrekening af.
5.16.
Verder heeft [gedaagde/eiser] zijn schade onderbouwd met een uittreksel uit het grootboek van Horeca Kraaiennest B.V. Volgens Moideen levert dit geen bewijs op van daadwerkelijke betalingen door [gedaagde/eiser] omdat betaalbewijzen, brondocumenten en een accountantsverklaring ontbreken. De rechtbank volgt Moideen niet in dit betoog. Uit het uittreksel van het grootboek blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat Horeca Kraaiennest B.V. bepaalde betalingen heeft verricht. Dat neemt echter niet weg dat aan de hand van dit uittreksel niet van alle betalingen is vast te stellen of zij zien op openstaande schulden uit 2016. Voor zover dat uit de beschrijvingen niet is vast te stellen en de betalingen niet worden ondersteund door facturen 1 tot en met 19, heeft [gedaagde/eiser] zijn schade onvoldoende onderbouwd. Uit de beschrijvingen bij de betalingen aan N. Mohammed (loon oktober en loon december), A.A. Aleszcyk (loon december), G.K. [gedaagde/eiser] (loon november) en A.S. Rawthar (loon oktober en december) voor in totaal een bedrag van
€ 8.569,09 volgt dit wel voldoende duidelijk. Deze betalingen vormen dus schade voor [gedaagde/eiser].
5.17.
Verder heeft [gedaagde/eiser] gesteld dat hij vier facturen van in totaal € 2.376,93 heeft betaald die niet in het uittreksel uit het grootboek zijn opgenomen. Ook deze facturen zien op schulden over het jaar 2016. Van de factuur van de Belastingdienst van € 2.036 is echter niet vast te stellen dat deze niet al in 2016 is betaald. [gedaagde/eiser] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat deze factuur ziet op een openstaande schuld over 2016. De overige drie facturen van in totaal € 340,93 vormen schade voor [gedaagde/eiser].
5.18.
Tot slot heeft [gedaagde/eiser] vergoeding gevorderd van een factuur van Gemeente Amsterdam Financiën van in totaal € 16.842,21. Deze factuur ziet op een schuld over het jaar 2016 van € 13.371,18, vermeerderd met incassokosten en rente. Aan de hand van de factuur is niet vast te stellen of de incassokosten en rente al in 2016 zijn ontstaan. [gedaagde/eiser] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat deze kosten zijn te kwalificeren als openstaande schulden over het jaar 2016. Het bedrag van € 13.371,18 vormt wel schade voor [gedaagde/eiser].
5.19.
De conclusie luidt dan ook dat [gedaagde/eiser] voor een bedrag van (€ 59.130,22 +
€ 8.569,09 + € 340,93 + € 13.371,18 =) € 81.411,42 schade heeft geleden als gevolg van het niet nakomen door Moideen van haar verplichting de aandelen van Horeca Kraaiennest B.V. te leveren zonder openstaande schulden over het jaar 2016.
[gedaagde/eiser] heeft niet zijn klachtplicht geschonden
5.20.
Moideen heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde/eiser] zijn klachtplicht heeft geschonden (artikel 7:23 BW). Volgens Moideen heeft [gedaagde/eiser] zich pas met zijn verwijten en vorderingen tot Moideen gewend nadat [gedaagde/eiser] werd aangesproken om tot betaling van de resterende koopsom over te gaan. In alle redelijkheid is een inhoudelijke discussie door het tijdsverloop niet meer mogelijk, aldus Moideen.
5.21.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Moideen heeft namelijk onvoldoende duidelijk gemaakt dat zij nadeel heeft ondervonden van het (mogelijk) late klagen door [gedaagde/eiser]. Niet gesteld of gebleken is dat Moideen zich daardoor minder goed heeft kunnen verweren tegen de vorderingen van [gedaagde/eiser]. Integendeel: gelet op het gedetailleerde verweer van Moideen tegen bepaalde facturen, waarbij zij – in tegenstelling tot de rechtbank – de beschikking heeft gehad over de jaarcijfers over 2016, lijkt een inhoudelijke discussie niet te hebben geleden onder het tijdsverloop.
[gedaagde/eiser] heeft terecht een beroep gedaan op verrekening
5.22.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde/eiser] een vordering heeft van
€ 81.411,42 op Moideen. Deze vordering heeft hij in zijn brief van 15 oktober 2021 (zie 3.6 hiervoor) verrekend met zijn schuld van € 65.000 aan Moideen. Daardoor is de vordering van Moideen uit hoofde van de lening teniet gegaan. De rechtbank hoeft daarom niet meer in te gaan op de (door [gedaagde/eiser] subsidiair opgeworpen) vraag of Moideen de lening wel kon opeisen.
De vordering van Moideen wordt afgewezen
5.23.
Omdat de vordering van Moideen uit hoofde van de lening door verrekening teniet is gegaan, heeft Moideen geen vordering meer op [gedaagde/eiser]. Moideen heeft daarom ook geen recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke (handels)rente. De rechtbank zal de vorderingen van Moideen dan ook afwijzen.
5.24.
Omdat Moideen ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van [gedaagde/eiser] betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301
- salaris advocaat
2.366
(2 punten × € 1.183)
Totaal
3.667
De tegenvordering van [gedaagde/eiser] wordt gedeeltelijk toegewezen
5.25.
Na verrekening van zijn vordering van € 81.411,42 met zijn schuld aan Moideen van € 65.000, heeft [gedaagde/eiser] nog een vordering van € 16.411,42 op Moideen. De rechtbank zal de tegenvordering van [gedaagde/eiser] dan ook voor dat bedrag toewijzen.
5.26.
Omdat Moideen ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van [gedaagde/eiser] betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] vastgesteld op € 1.183 (2 punten × 0,5 × € 1.183) aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De rechtbank
de vordering
6.1.
wijst de vorderingen van Moideen af,
6.2.
veroordeelt Moideen in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser] tot aan dit vonnis vastgesteld op € 3.667,
de tegenvordering
6.3.
veroordeelt Moideen om aan [gedaagde/eiser] een bedrag van € 16.411,42 te betalen,
6.4.
veroordeelt Moideen in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser] tot aan dit vonnis vastgesteld op € 1.183,
6.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 6.3 en 6.4 uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Steeg-Tijms en in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2023.