ECLI:NL:RBNHO:2023:2482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
22/5472 en 22/5471
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving in de basisregistratie personen (brp) van een Keniaanse verzoekster op basis van identiteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Keniaanse verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De verzoekster had verzocht om inschrijving in de basisregistratie personen (brp), maar deze was door de gemeente geweigerd vanwege gerede twijfel aan haar identiteit. De gemeente eiste dat de verzoekster een paspoort of een verklaring van de Keniaanse autoriteiten overlegde waaruit bleek waarom zij geen paspoort kon verkrijgen. De verzoekster had eerder een verblijfsdocument gekregen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en had verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet kon vasthouden aan het paspoortvereiste, aangezien de IND de identiteit van de verzoekster al had vastgesteld. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente en droeg hen op de verzoekster alsnog in te schrijven in de brp. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/5472 (voorlopige voorziening) en 22/5471 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2023 in de zaak tussen

de persoon zich noemende[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Amsterdam,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem ,verweerder,

gemachtigde: mr. S. Eljarroudi, ambtenaar in dienst van de gemeente.

Inleiding

Verweerder weigert eiseres in te schrijven in de basisregistratie personen (brp). Verweerder heeft eiseres deze weigering meegedeeld bij besluit van 22 november 2021, dat abusievelijk is aangeduid als “voornemen weigering tot inschrijving”.
Tegen deze afwijzing heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Omdat een beslissing op het bezwaar uitbleef, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld bij brief van 26 september 2022.
Vervolgens heeft eiseres bij beroepschrift van 4 november 2022 beroep ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet (tijdig) beslissen op haar bezwaar. Tevens heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in verband met haar bezwaar en het beroep tegen niet tijdig beslissen.
Met het bestreden besluit van 6 december 2022 heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiseres beslist. Het bezwaar is ongegrond verklaard en verweerder is gebleven bij de weigering om eiseres in de brp in te schrijven. Voorts heeft verweerder wegens zijn niet tijdig beslissen op het bezwaar aan eiseres een bedrag van € 1442,-- voor verbeurde dwangsommen toegekend.
Omdat eiseres het niet eens is met het besluit van 6 december 2022, acht de voorzieningenrechter het beroep van verzoekster mede gericht tegen het besluit van 6 december 2022. Ook wordt het verzoek om een voorlopige voorziening mede geacht betrekking te hebben op verweerders besluit van 6 december 2022.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van mr. [naam 1] en mr. [naam 2] , werkzaam bij het Klantcontactcentrum van de gemeente. Aan de zijde van verzoekster is voorts verschenen [naam 3] , maatschappelijk werkster.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eisers. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Overwegingen

Het verzoek
1.1
Eiseres woont sedert enige jaren met haar twee kinderen in [woonplaats] . Op 29 oktober 2019 heeft eiseres verweerder verzocht om haar in de brp in te schrijven. Bij het verzoek is gevoegd:
- een inlichtingenformulier opneming brp, met daarin onder meer opgenomen de verklaring van verzoekster dat [familienaam] haar familienaam is en dat haar voornaam [voornaam verzoekster] is en is als geslachtsnaam van de moeder [geslachtsnaam] vermeld.
- een “emergency certificate” van de ambassade van Kenya (ondertekend door Dorcas) waarin als haar naam [verzoekster] vermeld staat en waarop vermeld staat dat met dat certificaat eenmalig direct naar Kenia kan worden gereisd;
- een (echt bevonden) gelegaliseerd geboortecertificaat afgegeven door de “ Republic of Kenya ” met daarop als naam van het kind [naam 1 verzoekster] en als naam van de moeder [naam moeder verzoekster] en als geboortedatum [geboortedatum] ; een vader is niet bekend;
- Een uittreksel uit het [land 2] register van geboorteakten waarop de naam van verzoeksters dochter [naam kind] vermeld staat evenals als naam van de moeder [naam 1 verzoekster] .
1.2
In een uitspraak van 24 februari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep over het recht op kinderbijslag van eiseres voor haar twee kinderen waarin het aantonen van haar identiteit ook een struikelblok vormde, onder meer overwogen :
“De Raad wijst er in de eerste plaats op dat een vreemdeling die een beroep doet op het arrest Chavez-Vilchez en die geen geldig document voor grensoverschrijding of geldig identiteitsbewijs kan overleggen, zijn identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig hoeft aan te tonen met andere documenten. In die situatie kan de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen, waaronder zijn verklaringen, aannemelijk maken.”
en:
“De rechtbank Noord-Holland heeft op grond van het verrichte DNA-onderzoek bij rechtens onaantastbaar geworden beschikking [1] van 6 november 2019 voor recht verklaard dat “verzoekster, door de IND geïndentificeerd met V-nummer (…), zich noemende” [verzoekster] , de moeder is van [naam kind] en [naam kind 1] , en deze verzoekster belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. Onbestreden is dat appellante degene is die in deze beschikking als verzoekster is aangeduid.”
en:
“Van belang is verder dat appellante al het mogelijke lijkt te hebben gedaan om haar identiteit aan te tonen, behalve terugreizen naar Kenia om een paspoort te halen. Het zou met het doel van artikel 20 VWEU in strijd zijn als appellante gedwongen zou worden de Unie voor onbepaalde tijd (namelijk zonder de garantie van de staatssecretaris dat zij daarna op Nederlands grondgebied mag verblijven) te verlaten om in Kenia een identiteitsbewijs te verkrijgen, zonder dat eerst is nagegaan of tussen appellante en haar kinderen een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat haar kinderen gedwongen zouden zijn appellante naar Kenia te volgen. Als dit het geval is zouden de kinderen immers, eveneens voor onbepaalde tijd, geen gebruik kunnen maken van hun op grond van artikel 20 van het VWEU toekomende verblijfsrecht op het grondgebied van de Unie.”
en:
“De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het ontbreken van een identiteitsbewijs in de omstandigheden van dit geval niet kan afdoen aan het afgeleide verblijfsrecht dat appellante ontleent aan artikel 20 van het VWEU (…)”
1.2
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in een mededeling van 6 juli 2022 als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) aan verweerder bericht als geboortedatum van eiseres, bij hem bekend als: [verzoekster] , te hebben geregistreerd: [geboortedatum] en als nationaliteit: [nationaliteit] . Met die identiteit – naam, geboortedatum en nationaliteit – heeft hij - eerder - aan eiseres op 23 mei 2022 een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 verleend.
Het bestreden besluit
2.1
Verweerder weigert eiseres in de brp in te schrijven - kort samengevat - omdat verweerder stelt dat er gerede twijfel is over de identiteit van eiseres. Verweerder verlangt van eiseres dat ze een ( Keniaans ) paspoort overlegt, of dat ze een verklaring van de Keniaanse autoriteiten overlegt waaruit blijkt waarom aan haar geen paspoort kan worden verstrekt. Volgens verweerder beschikt eiseres over de documenten die nodig zijn om naar Kenia te reizen om daar een paspoort aan te vragen. De eis om in Kenia een paspoort aan te vragen kan daarom worden gesteld, aldus verweerder in het bestreden besluit. Vasthouden aan het paspoortvereiste acht verweerder in dit geval ook niet onredelijk, mede omdat eiseres in het verleden van een vals Keniaans paspoort gebruik heeft gemaakt. Verweerder hanteert op dit punt een strenge lijn, omdat het belang van de juistheid van een eerste inschrijving in de brp groot is. Daarbij vreest verweerder dat inschrijving van eiseres op basis van de nu beschikbare gegevens een voor hem onaanvaardbare precedentwerking zal hebben.
2.2
Verweerder heeft eiseres met het bestreden besluit uitbetaling van een dwangsom toegekend van € 1440,-, omdat te laat op het bezwaar van eiseres is beslist. Dit onderdeel van het besluit is niet in geschil.
Het verzoek/beroep
3. Eiseres voert gemotiveerd aan dat het besluit van verweerder niet deugt. Zo heeft ze onder meer gewezen op de beschikking op bezwaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid van 23 mei 2022, waarmee eiseres, na een aanvankelijke weigering, in bezwaar alsnog in het bezit is gesteld van een verblijfsdocument op naam van [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] (de naam en geboortedatum waarmee eiseres zich ook bij verweerder presenteert). Zij verwijst ook naar de andere rechterlijke uitspraken.
Beoordeling beroep tegen niet tijdig beslissen
4. Verweerder heeft op 6 december 2022 een besluit genomen op het bezwaar. Voor zover het beroep van eiseres is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang omdat verweerder inmiddels op het bezwaar heeft beslist en zij dat doel dus niet meer kan bereiken.
Inhoudelijke beoordeling
5.1
Uit artikel 1.2 in combinatie met artikel 1.4 Wet brp volgt dat verweerder een ingezetene in de brp dient op te nemen. Niet in geschil is dat eiseres ingezetene van [woonplaats] is.
5.2
Uit artikel 2.4, derde lid, Wet Brp volgt evenwel dat inschrijving niet geschiedt dan nadat verweerder de identiteit van de betrokkene deugdelijk heeft vastgesteld.
5.3
In de artikelen 2.8, 2.15 en 2.17 Wet brp staan de regels over de brondocumenten (bewijsstukken) waaraan verweerder bij de inschrijving (kern)gegevens over identiteit – naam, geboortedatum en nationaliteit ontleent. Voor gegevens die zich in het buitenland hebben voorgedaan en over vreemde nationaliteiten zijn daar afzonderlijke regels vermeld.
5.4
Artikel 2.8, tweede lid, Wet brp luidt voor zover van belang:
De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als (…):
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Voor eiseres is deze bepaling op dit moment met name nog van belang voor haar naam. Zij beschikt niet over een van deze documenten [2] , ook niet over een (geldig) paspoort waarin die gegevens zijn opgenomen en dat zou kunnen gelden als een brondocument als bedoeld onder c of d. Aangezien de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een verklaring als bedoeld in artikel 2.17 Wet brp heeft afgegeven dat aan haar gekoppeld is, is er wel een brondocument voor haar geboortedatum en nationaliteit.
6.1
In de Wet Brp is niet nader omschreven wanneer sprake is van een deugdelijk vastgestelde identiteit. Uit de wet Brp volgt ook niet dat de identiteit alleen deugdelijk kan worden vastgesteld als een paspoort wordt overgelegd. Er is immers over die vaststelling geen nadere regel in de wet opgenomen.
6.2
De rechtbank begrijpt wel dat identiteitsvaststelling makkelijker is als de betrokkene een (geldig) identiteitsdocument, zoals een paspoort, kan tonen. De rechtbank snapt voorts dat verweerder, nu zo’n document er in wezen niet is, anders dan de identiteitsdocumenten die instanties in Nederland – zoals de Immigratie- en Naturalisatiedienst – hebben afgegeven op basis van haar verklaringen, en eiseres eerder een paspoort heeft gebruikt waar gebreken aan kleefden, twijfel heeft bij de identiteitsvaststelling. De route die verweerder wijst: vraag een paspoort aan bij de Keniaanse autoriteiten, is tegen die achtergrond wel begrijpelijk. Maar wettelijk gezien kan verweerder niet van eiseres verlangen dat zij uitsluitend met een paspoort (of een verklaring van de Keniaanse autoriteiten waaruit blijkt waarom aan haar geen paspoort kan worden verstrekt) haar identiteit kan aantonen. Er zijn ook andere situaties waarin verweerder een dergelijk document niet verlangd of kan verlangen en volstaat met bijvoorbeeld een vaststelling door de IND. Uiteindelijk dient verweerder de toets van de identiteitsvaststelling uit te voeren aan de hand van de wel vaststaande feiten en voorhanden bewijsmiddelen. Daarbij kan meewegen in hoeverre er gerechtvaardigde twijfel is over (onderdelen van) haar identiteit en in redelijkheid van eiseres verlangd kan worden bepaald bewijs alsnog aan te leveren.
7. Uit de door eiseres genoemde en overgelegde beslissing van 23 mei 2022 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid blijkt dat de IND tot verlening van een verblijfsdocument aan eiseres op naam [verzoekster] , met de [nationaliteit] nationaliteit, geboren op [geboortedatum] , is overgegaan, omdat eiseres aan alle voorwaarden voldoet. In de beslissing is opgenomen dat de IND tot deze conclusie is gekomen na alle documenten en verklaringen met betrekking tot de identiteit en nationaliteit in onderlinge samenhang te hebben bezien (conform hetgeen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bepaald in de uitspraak van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433 in dezelfde zaak).
8.1
Zoals verweerder ter zitting heeft erkend, is de IND bij uitstek de instantie die beschikt over voldoende kennis, ervaring en middelen om de identiteit van een vreemdeling vast te stellen, als die niet over een overtuigend identiteitsdocument beschikt of kan beschikken. Verweerder heeft daarom ter zitting ook aangeboden om af te zien van de eis van overlegging van een paspoort (of de hiervoor genoemde verklaring), indien de IND op basis van nader onderzoek (vergelijkbaar met een asielgehoor) de identiteit van eiseres alsnog zou bevestigen.
8.2
Nu de IND bij uitstek de organisatie is die de identiteit van eiseres in een situatie als de onderhavige kan vaststellen, en nu de IND de identiteit van eiseres al heeft vastgesteld en voor de geboortedatum en nationaliteit ook een brondocument ex artikel 2.17 Wet brp heeft aangeleverd, valt niet in te zien waarom verweerder zich op het standpunt blijft stellen dat de identiteit zonder overlegging van een paspoort (of verklaring dat geen paspoort kan worden verkregen) niet deugdelijk kan worden vastgesteld. Verweerder heeft geen enkel argument genoemd dat doet twijfelen aan de deugdelijkheid van de vaststelling van de identiteit van eiseres door de IND. Voorts twijfelde ook de familierechter en de Centrale Raad van Beroep niet aan de identiteit van eiseres in die zin dat zij als [verzoekster] de moeder is van de twee dochters. Voorts is niet gebleken dat eiseres in Nederland een paspoort kan verkrijgen, maar naar Kenia zal moeten gaan. Gelet op de ook door de Centrale Raad van Beroep geschetste omstandigheden kan bij die stand van zaken in redelijkheid echter niet van eiseres worden verlangd te trachten in Kenia een paspoort op te halen.
9. Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de identiteit van eiseres wel deugdelijk kan worden vastgesteld in de zin van artikel 2.4, derde lid, Wet Brp en dat de identiteit van eiseres, ook voor wat betreft de naam, ook al deugdelijk is vastgesteld door met name de IND, een instantie die daarvoor bij uitstek geschikt is. De rechtbank weegt daar nog bij mee dat eiseres ook heeft toegelicht hoe “ [achternaam] ”, welk deel van de naam hier als geslachtsnaam heeft te gelden, moet worden afgeleid van de naam van haar moeder, nu er geen vader van haar bekend is, en dat “ [naam 1 verzoekster] ” heeft te gelden als voornaam, hetgeen overeenkomt met de door haar overgelegd, authentiek bevonden geboorteakte. Voor zover dat voor verweerders administratie nog van belang is, kan hij aanvullend een eigen (beëdigde) verklaring van eiseres vragen.
10. De weigering om verzoekster in te schrijven in de brp kan daarom geen stand houden. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en zelf in de zaak voorzien, door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres wordt opgenomen in de brp met de identiteitsgegevens zoals die door de IND zijn vastgesteld.
11. De rechtbank merkt daar nog bij op, dat het door verweerder gevoerde verweer, dat hij vreest voor precedentwerking niet kan leiden tot een ander oordeel.
Conclusie en gevolgen
12. Het voorgaande houdt in dat verweerder eiseres moet inschrijven in de brp als
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] en in het bezit van de [nationaliteit] nationaliteit en wonende in [woonplaats] . De overige voor de inschrijving relevante gegevens, zoals de relatie tot haar kinderen, dient verweerder zelf aan te vullen, voor zover bekend en vaststaand.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bestaat geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wijst de voorzieningenrechter daarom af.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar voor de behandeling van het beroep en verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van (2x € 184,-=) € 368,- vergoedt.
14. De voorzieningenrechter zal verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat eiser terecht een (ontvankelijk) beroep niet tijdig beslissen heeft ingediend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het indienen van het beroepschrift voor zover dat ziet op niet-tijdig beslissen een licht gewicht moet worden toegekend, omdat het ingestelde beroep alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden. De te vergoeden kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 2929,50 (1 punt voor het indienen van beroep niet tijdig beslissen, maar met wegingsfactor 0,5, 1 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift, 1 punt voor indiening van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, alle drie met wegingsfactor 1, met een waarde per punt van € 837,00).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 6 december 2022 gegrond;
  • vernietigt dat besluit;
  • herroept het primaire besluit van 22 november 2021;
  • draagt verweerder op eiseres in de brp op te nemen met de voornaam [naam 1 verzoekster] en geslachtsnaam [achternaam] , geboortedatum [geboortedatum] , de [nationaliteit] nationaliteit en woonplaats [woonplaats] ;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2929,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze gaat over het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.In een familierechtelijke zaak.
2.De rechtbank tekent daar nog bij aan, dat verweerder zich niet heeft uitgelaten over het feit of de geboorteakte wel een toereikend brondocument voor de naam is, omdat hij stelt dat hij aan de akte niet kan zien of eiseres eiseres is.