8.2Nu de IND bij uitstek de organisatie is die de identiteit van eiseres in een situatie als de onderhavige kan vaststellen, en nu de IND de identiteit van eiseres al heeft vastgesteld en voor de geboortedatum en nationaliteit ook een brondocument ex artikel 2.17 Wet brp heeft aangeleverd, valt niet in te zien waarom verweerder zich op het standpunt blijft stellen dat de identiteit zonder overlegging van een paspoort (of verklaring dat geen paspoort kan worden verkregen) niet deugdelijk kan worden vastgesteld. Verweerder heeft geen enkel argument genoemd dat doet twijfelen aan de deugdelijkheid van de vaststelling van de identiteit van eiseres door de IND. Voorts twijfelde ook de familierechter en de Centrale Raad van Beroep niet aan de identiteit van eiseres in die zin dat zij als [verzoekster] de moeder is van de twee dochters. Voorts is niet gebleken dat eiseres in Nederland een paspoort kan verkrijgen, maar naar Kenia zal moeten gaan. Gelet op de ook door de Centrale Raad van Beroep geschetste omstandigheden kan bij die stand van zaken in redelijkheid echter niet van eiseres worden verlangd te trachten in Kenia een paspoort op te halen.
9. Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de identiteit van eiseres wel deugdelijk kan worden vastgesteld in de zin van artikel 2.4, derde lid, Wet Brp en dat de identiteit van eiseres, ook voor wat betreft de naam, ook al deugdelijk is vastgesteld door met name de IND, een instantie die daarvoor bij uitstek geschikt is. De rechtbank weegt daar nog bij mee dat eiseres ook heeft toegelicht hoe “ [achternaam] ”, welk deel van de naam hier als geslachtsnaam heeft te gelden, moet worden afgeleid van de naam van haar moeder, nu er geen vader van haar bekend is, en dat “ [naam 1 verzoekster] ” heeft te gelden als voornaam, hetgeen overeenkomt met de door haar overgelegd, authentiek bevonden geboorteakte. Voor zover dat voor verweerders administratie nog van belang is, kan hij aanvullend een eigen (beëdigde) verklaring van eiseres vragen.
10. De weigering om verzoekster in te schrijven in de brp kan daarom geen stand houden. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en zelf in de zaak voorzien, door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres wordt opgenomen in de brp met de identiteitsgegevens zoals die door de IND zijn vastgesteld.
11. De rechtbank merkt daar nog bij op, dat het door verweerder gevoerde verweer, dat hij vreest voor precedentwerking niet kan leiden tot een ander oordeel.
12. Het voorgaande houdt in dat verweerder eiseres moet inschrijven in de brp als
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] en in het bezit van de [nationaliteit] nationaliteit en wonende in [woonplaats] . De overige voor de inschrijving relevante gegevens, zoals de relatie tot haar kinderen, dient verweerder zelf aan te vullen, voor zover bekend en vaststaand.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bestaat geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wijst de voorzieningenrechter daarom af.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar voor de behandeling van het beroep en verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van (2x € 184,-=) € 368,- vergoedt.
14. De voorzieningenrechter zal verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat eiser terecht een (ontvankelijk) beroep niet tijdig beslissen heeft ingediend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het indienen van het beroepschrift voor zover dat ziet op niet-tijdig beslissen een licht gewicht moet worden toegekend, omdat het ingestelde beroep alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden. De te vergoeden kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 2929,50 (1 punt voor het indienen van beroep niet tijdig beslissen, maar met wegingsfactor 0,5, 1 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift, 1 punt voor indiening van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, alle drie met wegingsfactor 1, met een waarde per punt van € 837,00).