ECLI:NL:RBNHO:2023:2444

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
9308013 \ CV EXPL 21-4381
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens niet-nakoming van een koopovereenkomst en bewijsvoering

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van gedaagde wegens het niet nakomen van een koopovereenkomst. Eiser stelde dat er een schriftelijke overeenkomst was ondertekend op 21 december 2020, maar gedaagde ontkende dat de handtekening op het document van haar afkomstig was. De kantonrechter oordeelde dat de schriftelijke overeenkomst niet als bewijs kon dienen, omdat gedaagde stellig ontkende de overeenkomst te hebben ondertekend. Daarnaast was er onvoldoende bewijs voor de stelling van eiser dat er een mondelinge koopovereenkomst was gesloten. De kantonrechter concludeerde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, waardoor gedaagde niet aansprakelijk was voor schadevergoeding. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9308013 \ CV EXPL 21-4381
Uitspraakdatum: 30 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.W.J. Hijnen,
tegen
(wijlen)
[gedaagde],
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.A. Bruins.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot nu toe verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 18 mei 2022, waarna bij (tussen)vonnis van 20 juli 2022 een mondelinge behandeling is bepaald, die op 2 november 2022 heeft plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten daar naar voren hebben gebracht.
1.2.
De kantonrechter blijft bij wat in de rolbeschikkingen van 6 oktober 2021, 1 december 2021, 23 februari 2022 en in het tussenvonnis van 18 mei 2022 is overwogen en beslist, en zal daarop hierna, onder 4.1 e.v., verder ingaan.

2.De verdere feiten

In aanvulling op de feiten, genoemd in het tussenvonnis van 18 mei 2022, zijn de volgende feiten nog van belang.
2.1.
[eiser] heeft tussen 7 en 9 januari 2021 via Whatsapp het volgende contact gehad met een vriendin van [gedaagde] , genaamd [vriendin] :
[vriendin] :
Hoi [eiser] , gaan jullie1 februarihalen om naar de notaris te gaan? Wil je
het mij asap laten weten want ik heb mijn afspraak in Scherpenzeel heb ik nog niet verzet! Groetjes [vriendin]
[eiser] :
Hoi [vriendin] , we gaan morgen op zoek naar dat nummer van die boot en in principe zou de notaris het dan redden. Laat het je morgen weten
[vriendin] :
Toppie
[eiser] :
Goedemorgen, gisteren gezocht en gezocht hoop papieren gevonden en meegenomen dus ga maandag weer verder aan de slag maar denk dat het wel goedkomt. Je hoort zsm
[vriendin] :
Succes met het onderzoek in de paperassen .
[eiser] :
Rineke goedenmiddag, heb net [tante](kantonrechter: [gedaagde] )
aan de
telefoon en ze ziet af van de koop! Of ik jouw dat eventjes wou meededelen
zei ze. Dus bij deze
[vriendin] :
Zo dan dat is klote voor jou. Eerlijk gezegd is het voor haar beter want het
wordt haar dood. Ik zat daar erg mee in mijn maag eerlijk gezegd. Dank je
voor het doorgeven.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of partijen een koopovereenkomst hebben gesloten die [gedaagde] niet is nagekomen. Als dat het geval is, moet worden beoordeeld of [gedaagde] aan [eiser] een schadevergoeding moet betalen.
3.2.
Ter zitting heeft [eiser] eerst nog (opnieuw) aan de orde gesteld dat volgens hem de conclusie van antwoord en de conclusie van dupliek onbevoegd zijn ingediend, omdat mr. Bruins vanaf het overlijden van [gedaagde] op 15 juli 2021 niet meer de gemachtigde van [gedaagde] zou zijn en mr. Bruins ook niet van alle erfgenamen van [gedaagde] opdracht zou hebben gekregen om hen in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. Deze kwestie is eerder, in de rolbeschikking van 23 februari 2022, al beoordeeld. De rolrechter heeft toen geoordeeld dat de conclusie van antwoord niet onbevoegd is ingediend.
3.3.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken. Niet alleen omdat zij geen appelrechter is en zodoende de beslissing van haar collega niet zomaar kan wijzigen, maar ook omdat [eiser] in dit kader geen nieuwe feiten naar voren heeft gebracht. In aanvulling op hetgeen de rolrechter al heeft overwogen, overweegt de kantonrechter nog dat, nu de procedure op naam van [gedaagde] wordt voortgezet, iemand namens [gedaagde] het woord zal moeten voeren in deze procedure, aangezien de vordering van [eiser] anders als onbetwist, zonder verdere inhoudelijke beoordeling, zou moeten worden toegewezen, terwijl vaststaat dat [gedaagde] het niet eens was met de vordering en om die reden mr. Bruins had ingeschakeld. Dat dit via haar enige zoon, de heer [zoon] , zou zijn gegaan, doet hieraan niet af. Op oudere leeftijd nemen volwassen kinderen wel vaker de (financiële) belangen van hun ouders op hun verzoek waar, zeker als zij in een verzorgingstehuis verblijven en niet gezond zijn, zoals [gedaagde] . (Voldoende) gesteld noch (voldoende) gebleken is dat het niet de bedoeling van [gedaagde] was haar belangen op die manier door haar zoon te laten behartigen, laat staan dat gesteld of gebleken is dat [gedaagde] tegen haar zin bij leven werd bijgestaan door mr. Bruins, die [gedaagde] ook zelf heeft gesproken in de aanloop naar deze procedure. Daarbij komt dat het naar het oordeel van de kantonrechter niet meer dan redelijk en in het belang van elke erfgenaam van [gedaagde] is, dat de door [gedaagde] zelf aangewezen gemachtigde in de onderhavige procedure namens [gedaagde] het woord voert. Zoals gezegd zou een ander oordeel tot de conclusie leiden dat de vordering van [eiser] zonder inhoudelijke beoordeling zou moeten worden toegewezen, wat een – mogelijk ten onrechte – benadeling van de erfenis van [gedaagde] voor een bedrag van (meer dan) € 15.000,00 zou betekenen. Daarbij weegt de kantonrechter ook mee dat mr. Bruins heeft uitgelegd, dat het lastig is om op korte termijn toestemming te krijgen van alle erfgenamen, omdat één van de erfgenamen, een kind van de overleden partner van [gedaagde] , niet reageert op de oproepen. Weliswaar heeft mr. Bruins dit standpunt niet met stukken onderbouwd, maar gelet op het feit dat zij advocaat is, hecht de kantonrechter op dit processuele punt, gelet op alle omstandigheden van het geval, waarde aan deze verklaring van mr. Bruins. De conclusie is dat mr. Bruins de aangewezen persoon is om de belangen van (de erfenis van) [gedaagde] in deze procedure te blijven behartigen, zodat de conclusie van antwoord en de conclusie van dupliek, evenals hetgeen mr. Bruins ter zitting van 2 november 2022 heeft aangevoerd, bij de beoordeling zullen worden meegenomen.
De door [eiser] overgelegde overeenkomst kan niet tot bewijs dienen
3.4.
[eiser] beroept zich op een koopovereenkomst die volgens hem op 21 december 2020 door partijen is ondertekend. [gedaagde] betwist dat de handtekening op dat document van haar afkomstig is, onder meer onder verwijzing naar het feit dat [gedaagde] de ziekte van Parkinson had, waardoor haar hand trilde, wat zichtbaar was als zij schreef. Dit is onderbouwd met een blad waarop [gedaagde] , vlak voor haar dood, haar handtekening heeft gezet. Weliswaar wijkt deze handtekening af van de handtekening op haar identiteitskaart, maar wel is duidelijk zichtbaar dat haar handschrift niet meer zo strak was als toen zij in 2015 haar handtekening voor de identiteitskaart plaatste. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee sprake van een stellige ontkenning in de zin van artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De bewijslast van de stelling dat de handtekening op de overeenkomst afkomstig is van [gedaagde] , ligt dan ook bij [eiser] . In dat kader heeft [eiser] onvoldoende bewijs geleverd en onvoldoende specifiek bewijs aangeboden. Daartoe is relevant dat [eiser] heeft verklaard dat de broer van [gedaagde] , de heer [broer] (hierna: de broer), bij alle gesprekken aanwezig is geweest, en dat de broer ter zitting heeft verklaard dat hij er niet bij is geweest toen, althans niet heeft gezien dat, althans niet erop heeft gelet dat [gedaagde] de overeenkomst heeft ondertekend, zodat zijn verklaring de stelling van [eiser] dat [gedaagde] de overeenkomst ondertekend heeft, niet ondersteunt. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat [eiser] ter zitting vrij gedetailleerd heeft verklaard dat en waarom hij zeker wist dat de ondertekening op een zondag heeft plaatsgevonden, terwijl de door hem genoemde datum van 21 december 2020 een maandag was. Verder weegt de kantonrechter mee dat [eiser] in zijn eerste brief aan [gedaagde] van 28 januari 2021 uitdrukkelijk verwijst naar een (volgens hem) mondeling gesloten overeenkomst en met geen woord rept over de op 21 december 2020 al door [gedaagde] ondertekende schriftelijke overeenkomst. Dit is op zijn minst opmerkelijk te noemen, als er op dat moment wel een getekende schriftelijke overeenkomst lag.
3.5.
De conclusie is dat de schriftelijke overeenkomst waar [eiser] zich op beroept, niet tot bewijs kan dienen van de stelling dat [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst hebben gesloten.
Er is geen mondelinge koopovereenkomst
3.6.
Volgens [eiser] is op of omstreeks 16 december 2020 in ieder geval een mondelinge koopovereenkomst gesloten. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eiser] naar de verklaringen van de broer en diens (ex-)vrouw (de schoonmoeder van [eiser] ), de WhatsApp-berichten tussen [eiser] en [vriendin] (zie hiervoor onder 2.1) en de voorbereidende werkzaamheden die hij heeft verricht ten aanzien van de notariële koopakte.
3.7.
Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij heel voorzichtig met de situatie is omgegaan, mede vanwege de leeftijd van [gedaagde] . Ook heeft [eiser] verklaard dat [gedaagde] altijd terug heeft gekund en dat hij steeds tegen [gedaagde] heeft gezegd dat ze geen verplichtingen had. Dat gold volgens [eiser] vanaf de eerste gesprekken tot het moment waarop de overeenkomst is gesloten. De broer heeft ter zitting verklaard dat hij uit het feit dat [gedaagde] de sleutel van de woonboot aan [eiser] , althans de broer, gaf, heeft begrepen dat de koop wat zijn zus betreft rond was.
3.8.
Wat de inhoud is van de door partijen gemaakte afspraken, moet worden beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158,
NJ 1981/635). Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars uitlatingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
3.9.
De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat partijen een mondelinge koopovereenkomst hebben gesloten. Uit de door [eiser] overgelegde verklaringen en WhatsAppberichten volgt niet dat, wanneer en met welke bewoordingen een mondelinge koopovereenkomst zou zijn gesloten. Sterker nog, [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij steeds tegen [gedaagde] heeft gezegd dat ze nog terug kon. Verder weegt de kantonrechter bij haar oordeel mee dat de broer met wie [gedaagde] een zeer goede band had – de broer heeft zelf ter zitting verklaard dat hij tot kort voor haar dood één à twee keer per week bij [gedaagde] op bezoek kwam, hetgeen door een ter zitting aanwezig familielid ook is bevestigd – bij alle gesprekken aanwezig is geweest. Onder die omstandigheden mag het overdragen van de sleutel – aan de broer en dus niet aan [eiser] – om papieren in de woonboot te zoeken, niet worden opgevat als een wilsverklaring om een definitieve koopovereenkomst te sluiten. Bovendien is ter zitting verklaard dat [gedaagde] haar vriendin [vriendin] heel erg vertrouwde en dat zij wilde dat [vriendin] bij het tekenen bij de notaris aanwezig zou zijn. Diezelfde [vriendin] lijkt in het Whatsapp-gesprek van 7-9 januari 2021 ook niet verbaasd te zijn dat [gedaagde] zich nog kon terugtrekken. Hieruit zou daarom kunnen worden afgeleid dat pas het tekenen bij de notaris door alle partijen – en in elk geval door [gedaagde] – werd gezien als het definitieve moment voor de koopovereenkomst. Het valt niet goed in te zien waarom het anders van belang was voor [gedaagde] dat [vriendin] bij het tekenen aanwezig was, als de koopovereenkomst daarvoor al rond zou zijn geweest. De kantonrechter weegt daarbij mee dat [eiser] in het tussenvonnis van 18 mei 2022 dringend is verzocht te bewerkstelligen dat [vriendin] op de zitting van 2 november 2022 aanwezig zou zijn, maar dat [eiser] ter zitting heeft aangegeven dat hij haar er liever buiten wilde houden en dat hij het lastig vond om haar hierin te betrekken. Dit is op zijn minst een opmerkelijk standpunt te noemen na een dringend verzoek daartoe van de kantonrechter, aangezien [vriendin] de enige getuige lijkt te zijn die geen eigen belang in deze procedure heeft, zodat haar verklaring zeer relevant zou kunnen zijn. Al deze omstandigheden maken, in onderling verband en samenhang bezien, dat de stelling van [eiser] dat hij er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat de verklaringen van [gedaagde] in overeenstemming waren met haar wil om de woonboot (definitief) aan hem te verkopen, niet wordt gevolgd. Dat [gedaagde] de woonboot eerder niet aan een vriend van haar zoon zou hebben willen verkopen, maakt dit niet anders.
Conclusie
3.10.
De conclusie is dat er geen overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen en dat er daardoor ook geen sprake is van niet-nakomen en/of verzuim door [gedaagde] , zodat zij geen schadevergoeding aan [eiser] hoeft te betalen. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.11.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.305,50 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter