In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een vordering van Dexia Nederland B.V. tegen een gedaagde, die een effectenleaseovereenkomst had afgesloten. De gedaagde had de overeenkomst ondertekend op 8 januari 2001 en deze was geëindigd op 16 maart 2006, met een negatief resultaat van € 2.706,36. Dexia vorderde betaling van € 796,15, vermeerderd met wettelijke rente, en een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen had voldaan. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van Dexia, met een beroep op de ontwikkelingen in de jurisprudentie en de advisering door een tussenpersoon. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld, maar dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat hij recht had op een ruimere vergoeding. De vordering van Dexia werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.