ECLI:NL:RBNHO:2023:2299

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
C/15/330538 / HA ZA 22-468
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vernietiging van rechtshandelingen en terugbetaling van leningen in het kader van Pauliana

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers [eiser1], [eiser2], en [eiser3] vorderingen ingesteld tegen gedaagden [gedaagde1] en [gedaagde2] met betrekking tot de vernietiging van bepaalde rechtshandelingen en de terugbetaling van leningen. De zaak betreft een complexe financiële situatie waarin [eiser1] c.s. geldleningen hebben verstrekt aan [gedaagde2], die deze niet heeft terugbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde2] een bedrag van € 210.000,00, afkomstig uit de verkoopopbrengst van een hotel in Portugal, heeft overgemaakt naar de rekening van [gedaagde1]. Eisers hebben de rechtshandeling tot deze betaling als paulianaus bestempeld, wat betekent dat zij menen dat deze handeling onverplicht was en hen als schuldeisers benadeelde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtshandeling waarbij [gedaagde2] het bedrag ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagde1] vernietigd moet worden, omdat deze handeling bedoeld was om de schuldeisers van [gedaagde2] te benadelen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde2] de uitstaande leningen aan [eiser1] c.s. moet terugbetalen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van eisers tegen [gedaagde1] zijn afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de betalingen aan Qredits uit het vermogen van [gedaagde2] zijn gedaan. De rechtbank heeft de proceskosten verdeeld tussen partijen, waarbij [gedaagde2] in de kosten van [eiser1] c.s. is veroordeeld en [eiser1] c.s. in de kosten van [gedaagde1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/330538 / HA ZA 22-468
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser2],
3.
[eiser3],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.A.J. Brouwers te Oirschot,
tegen

1.[gedaagde1] ,

2.
[gedaagde2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.R. Butin Bik te Klundert.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser1] c.s. genoemd worden en ieder afzonderlijk [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] en gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagde1] c.s. genoemd worden en ieder afzonderlijk [gedaagde1] en [gedaagde2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 december 2022
  • de akte van [eiser1] c.s. tot wijziging en vermeerdering van zijn eis en het overleggen van aanvullende producties
  • de akte van [eiser1] c.s. met een aanvullende productie
  • de mondelinge behandeling van 6 februari 2023, tijdens welke zitting de advocaten het woord gevoerd hebben aan de hand van spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser1] en [gedaagde2] hebben een tweetal overeenkomsten van geldlening gesloten. De eerste op 15 december 2013 voor een bedrag van € 22.500,-, uiterlijk terug te betalen op 1 juli 2014 en de tweede op 27 maart 2014 voor een bedrag van € 7.605,-. In beide overeenkomsten is geen uiterste datum voor terugbetaling afgesproken, alleen dat het bedrag zo snel mogelijk in zijn geheel of in gedeelten terugbetaald zal worden.
Verder is afgesproken dat [gedaagde2] over beide bedragen een rente van 5% per jaar verschuldigd is.
2.2.
[eiser3] en zijn echtgenoot [eiser2] hebben een tweetal overeenkomsten van geldlening gesloten met [gedaagde2] . De eerste leningovereenkomst is op 16 oktober 2015 afgesloten voor een bedrag van € 25.000.-. De tweede overeenkomst is op 11 november 2015 gesloten voor een bedrag van € 15.000,-. In beide gevallen ging het om een lening met een looptijd van zes maanden tegen een rentepercentage van 8% per jaar, per maand te voldoen. Verder is in beide gevallen afgesproken dat de hoofdsom in één keer zal worden terugbetaald na verkoop van het hotel in Portugal, van welk hotel [gedaagde2] voor 50% mede-eigenaar was.
2.3.
Het hotel in Portugal is in 2020 verkocht. [gedaagde2] heeft met zijn aandeel in de verkoopopbrengst niet de leningen afgelost en ook niet (volledig) de verschuldigde rente betaald.
2.4.
[gedaagde2] had meerdere schuldeisers en heeft op 27 december 2020 een schuldenregeling aangeboden aan zijn schuldeisers tegen een percentage van ruim 22 % van hun vorderingen ineens waarna [gedaagde2] nog gedurende 36 maanden maandelijks zijn volledige beschikbare afloscapaciteit naar rato aan de schuldeisers zou betalen. [eiser1] was aanvankelijk akkoord gegaan met de aangeboden regeling maar heeft haar akkoord vervolgens weer ingetrokken. [eiser3] en [eiser2] hadden het aanbod aanvaard, maar [gedaagde2] liet hen weten dat hij door hem gemaakte proceskosten op hun vordering in mindering wilde brengen omdat zij niet direct akkoord gegaan waren. [eiser3] en [eiser2] hebben vervolgens aangegeven niet akkoord te gaan met het voorstel.
2.5.
[gedaagde1] en [gedaagde2] zijn gehuwd buiten iedere gemeenschap van goederen. Het aandeel van [gedaagde2] in de verkoopopbrengst van het hotel in Portugal van € 210.000,- is gestort op een rekening op naam van [gedaagde1] .
2.6.
[gedaagde2] had onder meer een schuld van € 142.244,51 aan Qredits uit hoofde van een krediet. Voor deze schuld had [gedaagde1] zich persoonlijk borg gesteld tot een bedrag van
€ 112.346,78. Omdat betaling door [gedaagde2] uitbleef, heeft Qredits [gedaagde1] uit hoofde van die borgstelling aangesproken. Na overleg heeft Qredits ermee ingestemd de borgtocht van [gedaagde1] tot een bedrag van € 50.000,- uit te winnen. Dit bedrag heeft [gedaagde1] in december 2020 aan Qredits betaald ter inlossing van zijn persoonlijke borgstelling. Voor het restantbedrag van de schuld van [gedaagde2] is Qredits vermeld op de lijst van schuldeisers die bij het aanbod tot de schuldenregeling was meegezonden.
2.7.
[gedaagde1] heeft het bedrag van € 50.000,- dat hij aan Qredits heeft betaald, uit hoofde van zijn regresvordering op [gedaagde2] verrekend met hetgeen hij van [gedaagde2] uit de verkoopopbrengst van het hotel op zijn rekening onder zich had.
2.8.
In een brief van 6 april 2022 heeft de advocaat van [eiser1] c.s. betaling(en) aan [gedaagde1] buitengerechtelijk vernietigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser1] c.s. vorderen na vermeerdering van eis - verkort weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [1] :
- voor recht zal verklaren dat [eiser1] c.s. de rechtshandeling tot het betalen van een geldbedrag van € 50.000,00 aan Qredits uit het vermogen van [gedaagde2] rechtsgeldig hebben vernietigd, of die rechtshandeling zal vernietigen;
- voor recht zal verklaren dat het bedrag van € 50.000,00 behoort tot het vermogen van [gedaagde2] ;
- [gedaagde1] zal veroordelen tot betaling van een percentage van 59,34% van het geldbedrag van € 50.000,- aan [eiser2] en [eiser3] en een percentage van 40,66% van € 50.000,- aan [eiser1] , plus de wettelijke rente;
2.
- voor recht zal verklaren dat [eiser1] c.s. de rechtshandeling tot het betalen van een geldbedrag van € 11.480,00 aan [gedaagde1] uit het vermogen van [gedaagde2] rechtsgeldig hebben vernietigd, of die rechtshandeling zal vernietigen;
- voor recht zal verklaren dat het bedrag van € 11.480,00 behoort tot het vermogen van [gedaagde2] ;
- [gedaagde1] zal veroordelen tot betaling van 59,34% van het geldbedrag van € 11.480,- aan [eiser2] en [eiser3] en 40, 66% van het geldbedrag van € 11.480, - aan [eiser1] , plus de wettelijke rente;
3.
[gedaagde1] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, zijnde een bedrag van 59,34% van € 1.681,66 aan [eiser2] en [eiser3] en een percentage van 40,66% van € 1.681,66 aan [eiser1] , plus de wettelijke rente;
4.
- de rechtshandeling tot overdracht van de opbrengst van de verkoop van het het in Portugal van € 210.000,00 zal vernietigen omdat deze paulianeus is als bedoeld in artikel 3:45 BW, voor het geval deze rechtshandeling wel mocht hebben plaatsgevonden;
- en in dat geval voor recht zal verklaren dat het bedrag van € 210.000,00 behoort tot het vermogen van [gedaagde2] ;
5.
[gedaagde2] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 39.175,83 aan [eiser1] , plus de contractuele rente of subsidiair de wettelijke rente;
6.
[gedaagde2] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 57.169,99 aan [eiser2] en [eiser3] , plus de contractuele rente of subsidiair de wettelijke rente;
7.
[gedaagde2] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, zijnde 59,34% van € 2.103,53, aan [eiser2] en [eiser3] , en een percentage van 40, 66% van € 2.103,53 aan [eiser1] , plus de wettelijke rente;
8.
te bepalen dat [gedaagde2] (een deel van) de vordering niet hoeft te batelen voor zover [gedaagde1] (dat deel van) de vordering aan [eiser1] c.s. betaalt en dat [gedaagde1] (een deel van) de vordering niet hoeft te betalen voor zover [gedaagde2] (dat deel van) de vordering aan [eiser1] c.s. betaalt;
9.
[gedaagde1] en [gedaagde2] zal veroordelen in de proceskosten, plus de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde1] c.s. voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Internationaal procesrecht: de bevoegde rechter en het toepasselijk recht

4.1.
[eiser1] c.s. wonen in [land] , [gedaagde1] c.s. wonen in [land] . Daarom heeft de zaak een internationaal karakter en moeten eerst de vragen van de bevoegdheid van de rechtbank en van het toepasselijk recht worden beantwoord.
4.2.
In het vonnis in incident van 26 oktober 2022 ten aanzien van de door [gedaagde1] c.s. opgeworpen exceptie van onbevoegdheid is geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.3.
Partijen hebben zich in de gedingstukken beroepen op bepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek en [eiser1] c.s. hebben zich ook op het standpunt gesteld dat het geschil moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. [2] [gedaagde1] c.s. hebben op zitting verklaard geen standpunt te hebben over het toepasselijk recht, maar in elk geval te kiezen voor toepassing van het Nederlands recht. De rechtbank zal het geschil van partijen daarom beoordelen naar Nederlands recht.
Waar gaat deze zaak over?
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser1] c.s. geldbedragen hebben uitgeleend aan [gedaagde2] en dat [gedaagde2] die bedragen niet heeft terugbetaald. Partijen zijn het er ook over eens dat de verkoopopbrengst van het aandeel van [gedaagde2] in het hotel in Portugal van € 210.000,00 (op enig moment) op de rekening van [gedaagde1] is gestort. Partijen zijn het er verder over eens dat [gedaagde1] vanaf die rekening een bedrag van € 50.000,00 heeft betaald aan Qredits uit hoofde van zijn borgstelling voor de terugbetaling van het krediet dat Qredits aan [gedaagde2] had verstrekt, en dat Qredits vervolgens aan [gedaagde1] finale kwijting heeft verleend voor zijn verplichtingen als borg.
4.5.
[eiser1] c.s. hebben de rechtshandeling van [gedaagde1] tot betaling van het bedrag van € 50.000,00 aan Qredits buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 3:45 BW (pauliana). Dat betekent dat zij menen dat de betaling door [gedaagde1] van dat bedrag onverplicht was, dat door betaling van dat bedrag zij als schuldeisers van [gedaagde2] zijn benadeeld en dat [gedaagde1] c.s. dat wisten of behoorden te weten. [eiser1] c.s. hebben bij het inroepen van de vernietiging van deze betaling tot uitgangspunt genomen dat [gedaagde1] deze betaling heeft verricht uit het vermogen van [gedaagde2] omdat volgens hen het bedrag van afkomstig was uit de verkoopopbrengst van het aandeel van [gedaagde2] in het hotel in Portugal dat op de rekening van [gedaagde1] was gestort. Volgens [eiser1] c.s. was [gedaagde2] op geen enkele wijze verplicht om ten gunste van [gedaagde1] een betaling te verrichten aan Qredits zodat [gedaagde1] door Qredits zou worden ontslagen uit zijn betalingsverplichting uit hoofde van zijn borgstelling.
4.6.
[eiser1] c.s. hebben verder (voorwaardelijk) gevorderd de rechthandeling te vernietigen waarbij volgens hen [gedaagde2] de verkoopopbrensgt van het hotel van € 210.000,00 heeft overgedragen aan [gedaagde1] . Volgens [eiser1] c.s. is ook die rechtshandeling paulianeus. Zij hebben daarbij gevorderd te verklaren voor recht dat (als gevolg van de vernietiging) het bedrag van € 210.000,00 behoort tot het vermogen van [gedaagde2] .
De volgorde van behandeling van de vorderingen
4.7.
Omdat [eiser1] c.s. aan hun vordering voor recht te verklaren dat zij de betaling door [gedaagde1] van € 50.000,00 aan Qredits rechtsgeldig hebben vernietigd ten grondslag hebben gelegd dat dat bedrag afkomstig was uit de verkoopopbrengst van het hotel en daarom behoorde tot het vermogen van [gedaagde2] , zal de rechtbank eerst de (voorwaardelijke) vorderingen beoordelen die zien op de vernietiging van de rechthandeling waarbij [gedaagde2] de verkoopopbregst van het hotel aan [gedaagde1] ter beschikking heeft gesteld. Vernietiging van die rechtshandeling leidt immers tot de conclusie dat de verkoopopbrengst van het hotel tot het vermogen van [gedaagde2] behoort. Daarna zal de rechtbank de vorderingen beoordelen die zien op de vernietiging van de rechtshandeling waarbij [gedaagde1] als borg het bedrag van € 50.0000,00 heeft betaald aan Qredits. Tot slot komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vorderingen van [eiser1] c.s. die zien op de terugbetaling van de leningen die zij aan [gedaagde2] hebben verstrekt.
Vernietiging van de rechtshandeling waarbij [gedaagde2] de verkoopopbrengst van het hotel ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagde1]
4.8.
[eiser1] c.s. hebben als voorwaarde gesteld voor de vorderingen die zien op de verkoopopbregst van het hotel, dat vast komt te staan dat [gedaagde2] die verkoopopbrengst heeft overgedragen aan [gedaagde1] . [eiser1] c.s. hebben daarvoor verwezen naar de conclusie van antwoord, waarin [gedaagde1] c.s. volgens hen zouden hebben gesteld dat [gedaagde2] de verkoopopbrengst heeft overgemaakt aan [gedaagde1] . Maar dat is niet wat [gedaagde1] c.s. hebben gesteld. Zij hebben in de conclusie van antwoord niet meer gesteld dan dat het bedrag van € 210.000,00 uit de verkoopopbrengst van het hotel werd aangehouden op een (spaar)rekening ten name van [gedaagde1] . Op de zitting hebben [gedaagde1] c.s. toegelicht dat zij de verkoopopbrengst van het hotel door middel van een cheque van de notaris in Portugal op de rekening van [gedaagde1] hebben laten storten (op advies van de financieel adviseur van [gedaagde2] ). [eiser1] c.s. hebben dat niet weersproken en zij hebben ook niet onderbouwd gesteld dat [eiser1] de verkoopopbrengst zelf heeft ontvangen en vervolgens heeft overgemaakt aan [gedaagde1] . Daarmee is naar de letter genomen niet voldaan aan de voorwaarde voor deze vordering. Maar de rechtbank begrijpt de voorwaarde van de vordering zo dat het [eiser1] c.s. erom gaat dat [gedaagde1] de verkoopopbrengst van het hotel heeft ontvangen. Aan die voorwaarde is voldaan. De rechtshandeling waarbij [gedaagde2] de verkoopopbrengst van het hotel heeft overgedragen aan [gedaagde1] , waarvan [eiser1] c.s. de vernietiging vorderen, is dan feitelijk het door [gedaagde2] aan [gedaagde1] ter beschikking stellen van de cheque van de notaris waarmee [gedaagde1] vervolgens de verkoopopbrengst op zijn rekening heeft laten storten.
4.9.
[eiser1] c.s. baseren hun vordering tot vernietiging van de rechtshandeling om het bedrag van de verkoopopbrenst van het hotel van € 210.000,00 op de rekening van [gedaagde1] te laten storten op de stelling dat dit onverplicht is gebeurd met geen ander doel dan dit bedrag aan het zicht van de schuldeisers te onttrekken (de pauliana van artikel 3:45 BW). De rechtbank is van oordeel dat [eiser1] c.s. daarin gelijk hebben. De rechtbank zal daarom de rechtshandeling waarbij [gedaagde2] de verkoopopbrengst van het hotel aan [gedaagde1] ter beschikking heeft gesteld, vernietigen. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
4.10.
Het staat vast dat de verkoopopbrengst van (het aandeel van [gedaagde2] in) het hotel uitsluitend aan [gedaagde2] toekwam. De rechtbank is van oordeel dat er geen enkele verplichting was voor [gedaagde2] om de cheque met die verkoopopbrengst aan [gedaagde1] ter beschikking te stellen zodat hij het bedrag van € 210.000,00 op zijn rekening kon laten storten. [gedaagde1] c.s. hebben ook niet gesteld dat die verplichting bestond. Zij hebben op de zitting toegelicht dat zij dit hebben gedaan op advies van de financieel adviseur van [gedaagde2] om te voorkomen dat de schuldeisers van [gedaagde2] beslag zouden kunnen leggen op de verkoopopbrengst. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee komen vast te staan dat [eiser1] c.s. als schuldeisers van [gedaagde2] benadeeld zijn door deze onverplichte rechtshandeling en dat [gedaagde2] als schuldenaar dat wist. [gedaagde2] heeft bewust het bedrag van € 210.000,- dat hem toekwam aan het zicht van zijn schuldeisers onttrokken door het op de rekening van [gedaagde1] te laten storten.
4.11.
Uit de vernietiging van de rechtshandeling waarbij [gedaagde2] zijn verkoopopbrengst van het hotel ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagde1] volgt dat die verkoopopbrengst terugvalt in het vermogen van [gedaagde2] en wordt geacht altijd tot het vermogen van [gedaagde2] te hebben behoord. Daarom zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toewijzen dat het bedrag van € 210.000,00 uit de verkoopopbengst van het hotel behoort tot het vermogen van [gedaagde2] .
Geen vernietiging van de rechtshandeling waarbij [gedaagde1] als borg het bedrag van€ 50.0000,00 heeft betaald aan Qredits
4.12.
De gevorderde verklaringen voor recht dat [eiser1] c.s. de rechtshandeling van het betalen van een geldbedrag van € 50.000,00 door [gedaagde1] aan Qredits uit het vermogen van [gedaagde2] , op 6 april 2022 rechtsgeldig buitengerechtelijk hebben vernietigd en dat dat bedrag behoort tot het vermogen van [gedaagde2] , zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank zal die rechtshandeling ook niet zelf vernietigen. Daaruit volgt dat de rechtbank ook de vordering om [gedaagde1] te veroordelen het bedrag van € 50.000,00 te betalen aan [eiser1] c.s. zal afwijzen. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
4.13.
[eiser1] c.s. hebben de vernietiging van de rechtshandeling van [gedaagde1] tot betaling van het bedrag van € 50.000,00 aan Qredits ook gebaseerd op artikel 3:45 BW (pauliana). Dat betekent dat zij menen dat de betaling door [gedaagde1] van dat bedrag onverplicht was, dat door betaling van dat bedrag zij als schuldeisers [eiser1] zijn benadeeld en dat [gedaagde1] c.s. dat wisten of behoorden te weten.
4.14.
[eiser1] c.s. hebben bij het inroepen van de vernietiging van deze betaling tot uitgangspunt genomen dat [gedaagde1] deze betaling heeft verricht uit het vermogen van [gedaagde2] , omdat het bedrag van € 210.000,00 uit de verkoopopbrengst van het hotel dat op de rekening van [gedaagde1] stond, behoorde tot het vermogen van [gedaagde2] . Uit de vernietiging van de rechtshandeling waarbij [gedaagde2] het bedrag van € 210.000,00 aan [gedaagde1] ter beschikking heeft gesteld, zoals hiervoor geoordeeld, volgt dat het op zichzelf juist is dat het bedrag van € 210.000,00 op het moment van betaling van het bedrag van € 50.000,00 aan Qredits tot het vermogen van [gedaagde2] behoorde. Maar [gedaagde1] c.s. hebben gesteld dat [gedaagde1] ook zijn eigen tegoeden aanhield op die rekening. [eiser1] c.s. hebben dat niet weersproken. Daarmee staat niet vast dat het bedrag van € 50.000,00 dat [gedaagde1] als borg aan Qredits heeft betaald vanaf zijn rekening (uitsluitend) afkomstig was uit het vermogen van [gedaagde2] . De rechtbank kan daarom ook niet concluderen dat het [gedaagde2] is geweest die (onverplicht) heeft voldaan aan de betalingsverplichting die [gedaagde1] als borg had jegens Qredits (met als gevolg dat [gedaagde1] als borg voor de schuld van [gedaagde2] is ontslagen), zoals [eiser1] c.s. hebben aangevoerd. Dat [gedaagde1] uit hoofde van zijn borgstelling jegens Qredits een betalingsverplichting had van € 50.000,00 is niet in geschil. [eiser1] c.s. hebben zich daarom niet met succes beroepen op pauliana omdat niet is gebleken van een onverplichte rechtshandeling. Er is daarom ook geen reden dat [gedaagde1] het bedrag van € 50.000,00 moet betalen aan [eiser1] c.s..
Geen vernietiging van een rechtshandeling waarbij [gedaagde2] een bedrag van € 11.480,00 heeft betaald aan [gedaagde1]
4.15.
De rechtbank zal ook de vorderingen van [eiser1] c.s. afwijzen die zij hebben gebaseerd op hun standpunt dat betaling door [gedaagde2] aan [gedaagde1] van een bedrag van
€ 11.480,00 paulianeus was. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
4.16.
[eiser1] c.s. hebben gesteld dat [gedaagde2] aan [gedaagde1] een bedrag van € 11,480,00 heeft betaald, namelijk het bij de schuldregeling aangeboden percentage van ruim 22% van de regresvordering van [gedaagde1] uit hoofde van zijn betaling als borg van het bedrag van € 50.000,00 aan Qredits. Volgens [eiser1] c.s. had [gedaagde1] helemaal geen regresvordering op [gedaagde2] , omdat [gedaagde1] de betaling aan Qredits uit hoofde van zijn borgstelling heeft betaald uit het vermogen van [gedaagde2] . Daarmee was die betaling van [gedaagde2] aan [gedaagde1] onverplicht volgens [eiser1] c.s..
4.17.
[gedaagde1] c.s. hebben weersproken dat [gedaagde2] een bedrag van € 11.480,00 aan [gedaagde1] heeft betaald. Daar was volgens [gedaagde1] c.s. ook geen reden voor, omdat [gedaagde1] zijn regresvordering al had verrekend met de vordering van [gedaagde2] op hem van € 210.000,00, vanwege het aandeel van [gedaagde2] in de verkoopopbrengst van het hotel dat was gestort op de rekening van [gedaagde1] . In het licht van die betwisting had het op de weg van [eiser1] c.s. gelegen om hun stelling te onderbouwen dat [gedaagde2] aan [gedaagde1] wel het betreffende percentage van ruim 22% (in totaal een bedrag van € 11.480) heeft betaald. [eiser1] c.s. hebben dat onvoldoende gedaan. De enkele vermelding van de vordering van [gedaagde1] op de lijst van schuldeisers van [gedaagde2] in het kader van de aangeboden schuldregeling is niet genoeg om daaruit te concluderen dat de uitkering van ruim 22% ook daadwerkelijk aan [gedaagde1] is betaald. De schuldregeling is immers nooit tot stand gekomen. [eiser1] c.s. hebben niet ingestemd met het voorstel voor een minnelijke regeling en de rechtbank heeft het door [gedaagde2] gevorderde dwangakkoord niet toegewezen. Het staat daarom niet vast dat [gedaagde2] het bedrag van € 11.480,00 aan [gedaagde1] heeft betaald. Al daarom kan van vernietiging van de rechtshandeling tot betaling van dat bedrag geen sprake zijn en hoeft [gedaagde1] dat bedrag ook niet te betalen aan [eiser1] c.s..
[gedaagde1] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen
4.18.
Uit het voorgaande (onder 4.14 en 4.17) volgt dat de rechtbank de vorderingen van [eiser1] c.s. om [gedaagde1] te veroordelen de geldbedragen aan hen te betalen, zal afwijzen. Daaruit volgt dat de rechtbank ook de vordering om [gedaagde1] te veroordelen de buitengerechtelijke kosten van [eiser1] c.s. te betalen zal afwijzen.
[gedaagde2] moet de leningen (volledig) terugbetalen aan [eiser1] c.s.
4.19.
[eiser1] c.s. hebben tot slot de terugbetaling gevorderd van de door hen aan [gedaagde2] uitgeleende bedragen, te vermeerderen met de verschuldigde rente over die bedragen. [gedaagde2] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde bedragen niet betwist, zodat de rechtbank deze vorderingen als niet weersproken zal toewijzen. [gedaagde2] heeft nog als verweer gevoerd dat [eiser1] c.s. uitsluitend aanspraak kunnen maken op het percentage van de verschuldigde bedragen, zoals dat aan de schuldeisers is aangeboden in het kader van de schuldregeling omdat aan andere schuldeisers datzelfde percentage van hun vordering is betaald. Dat verweer gaat niet op. [eiser1] c.s. hebben immers niet ingestemd met het voorstel voor een minnelijke regeling en de rechtbank heeft het door [gedaagde2] gevorderde dwangakkoord niet toegewezen. Dat betekent dat geen minnelijke regeling met alle schuldeisers tot stand is gekomen. [eiser1] c.s. kunnen daarom nog steeds aanspraak maken op volledige terugbetaling van de bedragen die zij aan [gedaagde2] hebben uitgeleend.
4.20.
Met betrekking tot de primair door [eiser1] c.s. en [eiser2] en [eiser3] afzonderlijk gevorderde contractuele rente over de openstaande bedragen wordt het volgende overwogen. Aangezien de overeengekomen contractuele rente telkens hoger is dan de wettelijke rente, loopt op grond van het bepaalde in artikel 6:119 lid 3 BW de contractuele rente van 5% door in plaats van de wettelijke rente vanaf het moment dat [gedaagde2] in verzuim verkeert. Ten aanzien van de gevorderde contractuele rente over de reeds verschenen rente wordt geoordeeld dat deze telkens slechts toewijsbaar is over de verschenen rente voor zover die rente langer dan een jaar verschuldigd is.
[gedaagde2] moet de buitengerechtelijke kosten van [eiser1] c.s. betalen
4.21.
De gevorderde veroordeling van [gedaagde2] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten in verband met de aanmaning van [gedaagde2] om de uitgeleende bedragen terug te betalen, zal de rechtbank toewijzen. Aangezien [eiser1] c.s. in het incassotraject en in deze procedure gezamenlijk zijn opgetrokken ziet de rechtbank geen aanleiding de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.103,53 percentagegewijs aan hen toe te wijzen. Wel zal bepaald worden dat [gedaagde2] voor hetgeen hij uit dien hoofde aan een van eisers zal betalen ten opzichte van de andere eisers zal zijn gekweten.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 dagen na de datum van dit vonnis kan eveneens worden toegewezen.
4.22.
[eiser1] c.s. hebben nog gevorderd te bepalen dat [gedaagde2] (een deel van) de vordering niet hoeft te batelen voor zover [gedaagde1] (dat deel van) de vordering aan [eiser1] c.s. betaalt en dat [gedaagde1] (een deel van) de vordering niet hoeft te betalen voor zover [gedaagde2] (dat deel van) de vordering aan [eiser1] c.s. betaalt. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding omdat [gedaagde1] niet wordt veroordeeld om iets aan [eiser1] c.s. te betalen.
De proceskosten
4.23.
De vorderingen van [eiser1] c.s. gericht tegen [gedaagde1] worden afgewezen. Dat betekent dat [eiser1] c.s. ten opzichte van [gedaagde1] in het ongelijk worden gesteld. De rechtbank zal hen daarom voordelen in de proceskosten van [gedaagde1] . Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde1] begroot op:
vastrecht € 2.277,00
salaris advocaat
€ 2.366,00(2,0 punten à € 1.183,00)
totaal € 4.643,00
De vorderingen van [eiser1] c.s. gericht tegen [gedaagde2] worden toegewezen. Dat betekent [gedaagde2] in het ongelijk wordt gesteld. De rechtbank zal daarom [gedaagde2] veroordelen in de proceskosten van [eiser1] c.s.. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [eiser1] c.s. begroot op:
dagvaarding € 125,03
vastrecht € 2.277,00
salaris advocaat
€ 2.957,50(2,5 punten à € 1.183,00)
totaal € 5.359,53
4.24.
De door [eiser1] c.s. gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar.
4.25.
Met betrekking tot de door [eiser1] c.s. gevorderde veroordeling in de nakosten wordt overwogen dat volgens vaste rechtspraak [3] een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt de rechtshandeling waarbij [gedaagde2] het bedrag van € 210.000,-, zijnde het aandeel van [gedaagde2] in de verkoopopbrengst van het hotel in Portugal, ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagde1] ;
5.2.
verklaart voor recht dat het hiervoor onder 5.1 genoemde bedrag van € 210.000,00 behoort tot het vermogen van [gedaagde2] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde2] tot betaling van een bedrag van € 39.175,83 (negenendertigduizend honderdvijfenzeventig euro en drieëntachtig cent) aan [eiser1] , te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over de uitstaande hoofdsom van € 29.605,00 vanaf 7 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling en over de reeds verschenen rentebedragen telkens voor zover die rentebedragen langer dan een jaar verschuldigd zijn tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde2] tot betaling van een bedrag van € 57.169,99 (zevenenvijftigduizend honderdnegenenzestig euro en negenennegentig cent) aan [eiser2] en [eiser3] te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over de uitstaande hoofdsom van € 40.000,00 vanaf 7 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling en over de reeds verschenen rentebedragen telkens voor zover die rentebedragen langer dan een jaar verschuldigd zijn tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde2] tot betaling van € 2.103,53 voor de buitengerechtelijke kosten aan [eiser1] c.s., te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling, en bepaalt dat als [gedaagde2] aan een van hen heeft betaald hij ten aanzien van de anderen zal zijn gekweten voor het bedrag dat hij heeft betaald;
5.6.
veroordeelt [gedaagde2] in de proceskosten van [eiser1] c.s., aan de zijde van [eiser1] c.s. tot op heden begroot op € 5.359,53, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 7 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.7.
veroordeelt [eiser1] c.s. in de proceskosten van [gedaagde1] , aan de zijde van [gedaagde1] tot op heden begroot op € 4.643,00;
5.8.
verklaart dit vonnis, behoudens de verklaring voor recht onder 5.2 en de veroordeling van [eiser1] c.s. in de proceskosten onder 5.7, uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023. [4]
Bijlage
[eiser1] c.s. vorderen na vermeerdering van eis dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( i) voor recht zal verklaren dat [eiser1] c.s. de rechtshandeling van het betalen van een geldbedrag van € 50.000,00 aan Qredits uit het vermogen van [gedaagde2] , uit hoofde van een betalingsverplichting van [gedaagde1] jegens Qredits, op 6 april 2022 rechtsgeldig buitengerechtelijk hebben vernietigd, althans te vernietigen omdat het een paulianeus handelen is zoals bedoeld in artikel 3:45 BW en zal verklaren voor recht dat dit bedrag behoort tot het vermogen van [gedaagde2] en [gedaagde1] zal veroordelen tot betaling van een percentage van 59,34% van het geldbedrag van € 50.000,- aan [eiser2] en [eiser3] en een percentage van 40,66% van € 50.000,- aan [eiser1] , onder de bepaling dat indien [gedaagde1] dit bedrag niet binnen 7 dagen na datum van dit vonnis volledig heeft voldaan aan [eiser1] c.s. hij de wettelijke rente over dit bedrag dan wel het restant ervan verschuldigd is tot en met de dag dat de vordering wel volledig voldaan is,
(ii) voor recht zal verklaren dat [eiser1] c.s. de rechtshandeling tot het betalen van een geldbedrag van € 11.480,00 aan [gedaagde1] uit het vermogen van [gedaagde2] , uit hoofde van de zogenaamde regresvordering op [gedaagde2] , op 6 april 2022 rechtsgeldig buitengerechtelijk hebben vernietigd, althans te vernietigen omdat het een paulianeus handelen is als bedoeld in artikel 3:45 BW en zal verklaren voor recht dat dit bedrag behoort tot het vermogen van [gedaagde2] en [gedaagde1] zal veroordelen tot betaling van 59,34% van het geldbedrag van € 11.480,- aan [eiser2] en [eiser3] en 40, 66% van het geldbedrag van € 11.480, - te betalen aan [eiser1] , onder de bepaling dat indien [gedaagde1] dit bedrag niet binnen 7 dagen na datum van het in deze te wijzen vonnis volledig heeft voldaan aan [eiser1] c.s. hij de wettelijke rente over dit bedrag dan wel het restant ervan verschuldigd is tot en met de dag dat de vordering wel volledig voldaan is,
(iii) [gedaagde1] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten zijnde een bedrag van 59,34% van € 1.681,66 aan [eiser2] en [eiser3] en een percentage van 40,66% van
€ 1.681,66 aan [eiser1] , onder de bepaling dat indien [gedaagde1] dit bedrag niet binnen 7 dagen na datum van dit vonnis volledig heeft voldaan aan [eiser1] c.s. hij de wettelijke rente over dit bedrag dan wel het restant ervan verschuldigd is tot en met de dag dat de vordering wel volledig voldaan is,
(iv)
voorwaardelijk: voor het geval de gestelde rechtshandeling tot overdracht van de opbrengst van de verkoop van het hotel in Portugal [minus kosten] zijnde een bedrag van
€ 210.000,00 dan wel een ander bedrag wel mocht hebben plaatsgevonden deze rechtshandeling zal vernietigen omdat deze paulianeus is als bedoeld in artikel 3:45 BW, en zal verklaren voor recht dat dit bedrag behoort tot het vermogen van [gedaagde2] ,
( v) [gedaagde2] zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 39.175,83 aan [eiser1] , te vermeerderen met de sinds de dagvaarding tot en met het vonnis opengevallen contractuele rente, onder de bepaling dat indien [gedaagde2] dit bedrag niet binnen 7 dagen na datum van dit vonnis volledig heeft voldaan aan [eiser1] dit bedrag vermeerderd wordt met de contractuele rente van 5% per jaar over het openstaande bedrag, dan wel subsidiair dat [gedaagde2] de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd wordt tot en met de dag dat de vordering wel volledig voldaan is,
(vi) [gedaagde2] zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 57.169,99 aan [eiser2] en [eiser3] , te vermeerderen met de sinds de dagvaarding tot en met de datum van het vonnis opengevallen contractuele rente onder de bepaling dat indien [gedaagde2] dit bedrag niet binnen 7 dagen na datum van dit vonnis volledig heeft voldaan aan [eiser2] en [eiser3] dit bedrag vermeerderd wordt met de contractuele rente van 5% per jaar over het openstaande bedrag, dan wel subsidiair dat [gedaagde2] de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd wordt tot en met de dag dat de vordering wel volledig voldaan is,
(vii) [gedaagde2] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten zijnde 59,34% van € 2.103,53 aan [eiser2] en [eiser3] , en een percentage van 40, 66% van € 2. 103, 53 aan [eiser1] , onder de bepaling dat indien [gedaagde2] dit bedrag niet binnen 7 dagen na datum van dit vonnis volledig heeft voldaan aan eisers sub 1 tot en met 3 [gedaagde2] de wettelijke rente over dit bedrag dan wel het restant ervan verschuldigd is tot en met de dag dat de vordering wel volledig voldaan is,
(viii) onder de bepaling dat indien en voor zover [gedaagde1] de vordering, dan wel een deel daarvan aan [eiser1] c.s. voldoet, [gedaagde2] voor dat deel van de betaling van dat bedrag zal zijn gekweten en onder de bepaling dat indien en voor zover [gedaagde2] de vordering danwel een deel daarvan aan [eiser1] c.s. voldoet, [gedaagde1] voor dit deel van het bedrag zal zijn gekweten,
(ix) [gedaagde1] en [gedaagde2] zal veroordelen in de kosten van dit geding verschenen aan de zijde van eisers sub 1 tot en met 3, waaronder de deurwaarderskosten en de advocaatkosten te voldoen binnen 14 dagen na dit vonnis en - voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na dagtekening van het vonnis (HR 11 februari 2011, RVDW 2011 /251 ).

Voetnoten

1.De volledige vordering is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis
2.Zij hebben verwezen naar artikel 1 van Verordening (EG) 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
4.type: 1155