ECLI:NL:RBNHO:2023:2235

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
C/15/335838 / FA RK 23-192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgangsregeling en gezag in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 maart 2023 een voorlopige voorziening getroffen in een familiekwestie tussen de vader en de moeder van de minderjarige [de minderjarige]. De vader verzocht om een omgangsregeling van vier uur per week, terwijl de moeder verzocht om de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij het verzoek van de vader, aangezien hij sinds oktober 2022 geen contact meer heeft gehad met [de minderjarige]. De rechtbank heeft ook de zorgen van de moeder over het gedrag van de vader, waaronder alcohol- en drugsgebruik, in overweging genomen. Ondanks deze zorgen heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bewijs is van structurele ernstige verslaving of agressiviteit van de vader. De rechtbank heeft daarom een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige [de minderjarige] op zondag 19 maart 2023 voor het eerst weer contact heeft met de vader, onder begeleiding van de grootmoeder moederszijde. De rechtbank heeft tevens een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast om de omgangsregeling en het gezag te beoordelen, met een rapport dat uiterlijk op 6 november 2023 moet worden ingediend. De zaak is pro forma aangehouden tot 15 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. en tussenbeschikking bodemzaak
zaak-/rekestnr.: C/15/335838 / FA RK 23-192 (voorlopige voorziening) en C/15/335890 / FA RK 23-201 (bodemzaak)
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 maart 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.M. Vessies, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Vogelaar, kantoorhoudende te Wormerveer.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift in de voorlopige voorzieningprocedure en de bodemzaak, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 17 januari 2023;
- het verweerschrift in de voorlopige voorzieningprocedure en de bodemzaak, tevens zelfstandig verzoek in de bodemzaak, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 3 februari 2023;
- de brief van de advocaat van de vader van 24 februari 2023;
- het F-formulier, met productie, van de advocaat van de vader van 27 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de voorlopige voorzieningprocedure heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023 in aanwezigheid mr. R.M. Vessies en de moeder door mr. A. Vogelaar. De vader is ter zitting telefonisch gehoord.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.3.
De vader heeft gelijktijdig met onderhavige provisionele vordering een verzoekschrift tot gezag en omgang ingediend. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder zaaknummer C/15/335890 / FA RK 23-201. De moeder heeft in de bodemzaak verweer gevoerd en heeft een zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage ingediend. De vader zal nog verweer kunnen voeren tegen het zelfstandig verzoek. Behandeling van de bodemzaak was op 1 maart 2023 dan ook niet voorzien. Omdat ter zitting bleek van de noodzaak de Raad voor de kinderbescherming om advies te vragen, hebben beide partijen ermee ingestemd dat uitsluitend voor dat doel ook de bodemzaak werd behandeld.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben tot 2022 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft de minderjarige erkend.
De moeder heeft van rechtswege het gezag over de minderjarige.
voorlopige voorziening:

3.Verzoek

3.1.
De vader verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat [de minderjarige] binnen 2 dagen na de in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure af te geven beschikking bij de vader zal verblijven op basis van de volgende (opbouw)regeling door:
Week 1 en 2
Te bepalen dat [de minderjarige] vier keer per week, telkens 3 uur per keer, op vrijdag, zondag, dinsdag en donderdag van 15.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft, waarbij [de minderjarige] bij de moeder wordt opgehaald en weer bij haar wordt teruggebracht door de vader, subsidiair de grootvader vaderszijde;
Week 3 en 4
Te bepalen dat [de minderjarige] 4 keer per week, telkens 5 uur per dag, op vrijdag, zondag,
dinsdag en donderdag van 13.00 uur tot 18.00 bij de vader verblijft, waarbij [de minderjarige] bij de moeder wordt opgehaald en weer bij haar wordt teruggebracht door de vader, subsidiair de grootvader vaderszijde;
Week 5 en 6
Te bepalen dat [de minderjarige] 3 keer per week, telkens de gehele dag van ’s ochtends 09.00 uur tot 's avonds 18.00 uur bij de vader, op vrijdag, zondag en woensdag bij de vader verblijft, waarbij [de minderjarige] bij de moeder wordt opgehaald en weer bij haar wordt teruggebracht door de vader, subsidiair de grootvader vaderszijde;
Week 7 t/m 10
Te bepalen dat [de minderjarige] eens per 14 dagen van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijft, alsmede iedere dinsdagochtend 09.00 uur tot woensdagavond 19.00 uur, waarbij [de minderjarige] wordt gehaald en gebracht door de vader, respectievelijk de grootvader vaderszijde;
Week 10 e.v.
Te bepalen dat [de minderjarige] om de week van vrijdagmiddag 16.00 uur tot de volgende vrijdag 16.00 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van alle schoolvakanties bij de vader en de overige tijd bij de moeder.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

De moeder heeft verzocht de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel de verzoeken af te wijzen en subsidiair een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) te gelasten.

5.Beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat aan het vereiste genoemd in het tweede lid van artikel 223 Rv is voldaan, zodat de vader in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.3.
Ter beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een provisionele voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter allereerst te onderzoeken of hierbij een voldoende spoedeisend belang bestaat. Van een voldoende belang bij toewijzing van een dergelijk verzoek is sprake indien van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen van alle betrokkenen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader voldoende spoedeisend belang bij zijn verzoek. De vader had aanvankelijk na het einde van de relatie (onweersproken) regelmatig contact met [de minderjarige] en heeft na een (ernstig) incident al enige maanden geen omgang meer met [de minderjarige] , terwijl het hier een zeer jong kind betreft en omgang met de beide ouders in beginsel in haar belang moet worden geacht.
5.5.
De vader heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de moeder [de minderjarige] zonder redelijke grond stelselmatig bij hem weghoudt. Partijen hebben hun relatie in februari 2022 verbroken. Aanvankelijk was het contact nog goed en zag hij [de minderjarige] dagelijks, totdat de vader in oktober 2022 een andere relatie kreeg. De moeder heeft in oktober 2022 aangifte tegen de vader gedaan, stellende dat hij haar heeft bedreigd. De vader is aangehouden en verhoord en dient nog voor de Politierechter te verschijnen. De vader heeft [de minderjarige] sinds oktober 2022 niet meer gezien.
5.6.
De moeder heeft aan haar verweer ten grondslag gelegd dat de vader een drank- en drugsprobleem heeft. De moeder heeft de relatie beëindigd na een incident waarbij [de minderjarige] door de cocaïne kroop. De vader heeft nooit voor [de minderjarige] gezorgd en heeft sinds de beëindiging van de relatie weinig interesse in haar getoond. De vader heeft de moeder in oktober 2022 met een vuurwapen bedreigd en na een melding hiervan is bij de vader thuis munitie gevonden. De vader heeft in voorarrest gezeten wegens bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van munitie. Hij is nu op vrije voeten onder de voorwaarden van een enkelband en een contact- en locatieverbod ten opzichte van de moeder.
5.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de bezwaren van de moeder tegen de omgang op zich genomen begrijpelijk, omdat de stellige indruk is ontstaan dat er in ieder geval af en toe sprake is geweest van flink alcohol- en drugsgebruik aan de zijde van de vader, en ook dat sprake is geweest van heftige incidenten tussen de ouders voor en bij de beëindiging van de relatie, mogelijk in combinatie met een heftige bedreiging van de moeder door de vader. Tegelijkertijd is niet gebleken van structurele ernstige drugsverslaving aan de zijde van de vader en is ook niet gebleken dat de agressiviteit van de zijde van de vader anders moet worden gezien dan als incidentele agressieve ontlading gekoppeld aan de kennelijk heftige emoties bij het einde van de relatie. In het bijzonder is niet gebleken dat de agressiviteit van de vader zich op enige manier tegen [de minderjarige] zou richten. Ook de moeder wenst – maar dan meer op termijn – dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] wordt hersteld. Zij wil graag dat er eerst een raadsonderzoek komt en wil voorlopig begeleide omgang.
De rechtbank zal in de bodemzaak overeenkomstig het verzoek van de moeder nu reeds een Raadsonderzoek gelasten naar de vraag welke omgangsregeling het meest in het belang van de [de minderjarige] kan worden geacht. De Raad wordt verzocht eveneens te adviseren over de vraag of wijziging van het gezag - in die zin dat de ouders gezamenlijk met het gezag worden belast - tegen het belang van [de minderjarige] indruist.
De wachttijden voor een dergelijk onderzoek zijn lang en het is niet in het belang van [de minderjarige] dat zij daardoor mogelijk een jaar of langer de vader niet zou zien, die tot oktober 2022 wel altijd met regelmaat in haar leven is geweest. Wat de vader verzoekt gaat veel te ver, een opbouw naar een co-ouderschap vergt een grote mate van vertrouwen en goede samenwerking tussen de ouders en daarvan is geen sprake. Het maximale wat in het kader van deze provisionele voorziening mogelijk is, is naar het oordeel van de rechtbank 1 dagdeel per week op zondag van 14.00 tot 18.00 uur. Deze omgang kan onbegeleid plaatsvinden, omdat er geen gegronde vrees bestaat dat de vader niet goed voor [de minderjarige] zou kunnen zorgen, of dat [de minderjarige] bij hem niet veilig zou zijn. Dat levert in dit geval een specifiek probleem op vanwege het contact- en locatieverbod. Ter zitting heeft de moeder na een schikkingspoging verklaard dat haar moeder (grootmoeder moederszijde) bereid is om de omgang te begeleiden en faciliteren. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook inhoudt dat de grootmoeder moederszijde bereid is [de minderjarige] naar de vader te brengen en weer bij de vader op te halen. De bezwaren van de vader tegen contact met zijn ex-schoonmoeder zijn niet onbegrijpelijk, gelet op de ernstig verstoorde verhoudingen, maar het belang van [de minderjarige] brengt mee dat vader dit ongemak maar moet accepteren.
De moeder heeft terecht gezegd dat in ieder geval het eerste contactmoment helemaal onder begeleiding zou moeten plaatsvinden, mogelijk op een neutrale plek. Dat is een redelijke wens omdat de vader [de minderjarige] al ruim vier maanden niet gezien heeft. Het eerste contact zal daarom – zoals ter zitting geopperd – plaatsvinden op 19 maart 2023 van 14.00 tot 16.00 uur bij de speeltuin [speeltuin] te [plaats] , onder begeleiding van de grootmoeder moederszijde, waarbij vader zich desgewenst kan laten vergezellen door de grootvader vaderszijde.
Bodemzaak:
5.8.
Zoals hiervoor al is overwogen zal de rechtbank in de bodemzaak nu al op verzoek van de moeder – waartegen de vader overigens geen bezwaar heeft – een onderzoek van de Raad voor de kinderbescherming gelasten naar de vraag of het door de vader gevraagde gezamenlijk gezag indruist tegen het belang van [de minderjarige] en naar de vraag bij welke omgangs- of zorgregeling [de minderjarige] het meest is gebaat.

6.Beslissing

De rechtbank:
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening C/15/335838 / FA RK 23-192:
6.1.
stelt, tot nader wordt beslist, de volgende tijdelijke omgangsregeling vast:
De minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
verblijft bij de vader:
- op zondag 19 maart 2023 van 14.00 tot 16.00 uur bij speeltuin [speeltuin] te [plaats] , onder begeleiding van de grootmoeder moederzijde;
- daarna iedere zondag onbegeleid van 14.00 tot 18.00 uur, waarbij de grootmoeder moederszijde de minderjarige naar de vader brengt en weer bij hem ophaalt;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
in de bodemzaak C/15/335890 / FA RK 23-201:
6.4.
verzoekt aan de Raad voor de Kinderbescherming vooruitlopend op en ten behoeve van de bodemzaak met zaaknummer C/15/335890 / FA RK 23-201 een onderzoek te verrichten ten aanzien van de omgangsregeling en het gezag, zoals hiervoor overwogen onder 5.8;
6.5.
houdt de zaak in verband met dit onderzoek aan tot 15 november 2023 PRO FORMA en verzoekt de Raad zijn rapport uiterlijk 6 november 2023 bij de rechtbank in te dienen, waarna beide partijen hun standpunt met betrekking tot het rapport uiterlijk 14 november 2023 aan de rechtbank kunnen kenbaar maken;
6.6.
verstaat dat de vader inmiddels nog schriftelijk verweer zal kunnen voeren tegen het zelfstandig verzoek overeenkomstig de hem verleende termijn.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
Bij afwezigheid van de rechter is deze beschikking getekend door mr. B.M.A. Bataille.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.