ECLI:NL:RBNHO:2023:1826

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
10086672 / CV EXPL 22-4277
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Koop op afbetaling van een schip zonder eigendomsvoorbehoud tussen particulieren met vordering en tegenvordering

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om een koop op afbetaling van een schip tussen twee particulieren. De eiser, een scheepskapitein, heeft zijn schip te koop aangeboden en de gedaagde heeft het schip gekocht met een lening van de eiser. De gedaagde heeft echter problemen ondervonden met het schip, waaronder motorpech en lekkages, en heeft uiteindelijk de koop ontbonden. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde eigenaar is geworden van het schip, maar dat het schip niet voldeed aan de koopovereenkomst. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser af en oordeelt dat de gedaagde recht heeft op terugbetaling van de al betaalde koopprijs. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde zich als een goed zaakwaarnemer heeft gedragen door het schip terug te geven en de eiser moet de betaalde koopprijs terugbetalen. De proceskosten komen voor rekening van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10086672 / CV EXPL 22-4277 (SJ/IL)
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: M. Hennen, Juristu Incassodiensten B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R.H.J. Koopmans
[toevoegingsnummer: 4PG7619]
De zaak in het kort
Deze zaak gaat om de koop op afbetaling van een schip zonder eigendomsvoorbehoud tussen twee particulieren. De kantonrechter is bevoegd om over de vordering en tegenvordering te oordelen, omdat het gaat om een goederenkredietovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de koper eigenaar van het schip is geworden en op zich nog een deel van de koopprijs aan de verkoper moet betalen. Maar het geleverde schip voldoet niet aan de koopovereenkomst en de koper heeft de koop daarom terecht ontbonden. De koper hoeft de openstaande koopprijs dus niet meer aan de verkoper te betalen. Door het schip op de scheepswerf te stallen en het schip en de sleutels ter beschikking van de verkoper te stellen heeft de koper voldaan aan zijn verplichting om het schip terug te geven. Ook heeft hij zich daarmee als een goed zaakwaarnemer gedragen. De verkoper moet daarom de al betaalde koopprijs aan de koper terugbetalen en de onkosten aan de koper vergoeden.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 25 augustus 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. [eiser] heeft schriftelijk gereageerd op de tegenvordering.
1.2.
Op 8 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De gemachtigde van [eiser] heeft kort voor de zitting een aanhoudingsverzoek ingediend. [eiser] en zijn gemachtigde zijn vervolgens niet op de zitting verschenen. [gedaagde] en zijn gemachtigde zijn wel verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [gedaagde] ter toelichting van zijn standpunt naar voren heeft gebracht. De kantonrechter heeft een kopie van de conclusie van antwoord in reconventie aan de gemachtigde van [gedaagde] verstrekt, omdat hij deze niet had ontvangen.
1.3.
De kantonrechter heeft vonnis bepaald. Daarbij is het aanhoudingsverzoek van de gemachtigde van [eiser] afgewezen.

2.De feiten

2.1.
In 2017/2018 heeft [eiser] (een scheepskapitein) zijn schip, een Deense kotter van 20 ton uit 1968 (hierna: het schip), op Marktplaats te koop aangeboden voor € 35.000,00.
2.2.
[gedaagde] heeft het schip bezichtigd en geïnspecteerd.
2.3.
Op 10 januari 2018 hebben [eiser] en [gedaagde] een “
overeenkomst van geldlening” ondertekend, inhoudende dat [gedaagde] een bedrag van € 13.000,00 van [eiser] leent ten behoeve van de aankoop van het schip. In de overeenkomst staat dat de geldlening wordt aflost in minimaal een bedrag van € 500,00 per maand en uiterlijk op 31 december 2019 en dat [gedaagde] over de hoofdsom geen rente verschuldigd is.
2.4.
Daarnaast hebben partijen op 10 januari 2018 een “
akte van verpanding” ondertekend. Daarin staat dat door [gedaagde] ten behoeve van [eiser] op het schip (stil) pandrecht wordt gevestigd ter zekerheid voor de betaling van de geldlening.
2.5.
Op 20 april 2019 heeft [gedaagde] een proefvaart met het schip gemaakt. Tijdens de proefvaart strandde het schip door motoruitval.
2.6.
Tijdens de tweede proefvaart ontstond er weer pech en bleek het schip te lekken. Vervolgens is het schip naar Urk gebracht, waar reparatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd, en daarna naar de jachthaven van Den Oever.
2.7.
In het Whatsappbericht van 20 augustus 2019 schrijft [gedaagde] aan [eiser] : ‘
Anders geef mij maar het geld truig en mag jij de boot weer hebben als eerlijke bent’ en ‘
Dus zeg het maar moet hem truig hebben geef mij maar mij geld weer … dus geef mij mu geld maar truig en neem jij maar boot dan weer oke’.
2.8.
In de brief van 22 mei 2020 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] [eiser] in gebreke gesteld en verzocht om de gebreken aan het schip binnen twee weken te herstellen. In de brief staat dat als dit niet mogelijk is of [eiser] niet verder hierop ingaat, [gedaagde] de koop zal ontbinden.
2.9.
[gedaagde] heeft het schip met de sleutel ingeleverd bij de Scheepswerf Vooruit te Zaandam en aan [eiser] bericht dat hij het schip daar kan ophalen.
2.10.
In het Whatsappbericht van 31 mei 2021 schrijft [eiser] aan [gedaagde] : ‘
Zeg maar waar ie ligt. Kom ik hem ophalen. En ik. (de eigenaar heb geen opdracht gegeven)’. En op 4 juni 2021 schrijft [eiser] : ‘
[gedaagde] betaal mij maar 5000€ dan is de boot helemaal van jou.’
2.11.
In de brieven van 7, 11 en 16 december 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aangemaand tot betaling van € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.12.
Scheepswerf Vooruit te Zaandam is begin 2022 failliet verklaard.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019 tot de dag van algehele betaling en tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 998,25 en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, waarbij [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 13.000,00 heeft geleend voor de aankoop van een houten eiken motor Sailer. Afgesproken is dat [gedaagde] per 10 januari 2018 een bedrag van € 500,00 per maand terugbetaalt en dat de lening uiterlijk 31 december 2019 is afgelost. Verder zijn partijen een pandrecht op het schip overeengekomen ter zekerheidstelling. Maar [gedaagde] heeft, ondanks daartoe te zijn aangemaand, een bedrag van € 9.000,00 onbetaald gelaten, terwijl hij de vordering nooit heeft betwist.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
Voor alle weren verzoekt [gedaagde] om de zaak in zijn geheel naar de handelskamer van deze rechtbank te verwijzen omdat zijn tegenvordering hoger is dan € 25.000,00. Voor het geval de kantonrechter dat doet, verzoekt [gedaagde] om de behandeling van de vordering aan te houden, tenzij [eiser] niet in de vordering kan worden ontvangen of deze wordt afgewezen. Overigens kan en moet [gedaagde] instemmen met behandeling van de vordering en tegenvordering door de kantonrechter op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2.
Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij niet de substantiëringsplicht heeft voldaan door na te laten alle hem bekende feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
4.3.
Verder betwist [gedaagde] dat een bedrag van € 9.000,00 onbetaald is gebleven. Het openstaande bedrag is € 2.100,00.
4.4.
Daarnaast voert [gedaagde] als primair verweer aan dat hij het schip heeft gekocht maar het nooit aan hem in eigendom is overgedragen. [gedaagde] kreeg pas in april 2019 de gelegenheid om een proefvaart met het schip te maken, maar [eiser] hield een sleutel en alle scheepsdocumenten achter. Tijdens de proefvaart kreeg het schip motorpech en de correspondentie tussen partijen die hierop volgde, wijst erop dat [eiser] zich de eigendom van het schip had voorbehouden.
4.5.
Subsidiair voert [gedaagde] aan dat hij de koop heeft ontbonden en eind mei 2021 aan [eiser] heeft terug geleverd door afgifte van het schip bij Scheepswerf Vooruit, wat [eiser] heeft geaccepteerd gezien zijn appjes rond 1 juni 2021. Meer subsidiair verzoekt [gedaagde] de kantonrechter de overeenkomst te ontbinden. Er is sprake van een consumentenkoop. [eiser] heeft het schip niet tijdig geleverd, heeft niet aan zijn informatieplichten voldaan en is in verzuim. Het schip beantwoordt niet aan de overeenkomst. [eiser] is in gebreke met het herstel van de gebreken. [gedaagde] heeft aan zijn onderzoekplicht voldaan door het maken van een proefvaart en inspectie van het schip. [eiser] heeft alle gelegenheid gekregen om de geconstateerde gebreken te herstellen. Maar dat heeft [eiser] nagelaten. Ook heeft [eiser] geen inlichtingen verstrekt over de slechte staat van het schip. Voor € 35.000,00 mocht [gedaagde] een goed vaarklaar en bewoonbaar schip verwachten. Voor zover [eiser] stelt dat hij ook niet op de hoogte was van de slechte toestand van het schip, beroept [gedaagde] zich op dwaling en vernietigt hij de koopovereenkomst op die grond.
4.6.
Voor zover [gedaagde] nog een bedrag aan [eiser] verschuldigd is, beroept [gedaagde] zich op verrekening. De onkosten die hij heeft gemaakt met betrekking tot het schip komen op grond van zaakwaarneming dan wel schadevergoeding voor rekening van [eiser] .
4.7.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering primair dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot ongedaanmaking en dus terugbetaling van € 32.900,00 op grond van ontbinding dan wel bij wijze van schadevergoeding wegens wanprestatie, en voorwaardelijk tot vergoeding van de bedragen waartoe hij wordt veroordeeld plus € 32.900,00 wegens onverschuldigde betaling. Voorts vordert [gedaagde] vergoeding van de door hem geleden schade van € 8.397,58 aan gemaakte onkosten vanwege de slechte staat van het schip. Subsidiair vordert [gedaagde] dat de koopprijs vanwege de gebreken aan het schip wordt verminderd met het volledige bedrag. Een en ander met de wettelijke rente en proceskosten.
4.8.
Daarnaast vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat:
1. het schip nimmer door [eiser] in eigendom aan [gedaagde] is geleverd;
2. de koopovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden/vernietigd dan wel dat de kantonrechter de ontbinding/vernietiging uitspreekt;
3. [gedaagde] als een goed zaakwaarnemer om het schip heeft bekommerd dan wel dat [gedaagde] aan zijn ongedaanmakingsverplichting heeft voldaan door het schip bij Scheepswerf Vooruit ter beschikking aan [eiser] te stellen;
4. [gedaagde] van zijn verplichtingen jegens [eiser] is bevrijd (artikel 6:60 van het Burgerlijk Wetboek (BW));
5. ieder verhaal van stallings- en overige kosten door Scheepswerf Vooruit door [eiser] aan [gedaagde] moeten worden vergoed met een dwangsom.
4.9.
Ter onderbouwing van de tegenvordering wijst [gedaagde] op hetgeen hij in de zaak van de vordering naar voren heeft gebracht.

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
[eiser] betwist de tegenvordering en voert aan dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten en [eiser] de boot heel goed heeft onderhouden.

6.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
6.1.
De kantonrechter heeft het aanhoudingsverzoek van de gemachtigde van [eiser] ter zitting afgewezen en vervolgens vonnis bepaald. Deze beslissing wordt toegelicht als volgt.
Het aanhoudingsverzoek van [eiser] is afgewezen
6.2.
Het aanhoudingsverzoek is kort voor de zitting ingediend met de motivering dat sprake is van onderbezetting wegens ziekte van de gemachtigde en er geen collega beschikbaar is met genoeg kennis van zaken. Over de aan- of afwezigheid van [eiser] zelf staat niets in het verzoek. De kantonrechter acht de opgegeven reden onvoldoende klemmend om de behandeling van de zaak aan te houden. Hierbij weegt mee dat (de gemachtigde van) [eiser] de voor de beslissing van belang zijnde feiten in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure volledig en naar waarheid moet aanvoeren. (De gemachtigde van) [eiser] heeft een dagvaarding laten uitbrengen en gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in de conclusie van antwoord op de tegenvordering te reageren. In zoverre is van schending van een verdedigingsbelang of ander belang geen sprake. Omdat verwacht mag worden dat [eiser] in zijn processtukken volledig is en hij de genoemde twee processtukken heeft ingediend, mag ook - redelijkerwijs - verwacht worden dat hij (met een gemachtigde of vervanger) ter zitting verschijnt om die feiten desgewenst kort toe te lichten en vragen van de kantonrechter te beantwoorden. [eiser] en de gemachtigde hebben ervoor gekozen om niet op te zitting te verschijnen, ondanks het feit dat op het aanhoudingsverzoek nog niet was beslist en er geen reden van verhindering van [eiser] zelf is opgegeven. Dat is een keuze die voor rekening en risico van [eiser] komt. Ook gelet op het gemotiveerde bezwaar van [gedaagde] tegen aanhouding van de behandeling van de zaak, acht de kantonrechter een vertraging van de procedure om de door de gemachtigde genoemde reden onredelijk. Er zijn geen andere bijzondere omstandigheden die uitstel van de zitting rechtvaardigen.
[eiser] heeft zijn substantiëringsplicht geschonden maar dat heeft geen gevolgen
6.3.
[gedaagde] voert terecht aan dat [eiser] in strijd met de waarheid in de dagvaarding heeft vermeld dat [gedaagde] de vordering nooit heeft betwist. Uit het dossier blijkt het tegendeel. Daarmee heeft [eiser] zijn substantiëringsplicht geschonden. [1] Maar dit heeft niet het gevolg dat de dagvaarding nietig is of dat [eiser] niet in zijn vordering kan worden ontvangen. De kantonrechter acht het verzuim van [eiser] in dit geval ook niet zo ernstig om daar gevolgen voor de proceskostenveroordeling aan te verbinden. In de dagvaarding staat namelijk ook (zij het summier) dat [gedaagde] stelt dat de boot niet goed is. Gebleken is niet dat [gedaagde] door de onjuiste vermelding in de dagvaarding is benadeeld in zijn mogelijkheden om verweer te voeren. Integendeel, [gedaagde] weet precies waar het in deze zaak om gaat.
De kantonrechter mag de tegenvordering van [eiser] behandelen omdat sprake is van een goederenkredietovereenkomst
6.4.
De kantonrechter moet vervolgens beoordelen of zij bevoegd is om van de tegenvordering van [eiser] kennis te nemen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet de kantonrechter beoordelen wat partijen zijn overeengekomen.
6.5.
[eiser] stelt dat partijen een overeenkomst van geldlening in verband met de aankoop van een schip hebben gesloten en ter zekerheid een pandrecht op het aangekochte schip is gevestigd. [gedaagde] stelt dat sprake van een koopovereenkomst. Volgens [gedaagde] heeft hij een deel van de koopsom ineens en de rest in termijnen (gedeeltelijk afbetaald) en is daarbij de eigendom door [eiser] voorbehouden.
6.6.
De kantonrechter merkt de tussen partijen gesloten overeenkomsten aan als een koop op afbetaling zonder eigendomsvoorbehoud. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] het schip van [eiser] heeft gekocht voor € 35.000,00. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een registergoed. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat het geen registergoed betreft. Afgesproken is dat [gedaagde] een deel van de koopsom in de vorm van een lening aan [eiser] betaalt. Verder is ter zekerheid een (stil) pandrecht op het schip gevestigd. Alleen de geldlening en het pandrecht zijn schriftelijk vastgelegd. De koopovereenkomst staat niet op papier of een andere duurzame drager. De appjes van [eiser] waarin hij zichzelf eigenaar noemt en schrijft dat de boot van [gedaagde] is als hij nog een bedrag betaalt, zijn vaag en kunnen niet als (voldoende duidelijke) bedingen over de eigendom of een eigendomsvoorbehoud worden opgevat. Omdat sprake is van een mondelinge koopovereenkomst en het door [gedaagde] gestelde eigendomsvoorbehoud en bepalingen over de overgang van de eigendom op schrift ontbreken, geldt deze overeenkomst als een koop op afbetaling zonder eigendomsvoorbehoud. [2] Deze overeenkomst is aan te merken als een goederenkrediet-overeenkomst. [3] De kantonrechter mag zaken over zo’n overeenkomst behandelen [4] en dus oordelen over de tegenvordering.
6.7.
Het verzoek van [gedaagde] om de zaak naar de handelskamer van de rechtbank te verwijzen, wordt daarom afgewezen.
Het gaat om een overeenkomst tussen twee particulieren en dus niet om consumentenkoop
6.8.
Uit de overeenkomst van geldlening en de pandakte blijkt dat beide partijen als natuurlijk persoon hebben gehandeld. Niet in geschil is dat [gedaagde] het schip als particulier heeft gekocht. In de stukken wordt [eiser] aangeduid als ‘de heer’ met daarbij zijn geboortedatum en woonplaats. Dat hij scheepskapitein is, betekent niet - zonder meer - dat hij heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [gedaagde] [eiser] vanwege zijn achtergrond als scheepskapitein als een betrouwbare verkoper heeft aangemerkt, zoals hij ter zitting heeft gesteld. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat sprake is van een overeenkomst tussen twee consumenten. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om anders te oordelen. De door [gedaagde] genoemde omstandigheid dat [eiser] btw over de buitengerechtelijke kosten vordert, is onvoldoende, omdat btw normaal gesproken alleen gevorderd en toegewezen wordt als die niet verrekend kan worden en dat is het geval als het gaat om een particulier. Het verweer van [gedaagde] dat sprake is van consumentenkoop, faalt dus.
[gedaagde] is eigenaar van het schip geworden
6.9.
Omdat sprake is van koop op afbetaling zonder eigendomsvoorbehoud, gaat de eigendom van het schip over op het moment dat het schip feitelijk is geleverd. Die feitelijke levering moet geacht worden te hebben plaatsgevonden door de overdracht van de sleutels van het schip. [gedaagde] heeft op de zitting (onweersproken) gesteld dat hij de sleutel tijdens de proefvaart omstreeks april 2019 heeft gekregen. Daarmee kreeg [gedaagde] de feitelijke macht over het schip. Dat [eiser] zelf een sleutel en de eigendomspapieren van het schip onder zich heeft gehouden, doet aan de eigendomsovergang niets af. Dat zou een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] en mogelijk onrechtmatig handelen van [eiser] kunnen opleveren, maar dat is in deze zaak verder niet relevant. [gedaagde] is omstreeks april 2019 dus eigenaar van het schip geworden. Zijn primaire verweer faalt. De kantonrechter zal zijn tegenvordering op dit punt afwijzen.
6.10.
De kantonrechter zal nu eerst de vordering van [eiser] afzonderlijk beoordelen.
de vordering
6.11.
De zaak van de vordering gaat om de vraag of [gedaagde] nog een deel van de koopprijs aan [eiser] moet betalen.
6.12.
[eiser] stelt dat [gedaagde] € 9.000,00 onbetaald heeft gelaten. Hij specificeert of onderbouwt dit bedrag niet. [gedaagde] voert aan dat hij op 12 februari 2018 € 22.000,00, in de periode van 26 februari 2018 tot en met 26 februari 2019 € 800,00 per maand en op 25 juni 2019 nog € 500,00 aan [eiser] heeft betaald. [gedaagde] onderbouwt dit met betaalbewijzen.
6.13.
De kantonrechter stelt op basis van de onbetwiste betaalbewijzen van [gedaagde] vast dat hij € 32.900,00 aan [eiser] heeft betaald. Dat betekent dat hij op zichzelf nog € 2.100,00 van de koopprijs verschuldigd is (€ 35.000,00 – € 32.900,00). De enkele stelling van [eiser] dat er nog € 9.000,00 openstaat, is hiertegenover onvoldoende gemotiveerd en wordt daarom gepasseerd.
6.14.
De kantonrechter zal vervolgens de tegenvordering van [gedaagde] bespreken, omdat hij stelt dat hij het openstaande bedrag niet verschuldigd is en recht heeft op terugbetaling van de koopprijs.
de tegenvordering
6.15.
De zaak van de tegenvordering gaat om de vraag of het schip aan de koopovereenkomst beantwoordt en zo nee, wat de gevolgen daarvan zijn.
Het schip beantwoordt niet aan de koopovereenkomst
6.16.
[gedaagde] stelt dat het schip niet aan de koopovereenkomst beantwoordt omdat het al sinds de levering (de eerste proefvaart in april 2019) in slechte staat verkeert en ernstige gebreken vertoont. Het gaat om een niet functionerende motor, lekkages en problemen met de waterpomp. Daarnaast is volgens [gedaagde] geconstateerd dat de bedrading niet geaard en dus gevaarlijk is en veel van het hout van het schip verrot is. [gedaagde] onderbouwt dit alles met het schadeformulier van 20 april 2019, de factuur van de BotenWacht van 20 juli 2019 en een e-mail van 6 mei 2020 over de kosten van de waterpomp.
6.17.
[eiser] heeft in de conclusie van antwoord in reconventie de stellingen van [gedaagde] alleen in algemene zin ontkend. Dat is een onvoldoende betwisting. Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat hij de boot heel goed heeft onderhouden. Daarbij verwijst hij naar productie 2. Naar de kantonrechter begrijpt gaat het om productie 2 bij de dagvaarding, omdat bij de conclusie van antwoord in reconventie geen producties zijn gevoegd. Productie 2 bij de dagvaarding betreft de Whatsappcorrespondentie tussen partijen van 20 april 2020 tot en met 7 juni 2021. Daaruit blijkt niet dat [eiser] het schip goed heeft onderhouden, zoals hij aanvoert.
6.18.
De kantonrechter stelt daarom op basis van de onderbouwing door [gedaagde] vast dat het schip meteen bij en kort na de levering verschillende gebreken vertoonde. De door [gedaagde] genoemde gebreken zijn naar hun aard ernstig, met name de niet functionerende motor en lekkages. De BotenWacht is duidelijk: de boot verkeert in dusdanig slechte staat dat pech te verwachten is. Hieruit volgt dat het schip niet de eigenschappen heeft die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn. De koper van een tweedehands schip mag op zich verwachten dat het geschikt is om te varen, dat wil zeggen dat het een motor heeft die deugdelijk functioneert en vrij is van lekkages. Uit het schadeformulier van 20 april 2019 blijkt dat er bij aflevering al gebreken waren. Hierbij weegt mee dat een lekkage pas kan worden ontdekt als het schip te water is; dat was in dit geval pas bij de eerste proefvaart op 20 april 2019. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden genoemd waaruit volgt dat [gedaagde] iets anders mocht verwachten. De kantonrechter concludeert dat het schip niet aan de koopovereenkomst beantwoordt.
[gedaagde] heeft de koopovereenkomst terecht ontbonden
6.19.
Omdat het schip niet aan de koopovereenkomst voldoet en [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de koopovereenkomst, mag [gedaagde] de overeenkomst op zich ontbinden. [5] Niet gesteld of gebleken is dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
6.20.
[gedaagde] stelt dat zijn toenmalige gemachtigde op 22 mei 2020 een brief aan (de gemachtigde van) [eiser] heeft gestuurd met de aanzegging de gebreken binnen 14 dagen te herstellen bij gebreke waarvan de koop wordt ontbonden. Volgens [gedaagde] is de overeenkomst vervolgens ontbonden, omdat er niet op deze brief is gereageerd (en de gemachtigde van [eiser] zich heeft onttrokken) en [gedaagde] het schip met sleutel op de scheepswerf te Zaandam weer ter beschikking van [eiser] heeft gesteld. Daarbij verwijst [gedaagde] naar de Whatsapp van [eiser] van 1 juni 2021 (waarmee naar de kantonrechter begrijpt 31 mei 2021 wordt bedoeld) inhoudende: “
Zeg maar waar ie ligt. Kom ik hem ophalen.”
6.21.
[eiser] heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De kantonrechter merkt de brief van [gedaagde] van 22 mei 2020 daarom aan als een voorwaardelijke ontbindingsverklaring. De voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld, omdat de gebreken niet binnen de gegeven termijn van 14 dagen zijn hersteld en [eiser] niet op het verzoek is ingegaan. De koopovereenkomst tussen partijen is dan ook rechtsgeldig ontbonden. De kantonrechter zal de door [gedaagde] op dit punt gevorderde verklaring voor recht toewijzen als volgt.
[gedaagde] hoeft de openstaande koopprijs niet te betalen
6.22.
Het gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst is onder andere bevrijding van verbintenissen voor de toekomst. [6] [gedaagde] hoeft het openstaande bedrag van de koopprijs (€ 2.100,00) dus niet meer aan [eiser] te betalen. De kantonrechter zal de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] van zijn verplichtingen jegens [eiser] is bevrijd, in die zin toewijzen als volgt. Hierbij wordt - onder verbetering van de rechtsgronden - opgemerkt dat het door [gedaagde] genoemde artikel 6:60 BW ziet op schuldeisersverzuim en toepassing mist.
[gedaagde] heeft het schip teruggegeven en [eiser] moet de al betaalde koopprijs terugbetalen
6.23.
Het gevolg van de ontbinding is ook dat [gedaagde] het schip moet teruggeven aan [eiser] . [eiser] moet de betaalde koopprijs aan [gedaagde] terugbetalen bij ontvangst van het schip.
6.24.
[gedaagde] stelt dat hij het schip op Scheepswerf Vooruit in Zaandam heeft ingeleverd met de sleutel en aan [eiser] heeft bericht dat hij het schip daar kon ophalen. [eiser] heeft dit niet betwist. De kantonrechter leidt af uit de hiervoor genoemde Whatsapp van [eiser] van 31 mei 2021 dat [eiser] heeft ingestemd met deze wijze van teruggave, omdat hij daarin aan [gedaagde] vraagt waar het schip ligt zodat hij het kan ophalen. In de Whatsapp die [eiser] meteen daarna aan [gedaagde] heeft gestuurd noemt [eiser] zichzelf ‘eigenaar’, wat de stelling van [gedaagde] dat hij het schip heeft teruggegeven ook ondersteunt. De kantonrechter neemt daarom aan dat [gedaagde] aan zijn teruggave verbintenis heeft voldaan. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om anders te oordelen.
6.25.
Dit betekent dat [eiser] de door [gedaagde] betaalde koopprijs aan hem moet terugbetalen. De kantonrechter zal de primaire vordering van [gedaagde] tot terugbetaling van € 32.900,00 daarom toewijzen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van de conclusie van eis (2 november 2022), omdat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld om van een andere datum uit te gaan.
[gedaagde] heeft zich als een goed zaakwaarnemer gedragen
6.26.
[gedaagde] stelt dat hij (na de ontbinding van de overeenkomst en teruggave van het schip) geen andere keuze had dan zich als goed zaakwaarnemer om het schip te bekommeren en hij zich als een goed huisvader heeft gedragen door het schip op de scheepswerf te stallen en laten staan. Volgens [gedaagde] heeft hij de scheepswerf desgevraagd meegedeeld niet de eigenaar van het schip te zijn en daarvoor verwezen naar [eiser] maar wordt hij sinds juni 2021 geconfronteerd met stallingskosten van € 1.700,00 per maand.
6.27.
[eiser] heeft op dit onderdeel geen verweer gevoerd. De kantonrechter neemt daarom als niet weersproken aan dat [gedaagde] de gestelde stallingsovereenkomst met de scheepswerf - ter behoorlijke behartiging van de belangen van [eiser] - in naam van [eiser] heeft gesloten en kunnen sluiten. Dat betekent dat de gevolgen van de stallingsovereenkomst met de scheepswerf rechtstreeks intreden voor [eiser] , omdat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] het belang van [eiser] niet naar behoren heeft behartigd of sprake is van onbevoegde vertegenwoordiging. De gevorderde verklaring voor recht over de zaakwaarneming zal daarom worden toegewezen als volgt.
6.28.
[gedaagde] vordert ook een verklaring voor recht dat ‘ieder verhaal van stallings- en overige kosten door (de curator van) Scheepswerf Vooruit of een rechtsopvolger van die scheepswerf op [gedaagde] met betrekking tot het schip door [eiser] aan [gedaagde] moet worden vergoed’ op straffe van een dwangsom. De kantonrechter acht deze vordering te onzeker en onbepaald om toe te kunnen wijzen. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de stallingskosten van het schip en eventuele andere kosten op grond van de stallingsovereenkomst met Scheepswerf Vooruit. [gedaagde] heeft op de zitting gezegd dat hij niets aan de scheepswerf heeft betaald. Van een ‘verhaal’ dat ‘moet worden vergoed’ is dus (nog) geen sprake.
[eiser] hoeft de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding niet te betalen
6.29.
[gedaagde] vordert een schadevergoeding van € 8.397,58 van [eiser] . [gedaagde] stelt aan de ene kant dat het gaat om gemaakte onkosten vanwege de slechte staat van het schip (dus schade als gevolg van de tekortkoming van [eiser] ) en aan de andere kant dat het gaat om schade die hij heeft geleden door de zaakwaarneming. Dat zijn twee verschillende grondslagen die de kantonrechter apart moet beoordelen. Maar daarvoor geeft [gedaagde] onvoldoende aanknopingspunten. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van de gestelde onkosten en schade namelijk alleen maar naar productie 13 zonder deze toe te lichten. Dat is onvoldoende. Dat betekent dat de kantonrechter dit deel van de vordering als onvoldoende gespecificeerd en gemotiveerd zal afwijzen.
Tot slot
6.30.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De kantonrechter zal de door [gedaagde] gevorderde nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. Volgens vaste rechtspraak [7] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals gevorderd, dus vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
de vordering (vervolg)
6.31.
De kantonrechter heeft hiervoor - in de zaak van de tegenvordering - geoordeeld dat [gedaagde] bevrijd is van zijn verplichting om het openstaande bedrag van € 2.100,00 aan [eiser] te betalen. De conclusie in de zaak van de vordering is daarom dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.
6.32.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de gedeeltelijke samenhang met de tegenvordering, zal de kantonrechter het salaris voor de gemachtigde beperken tot de helft. Zoals in de zaak van de tegenvordering ook is geoordeeld, zal de kantonrechter de gevorderde nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. De rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals gevorderd, dus vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
wijst de vordering af;
7.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 330,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
7.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 32.900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 november 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.5.
verklaart voor recht dat:
[gedaagde] de koopovereenkomst met [eiser] met betrekking tot het schip rechtsgeldig heeft ontbonden op grond van non-conformiteit;
[gedaagde] van zijn verplichtingen jegens [eiser] is bevrijd in de zin van artikel 6:271 BW; en
[gedaagde] zich als een goed zaakwaarnemer om het schip heeft bekommerd door het schip bij Scheepswerf Vooruit ter beschikking aan [eiser] te stellen;
7.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op een bedrag van € 1.058,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
7.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 21 en 111 lid 3 Rv.
2.Artikel 7:86 lid 3 tweede zin en lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Zoals bedoeld in artikel 7:84 BW.
4.Artikel 93 onder c Rv.
5.Artikel 6:265 BW.
6.Artikel 6:271 BW.
7.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.