ECLI:NL:RBNHO:2023:1603

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
C/15/325506 / HA ZA 22-138
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vergoedingen en winstaandeel op basis van partnerovereenkomst in failliete vennootschap

In deze zaak vordert [eiser/verweerder] betaling van vergoedingen en een winstaandeel van de besloten vennootschap HMK Medical B.V. op basis van een partnerovereenkomst. HMK is opgericht voor de productie van mondkapjes en de vorderingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat HMK winst heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat HMK in 2020 verlies heeft geleden, wat betekent dat er geen recht op de gevorderde vergoedingen bestaat. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser/verweerder] af, omdat de basisvoorwaarde voor betaling, namelijk het maken van winst, niet is vervuld. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat HMK niet aan de partnerovereenkomst is gebonden, omdat deze alleen door de partners in privé is ondertekend. De rechtbank heeft ook de vordering in reconventie van HMK tot terugbetaling van eerder betaalde vergoedingen afgewezen, omdat HMK deze betalingen aan de commanditaire vennootschap PBS Training & Consultancy heeft gedaan en niet aan [eiser/verweerder] persoonlijk. De proceskosten worden toegewezen aan HMK, die in het ongelijk is gesteld in de reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/325506 / HA ZA 22-138
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.W. Spanjer te Heemstede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HMK MEDICAL B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.G. Jansen te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder] en HMK worden genoemd.
De zaak in het kort
HMK is opgericht om (chirurgische) mondkapjes te produceren. Tussen partijen is in geschil of HMK aan [eiser/verweerder] op grond van een partnerovereenkomst vergoedingen verschuldigd is voor zijn werk voor HMK. Op grond van de partnerovereenkomst gold daarvoor als basisvoorwaarde dat HMK winst maakte.
De rechtbank gaat uit van onder meer de door [eiser/verweerder] als boekhouder van HMK opgestelde jaarrekeningen waaruit onomwonden een verlies van HMK blijkt. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van [eiser/verweerder] dat dit verlies is gerealiseerd door opgehoogde of gefingeerde kosten.
De vorderingen van [eiser/verweerder], waaronder ook zijn vordering tot afgifte van financiële stukken van HMK, worden dan ook afgewezen. De vordering van HMK in reconventie tot terugbetaling van de al betaalde basisvergoedingen wordt ook afgewezen, omdat HMK deze vergoedingen niet heeft betaald aan [eiser/verweerder], maar aan de commanditaire vennootschap waarvan [eiser/verweerder] beherend vennoot is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2022 en de daarin genoemde stukken
  • van de zijde van [eiser/verweerder] de akte wijziging van eis en overlegging aanvullende producties
  • van de zijde van [eiser/verweerder] de akte rectificatie en aanvulling op de akte wijziging eis, en overlegging aanvullende productie
  • van de zijde van [eiser/verweerder] de akte houdende het volledige petitum naar de laatste stand van zaken
  • de mondelinge behandeling van 28 oktober 2022 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mr. Spanjer
  • de akte van 16 november 2022 van beide partijen met het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser/verweerder] is via zijn onderneming PBS Advies B.V. (hierna: PBS Advies) werkzaam als boekhouder, onder meer voor HMK.
2.2.
HMK houdt zich bezig met de productie van (chirurgische) mondkapjes. [A.] is via BSB Holding B.V. enig bestuurder en aandeelhouder van HMK.
2.3.
Op 5 juni 2020 heeft [eiser/verweerder] tezamen met vier andere partners, waaronder [A.], een overeenkomst ondertekend voor de vergoeding voor de inzet van de partners bij HMK (hierna ‘de partnerovereenkomst’). Hierin is het volgende bepaald:
Afspraken over vergoeding partners
[A.], [B.], [C.], [D.] en [eiser/verweerder], hierna te noemen “partners” zijn met elkaar het onderstaande overeengekomen.
BSB Holding B.V., de vennootschap waarvan [A.] enig aandeelhouder en bestuurder is, heeft per 1 mei de 100% dochter vennootschap HMK Medical B.V. (HMK) opgericht. Het streven is om in deze vennootschap een aantal machines aan te schaffen waarmee mondkapjes geproduceerd kunnen worden.
Om dit doel te bereiken heeft [A.] [B.], [C.], [D.] en [eiser/verweerder] gevraagd om, als externe professionals, deel uit te maken van het team, dat het streven van HMK zal gaan realiseren. De vergoeding voor de inzet van de partners zal gebaseerd worden op het rendement van de onderneming. Dit houdt tevens in, dat het risico bestaat, dat er geen winstdeling is, in het geval het gehele project mislukt en er geen productie en omzet is. Indien er in 2020 geen winst gemaakt wordt, maar de onderneming pas in 2021 winst maakt, zullen we aanvullende afspraken maken over de verlenging van de regeling.
Indien, zoals uiteraard de verwachting is, de onderneming rendabel is, zijn de volgende afspraken over de vergoeding van de vijf partners, voor hun inzet gemaakt.
1.
Iedere partner ontvangt als basisvergoeding een bedrag van € 5.000 per maand, ingaande per 1 mei 2020.
2.
Voor een aantal werknemers van zusteronderneming BMS Auto- en Projectstoffering B.V., die naast hun werkzaamheden voor BMS Auto- en Projectstoffering B.V. mee werken aan de opstart van de werkzaamheden van HMK, zal een totaal van 5% van de winst voor belasting gereserveerd worden, welk percentage door [A.] onder deze werknemers verdeeld zal worden.
3.
Na aftrek van de in punt 1 omschreven vergoedingen en het in punt 2 omschreven winstaandeel, ontvangt elke partner 5% van de resterende winst. Een voorbeeldberekening is als bijlage toegevoegd bij deze overeenkomst.
4.
Het resterende deel komt ten gunste van HMK.
5.
De in punt 1 genoemde vergoedingen zullen worden uitgekeerd op het moment dat er sprake is van een positieve cash flow, rekening houdende met de lease van de machines door de Rabobank en de inkoopfinanciering door Ebury.
6.
Het in punt 3 genoemde winstaandeel zal, eventueel op voorschotbasis, worden uitgekeerd indien de liquiditeit dit toelaat, doch uiterlijk op 31 januari 2020.
7.
Deze afspraken gelden voor de periode van 1 mei tot en met 31 december 2020.
8.
In de loop van november 2020 zullen partners in overleg treden en op basis van de levensvatbaarheid en het toekomstperspectief van HMK bespreken hoe ieders betrokkenheid in 2021 kan zijn. Deze betrokkenheid zal gebaseerd zijn op de ontwikkeling van HMK en de persoonlijke inzetbaarheid en de ambities van de partners.
(…)
2.4.
[eiser/verweerder] is ook beherend vennoot van de commanditaire vennootschap Coöperatie Team Academy Nederland U.A. (hierna: PBS Training & Consultancy). PBS Training & Consultancy heeft over de periode mei tot en met december 2020 acht maandelijkse facturen gestuurd aan HMK voor de basisvergoeding van € 6.050,- inclusief BTW per maand. HMK heeft de eerste drie facturen op verzoek van [eiser/verweerder] aan PBS Training & Consultancy betaald.
2.5.
De partners hebben de afspraken uit de partnerovereenkomst na afloop van de regeling per 1 januari 2021 niet verlengd.
2.6.
Bij e-mail van 5 maart 2021 aan HMK rapporteerde [eiser/verweerder] een verlies van HMK van € 215.735,95 over 2020.
2.7.
[eiser/verweerder] heeft vervolgens de jaarrekening van HMK over de periode van oprichting in mei 2020 tot en met december 2020 opgesteld. Daarin is een negatief resultaat van € 73.374.- opgenomen. Bij brief van 15 april 2021 heeft [eiser/verweerder] namens PBS Advies de jaarrekening aangeboden aan HMK. HMK heeft deze jaarrekening niet vastgesteld.
2.8.
Daarna heeft een registeraccountant van Maarschalk Ligthart de jaarrekening van HMK over 2020 opgesteld. HMK heeft deze jaarrekening op 3 januari 2022 vastgesteld en op 7 januari 2022 gepubliceerd. Deze jaarrekening toont een negatief eigen vermogen van € 41.500,-.
2.9.
De door Maarschalk Ligthart opgestelde en door HMK vastgestelde en gepubliceerde jaarrekening van HMK over 2021 toont een negatief eigen vermogen van € 110.543,-.
2.10.
Bij vonnis in incident van 4 mei 2021 heeft deze rechtbank de vorderingen in incident van [eiser/verweerder] tot afgifte van financiële stukken van HMK over 2020, 2021 en 2022 bij gebrek aan belang en voldoende onderbouwing afgewezen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser/verweerder] vordert in de hoofdzaak – na wijziging, vermeerdering en vervolgens ter zitting vermindering van eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [1] :
1. HMK te veroordelen [eiser/verweerder] een bedrag te voldoen van € 30.250,00 in hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over € 6.050,000 vanaf 28 oktober 2020 (betreft factuur 13.10.2020, nr 202010520) resp. over € 24.200,00 vanaf 15 januari 2020, betreffende dit bedrag de som van de 4 resterende facturen à elk € 6.050,00, alle daterende van 31.12.2020, dan wel subsidiair de wettelijke rente als hiervoor bedoeld over € 30.250,00 vanaf 16 januari 2022, althans vanaf de dag van Dagvaarding, zulks in alle gevallen tot en met de dag van de algehele voldoening,
2. HMK te veroordelen [eiser/verweerder] te voldoen een bedrag van € 20.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ex art. 6:119a BW te rekenen vanaf verloop van 15 februari 2022, althans vanaf de dag van Dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening,
3. a. HMK te veroordelen aan [eiser/verweerder] te voldoen, ter zake van winstaandeel naar 5% volgens Partnerovereenkomst 5 juni 2020, prod. 3 bij Dagvaarding: een bedrag van 5% van € 407.233,00 (jaarwinst volgens correcties op basis van prod. 12 zijdens [eiser/verweerder] over 2020) ergo € 20.361,65, subsidiair 5% van €(407.233 -/- 70.000 [teveel aan personeelskosten] =) € 337.233,00 ergo € 16.861,65, meer subsidiair €(407.233,00 -/- (70.000 + 10.700 [teveel aan huur]) =) € 326.533 ergo € 16.326,65, nóg meer subsidiair €(407.233,00 -/- (70.000 + 10.700 + 55.480 [uitgesloten managementkosten]) =) € 271.053 ergo € 13.552,65, en bij gebreke van honorering van een van deze vorderingen;
b. HMK te veroordelen aan [eiser/verweerder] de volgende stukken in origineel, althans waarheidsgetrouwe kopieën daarvan, steeds met betrekking tot HMK, te (doen) verstrekken en wel binnen tien dagen na vonniswijzing:
- de kolommenbalans per 31 december 2020 resp. 2021;
- de grootboekrekeningen met alle mutaties over 2020 resp. 2021;
- de jaarcijfers en overige jaarstukken over 2020 resp. 2021;
- de volledige jaarcijfers 2020 resp. 2021 die ten grondslag liggen aan de ter KvK gedeponeerde en gepubliceerde cijfers volgens prod. 9 (jaar 2020) resp. prod. 12 (jaar 2021) als overgelegd door [eiser/verweerder];
- de openstaande posten debiteuren en crediteuren per 31 december 2020 resp. 2021;
- de voorraad inventarisatie per 31 december 202 resp. 2021;
- de activastaten per 31 december 2020 resp. 2021;
zulks op straffe van een dwangsom van € 15.000,00 per dag of gedeelte van een dag voor zover en zoveel HMK in gebreke zal blijven met de voldoening aan het te wijzen vonnis,
c. daarbij [eiser/verweerder] de gelegenheid verlenende, onder aanhouding van de procedure, zich bij Akte uit te laten voor zover en nadat de gegevens als gevorderd overgelegd zullen zijn, zulks op een termijn als door de rechtbank te bepalen, welk uitlaten door [eiser/verweerder] mede een Conclusie in zal houden omtrent het door HMK over het jaar 2020 behaalde resultaat alsook de cashflow waarover HMK per ultimo 2020 resp. 2021 beschikte, uitmondende in eventueel aangepaste vorderingen van [eiser/verweerder] omtrent hetgeen waarop hij aan vergoeding ex art. 3 Partnerovereenkomst voornoemd recht heeft over het jaar 2020, waarna het aan HMK is daarop te reageren, ook op een termijn als door de rechtbank te bepalen, om dan op basis daarvan vervolgens vonnis te wijzen dan wel (eerst) een andere beslissing te nemen en eventuele instructies te geven die de rechtbank geraden voor mocht(en) komen.
4. wat de vergoeding voor werkzaamheden van [eiser/verweerder] in 2021 betreft, subsidiair HMK te veroordelen aan [eiser/verweerder] te betalen een vergoeding van € 15.353,25 bij wijze van redelijk loon ex art. 7:405 lid 2 BW, dan wel een ander bedrag aan vergoeding te betalen, dat de rechtbank als zodanig redelijk voor mocht komen, voor zover de rechtbank mocht menen dat [eiser/verweerder] geen beloning toe zou komen als zojuist gevorderd, € 15.353,25 dus en evenmin een vergoeding op basis en in navolging van het in art. 1 Partnerovereenkomst bepaalde, zoals gevorderd sub 3 Petitum.
5. wat de vergoeding op basis van art. 3 Partnerovereenkomst over het jaar 2021 betreft, HMK te veroordelen tot hetgeen gevorderd onder vordering 4b en 4c hiervóór, waarbij dan echter onder 4c voor ‘2020’ in de zinssnede ‘(…)
HMK over het jaar 2020 behaalde resultaat(…)’ gelezen moet worden ‘2021’ terwijl voor ‘2020’ in de zinssnede beginnende 2e regel onder het zojuist geciteerde ‘(…)
waarop hij aan vergoeding ex art. 3 Partnerovereenkomst voornoemd recht heeft over het jaar 2020(…)’, gelezen moet worden ‘2021’.
6. in de kosten van deze procedure, inclusief beslagkosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
HMK voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
HMK vordert samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [eiser/verweerder]:
I. tot betaling van € 18.150,- als zijnde onverschuldigd aan hem betaald ex artikel 6:203 BW, te vermeerderen met een bedrag aan wettelijke (handels)rente, indien en voor zover [eiser/verweerder] voormeld bedrag niet binnen vijf werkdagen na het in deze te wijzen vonnis aan HMK heeft voldaan, tot aan de dag van de algehele voldoening;
II. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de eventuele nakosten advocaat als bedoel in artikel 237 lid 4 Rv.
3.5.
[eiser/verweerder] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiser/verweerder] op basis van de partnerovereenkomst tegenover HMK aanspraak kan maken op de basisvergoeding en het winstaandeel voor zijn inzet als partner. De rechtbank is van oordeel dat [eiser/verweerder] daarop geen aanspraak kan maken en zal daarom zijn vorderingen afwijzen, De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
HMK is contractpartij bij de partnerovereenkomst
4.2.
HMK heeft als het meest vergaande verweer aangevoerd dat zij niet aan de partnerovereenkomst is gebonden, zodat [eiser/verweerder] al daarom geen betaling van een geldbedrag op grond van die overeenkomst van haar kan vorderen. Volgens HMK is de partnerovereenkomst alleen gesloten tussen [A.], [B.], [C.], [D.] en [eiser/verweerder] en hebben zij de overeenkomst allen alleen in privé ondertekend. Volgens HMK betreft de overeenkomst een zogenaamde poolovereenkomst. [2]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat van een poolovereenkomst zoals HMK betoogt geen sprake is, want uit de partnerovereenkomst volgt niet dat de partners ieder inkomsten uit eigen arbeid toevoegen aan een gezamenlijke pool om die vervolgens te verdelen. Uit de overeenkomst blijkt dat de activiteiten binnen HMK zullen worden verricht en de partners als externe professionals zullen helpen het streven van HMK (“machines aanschaffen waarmee mondkapjes geproduceerd kunnen worden”) te realiseren. Eventuele winst zou dus ook door HMK worden gerealiseerd, en niet door iedere partner afzonderlijk. De rechtbank concludeert daaruit dat [A.], zoals [eiser/verweerder] heeft betoogd, de overeenkomst niet alleen namens zichzelf als partner, maar mede als (indirect) bestuurder van HMK heeft getekend. In de considerans van de overeenkomst wordt ook verwezen naar de rol van [A.] als (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van HMK. Het is bovendien uitsluitend HMK zelf - lees [A.] in de rol van (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van HMK – die kan besluiten tot en uitvoering geven aan de overeengekomen basisvergoeding en winstuitkering van HMK. Partijen hebben op die manier ook uitvoering gegeven aan de overeenkomst, doordat HMK de (eerste drie) facturen van PBS Training & Consultancy voor de basisvergoeding van [eiser/verweerder] over de maanden mei tot en met juli 2020 heeft betaald.
4.4.
De conclusie is daarom dat ook HMK partij is bij de partnerovereenkomst, dat HMK (onder de in de overeenkomst genoemde voorwaarden) gehouden is de basisvergoeding en het winstaandeel aan de partners uit te betalen en dat daarom [eiser/verweerder] met zijn vorderingen bij HMK aan het juiste adres is.
Voorwaarden verbonden aan de basisvergoeding en de uitkering van het winstaandeel
4.5.
Niet in geschil is dat op grond van de partnerovereenkomst als basisvoorwaarde voor betaling van de basisvergoeding en het winstaandeel aan de partners geldt dat HMK over het jaar 2020 rendabel diende te zijn. Partijen verschillen van inzicht over de vraag of HMK over 2020 winst heeft gemaakt.
De basisvergoeding en het winstaandeel over 2020
4.6.
[eiser/verweerder] vordert van HMK betaling van de overeengekomen maandelijkse basisvergoeding over 2020 vanaf 1 augustus 2020 (in hoofdsom een totaalbedrag van € 30.250,00) en het winstaandeel (5% van de resterende winst). De rechtbank wijst deze vorderingen af omdat niet is gebleken dat HMK over 2020 winst heeft gemaakt. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
4.7.
HMK betwist de aanspraak van [eiser/verweerder], omdat zij stelt dat zij in 2020 geen winst heeft gemaakt. Zij verwijst daarvoor naar de jaarcijfers van 2020 die door [eiser/verweerder] zelf zijn opgesteld en de vastgestelde jaarrekening van 2020 (opgesteld door Maarschalk Ligthart), waaruit blijkt dat HMK in 2020 verlieslatend was. Verder verwijst zij naar het e-mailbericht van [eiser/verweerder] aan HMK van 5 maart 2022, waarin [eiser/verweerder] onder verwijzing naar de cijfers van HMK van 2020 bericht dat het verlies € 215.735,95 is.
4.8.
[eiser/verweerder] stelt hier tegenover dat HMK volgens hem over 2020 wel degelijk winst heeft gemaakt en heeft hiervoor een reconstructie van de winst- en verliescijfers over 2020 opgesteld. Hij wijst op de ‘voorbeeld berekening winstdeling’, een bijlage bij de partnerovereenkomst, met de begrote bedrijfskosten. Hieruit blijkt volgens [eiser/verweerder] dat de uiteindelijk vastgestelde jaarcijfers over 2020 oneigenlijk zijn gedrukt doordat zusterondernemingen van HMK te hoge personeelskosten en te hoge huur hebben doorberekend, managementkosten voor [A.] in rekening zijn gebracht en kortlopende schulden zijn opgevoerd. [eiser/verweerder] stelt dat de cijfers van de jaarrekening daarom moeten worden gecorrigeerd, zodat over 2020 alsnog een winst wordt genoteerd.
4.9.
HMK betwist de juistheid van deze reconstructie van [eiser/verweerder] en de conclusies die [eiser/verweerder] daaraan heeft verbonden..
4.10.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser/verweerder] zo dat hij zich beroept op artikel 6:23 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit artikel is bepaald dat in het geval een partij bij het niet vervullen van een voorwaarde (voor de werking van een verbintenis [3] ) belang heeft en hij die vervulling belet, de voorwaarde alsnog als vervuld geldt als de redelijkheid en billijkheid dit vragen. Bij de beoordeling of dit aan de orde is moeten alle daarvoor van belang zijnde omstandigheden in aanmerking worden genomen. [4] De stelplicht en (bij gemotiveerde betwisting) de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat HMK de vervulling van de voorwaarde heeft belet, rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [eiser/verweerder].
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser/verweerder], in het licht van de gemotiveerde betwisting door HMK, zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd dat HMK in 2020 in weerwil van de jaarrekening wel winst heeft gemaakt. Ook heeft [eiser/verweerder] onvoldoende onderbouwd dat het niet vervullen van de voorwaarde in de partnerovereenkomst dat HMK winst moet hebben gemaakt voordat zij gehouden is de overeengekomen vergoedingen aan de partners uit te keren, is veroorzaakt door toedoen van HMK.
4.12.
[eiser/verweerder] heeft verwezen naar de kostenbegroting en voorbeeldberekening voor de winstuitkering als bijlage bij de partnerovereenkomst, waarin onder meer de personeels- en huurkosten staan opgenomen en geen managementkosten. [eiser/verweerder] wijst erop dat HMK veel hogere kosten heeft gemaakt en dat [A.] ook managementkosten in rekening heeft gebracht. Volgens HMK was deze bijlage bij de overeenkomst niet meer dan een voorlopige begroting om als voorbeeld te dienen voor de berekening van de winstuitkering en hebben partijen daarmee niet bedoeld afspraken te maken over de (hoogte van de) kosten. [eiser/verweerder] heeft niet nader toegelicht dat partijen met de bijlage bij de overeenkomst wel afspraken hebben willen maken over de te maken kosten. [eiser/verweerder] heeft wel gesteld dat de afspraak was dat geen managementkosten (voor [A.] als bestuurder van HMK) in rekening zouden worden gebracht, maar hij heeft die stelling niet onderbouwd. HMK heeft toegelicht dat na aanvang van de productie van de mondkapjes is gebleken dat meer arbeid nodig was en meer vierkante meters voor de machines en voorraad dan begroot. [eiser/verweerder] heeft dat niet weersproken. Het is daarom aannemelijk dat die omstandigheden hebben geleid tot hogere kosten dan begroot. [eiser/verweerder] heeft ook niet onderbouwd gesteld dat HMK ten onrechte kortlopende schulden in de jaarrekening heeft laten opnemen. In elk geval is niet gebleken dat HMK hogere kosten heeft laten doorberekenen of (fictieve) schulden heeft opgevoerd om daarmee te voorkomen dat HMK winst zou maken en daardoor de basisvergoeding en het winstaandeel aan de partners zou moeten uitkeren.
4.13.
Over de personeelskosten heeft [eiser/verweerder] nog opgemerkt dat HMK personeel met lagere loonkosten, bijvoorbeeld via het UWV, had moeten aantrekken. Omdat niet is gebleken dat partijen bij de overeenkomst afspraken hebben gemaakt over de kosten, is er al daarom geen grond voor het oordeel dat HMK ten onrechte teveel kosten heeft gemaakt voor personeel en daarom goedkopere arbeidskrachten had moeten aantrekken. Bovendien heeft [eiser/verweerder], in het licht van de stelling van HMK dat zij ook personeel via het UWV en uitzendbureaus heeft ingezet, niet onderbouwd dat HMK onnodig hoge personeelskosten heeft gemaakt. Daarbij komt dat [eiser/verweerder] op de zitting heeft erkend dat HMK na overleg met hem de aanvankelijk door een andere vennootschap van [A.] doorbelaste personeelskosten heeft teruggebracht naar de werkelijke loonkosten (van € 22 of € 23 per uur).
4.14.
Verder brengt [eiser/verweerder] in zijn reconstructie van de jaarcijfers een bedrag van € 235.427,- aan hogere voorraad in mindering op de kostprijs van de omzet, met een hogere brutomarge als resultaat. HMK heeft betwist dat een hogere voorraad de kostprijs van de omzet drukt. Volgens HMK is de voorraad van niet verkochte mondkapjes niet van invloed op de kosten van de omzet en de winst- en verliesrekening. [eiser/verweerder] heeft zijn stelling dat de hoogte van de voorraad van invloed is op de kostprijs van de omzet - en daarmee het resultaat zoals dat volgt uit de vastgestelde jaarrekening over 2020 - niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat daarom daaraan voorbij.
4.15.
Voor het oordeel dat [eiser/verweerder] onvoldoende heeft onderbouwd dat HMK - in weerwil van de vastgestelde jaarcijfers - over 2020 wel winst heeft gemaakt of dat HMK het vervullen van de voorwaarde dat winst is gemaakt, heeft belet, vindt de rechtbank bovendien van belang dat [eiser/verweerder] ook zelf de nu door hem betwiste loonkosten, managementkosten en kosten van de omzet heeft opgenomen in de door hem opgestelde jaarcijfers 2020 van HMK en heeft geconcludeerd dat HMK over 2020 uitkwam op een verlies. Dat verlies was zelfs nog hoger dan in de uiteindelijk vastgestelde en gedeponeerde jaarrekening, zoals opgesteld door Maarschalk Ligthart. Ook eerder al – bij email van 5 maart 2021 – rapporteerde [eiser/verweerder] aan HMK een (toen nog aanzienlijk hoger) verlies over 2020. [eiser/verweerder] heeft bij zijn presentatie van de cijfers aan HMK geen enkel voorbehoud of kanttekening geplaatst door te stellen dat ten onrechte bepaalde kosten zijn opgevoerd of dat hij daarover nader overleg nodig vond.
4.16.
De rechtbank concludeert dat [eiser/verweerder] vanaf de oprichting van HMK in 2020 tot medio 2021 als boekhouder van HMK de financiële informatie van HMK tot zijn beschikking had en zelf consequent tot de conclusie is gekomen dat HMK in 2020 verlies draaide, terwijl hij nu in deze procedure dat verlies betwist. Daarom kon meer van hem worden verwacht van de onderbouwing van zijn stelling dat HMK over 2020 (bij nader inzien) toch winst heeft gemaakt of dat HMK de vervulling van de voorwaarde dat winst is gemaakt, heeft belet. Uit het voorgaande volgt dat [eiser/verweerder] dat onvoldoende heeft gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de definitieve (vastgestelde en gepubliceerde) jaarrekening over 2020 door een registeraccountant is opgesteld (Maarschalk Ligthart) en uitkomt op een minder negatief resultaat dan eerder door [eiser/verweerder] zelf vastgesteld. Dat maakt het niet aannemelijk dat HMK bij het presenteren van de cijfers aan de accountant nieuwe kosten of schulden - die [eiser/verweerder] niet bekend waren - heeft opgevoerd of zelfs heeft verzonnen, zoals [eiser/verweerder] heeft gesuggereerd.
4.17.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank aanneemt dat HMK over 2020 geen winst heeft gemaakt. Dat betekent dat [eiser/verweerder] op grond van de partnerovereenkomst al daarom geen aanspraak maakt op de afgesproken maandelijkse basisvergoeding en op het winstaandeel. De rechtbank komt daarom niet toe aan beoordeling van de vraag of (ook) is voldaan aan de voorwaarde voor (het moment van) uitkering van de vergoeding en het winstaandeel – namelijk dat sprake is van een positieve cash-flow respectievelijk dat de liquiditeit het toelaat – waarover partijen ook hebben gediscussieerd.
De basisvergoeding en het winstaandeel over 2021
4.18.
[eiser/verweerder] vordert ook over 2021 de in de partnerovereenkomst overeengekomen basisvergoeding. Subsidiair vordert hij over 2021 het redelijk loon zoals bedoeld in artikel 7:405 lid 2 BW. Daarnaast vordert [eiser/verweerder] ook over 2021 het in de partnerovereenkomst afgesproken winstaandeel. De rechtbank wijst ook deze vorderingen af en zal dat hierna uitleggen.
4.19.
HMK heeft terecht erop gewezen dat in artikel 7 van de partnerovereenkomst is bepaald dat de afspraken gelden voor de periode van 1 mei tot en met 31 december 2020 en dat partijen geen aanvullende afspraken hebben gemaakt voor 2021 (zoals bedoeld in artikel 8 van de overeenkomst). [eiser/verweerder] heeft niet nader toegelicht dat hij desalniettemin op grond van de partnerovereenkomst over 2021 recht heeft op de in de overeenkomst afgesproken basisvergoeding en het winstaandeel.
4.20.
[eiser/verweerder] maakt verder aanspraak op een redelijk loon omdat hij stelt dat hij zijn werkzaamheden voor HMK onder de partnerovereenkomst in 2021 (stilzwijgend) heeft voortgezet. Volgens [eiser/verweerder] heeft hij in de maanden januari tot en met juni 2021 109,65 uren gewerkt. HMK heeft betwist dat de werkzaamheden die [eiser/verweerder] in 2021 heeft verricht, zijn uitgevoerd als partner onder de overeenkomst. De werkzaamheden die [eiser/verweerder] heeft verricht, betroffen volgens HMK boekhoudwerkzaamheden die hij verrichte onder de overeenkomst van HMK met PBS Advies. Voor die werkzaamheden kan PBS Advies HMK separaat factureren. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [eiser/verweerder] onvoldoende toegelicht dat de werkzaamheden die hij in 2021 heeft verricht, andere werkzaamheden waren dan de werkzaamheden die hij als boekhouder namens PBS Advies voor HMK verrichtte. Uit het door [eiser/verweerder] zelf opgestelde excel-overzicht met urenspecificatie kan dat in elk geval niet worden afgeleid. Integendeel, veel van de op dat overzicht toegelichte werkzaamheden lijken eerder te zien op boekhoudwerkzaamheden. Omdat HMK voor deze gestelde werkzaamheden een vergoeding verschuldigd zou zijn aan PBS Advies, is er geen grond voor het oordeel dat [eiser/verweerder] jegens HMK voor deze werkzaamheden aanspraak heeft op een redelijk loon.
Het verstrekken van stukken
4.21.
[eiser/verweerder] vordert ten slotte (subsidiair) om HMK te veroordelen aan hem een reeks financiële stukken te verstrekken. Omdat de rechtbank de vorderingen van [eiser/verweerder] tot betaling van de basisvergoeding, het winstaandeel en redelijk loon afwijst, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van deze vordering. Op deze vordering is in het incidenteel vonnis van 4 mei 2022 al grotendeels beslist. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser/verweerder] geen belang heeft bij de gevorderde financiële stukken over 2020 en dat hij zijn belang bij afgifte van stukken over 2021 en 2022 onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank kan van een bindende eindbeslissing in een tussenvonnis alleen terugkomen, als blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag die is gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn. Daarvan is naar oordeel van de rechtbank niet gebleken. Ook voor de nieuwe stukken waarvan [eiser/verweerder] nu de verstrekking heeft gevorderd, geldt hetzelfde als is geoordeeld in het vonnis in incident. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.22.
De bijzondere exhibitieplicht van artikel 843a Rv geeft een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Het artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan slechts wordt vermoed dat zij wel eens steun kunnen geven aan haar stellingen.
4.23.
Het enkele vermoeden van [eiser/verweerder] dat de financiële cijfers van HMK niet juist zijn, is onvoldoende om HMK te verplichten nadere stukken in het geding te brengen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen (4.16), heeft [eiser/verweerder] niet aannemelijk gemaakt dat HMK kosten of schulden heeft gefingeerd of onjuiste gegevens heeft verstrekt aan de accountant die de definitieve jaarrekening 2020 heeft opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [eiser/verweerder] veel weg heeft van een fishing expedition en daarvoor heeft de wetgever geen ruimte willen bieden. Daarbij had [eiser/verweerder] als boekhouder van HMK juist de beschikking over de administratie waarop de jaarstukken van HMK zijn gebaseerd.
4.24.
Voor zover [eiser/verweerder] afgifte heeft gevorderd van (nieuwe) financiële stukken die betrekking hebben op 2021, heeft [eiser/verweerder] daarbij ook geen belang. Zoals hiervoor is overwogen (4.19 en 4.20), heeft [eiser/verweerder] onvoldoende onderbouwd dat hij op grond van de partnerovereenkomst over 2021 recht heeft op de in de overeenkomst afgesproken basisvergoeding, het winstaandeel of een redelijk loon.
4.25.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser/verweerder] ook geen belang bij zijn vordering om zich te mogen uitlaten over de stukken nadat die door HMK in het geding zijn gebracht, nog daargelaten dat de gewenste procesinstructie een discretionaire bevoegdheid van de rechter is en geen zelfstandig vorderingsrecht van een partij. Deze vordering zal daarom ook worden afgewezen.
De proceskosten
4.26.
[eiser/verweerder] wordt in conventie in het ongelijk gesteld. De proceskosten van HMK komen daarom voor rekening van [eiser/verweerder]. HMK heeft daarbij om een veroordeling in de volledige proceskosten verzocht, maar geen feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling. De rechtbank zal de proceskosten begroten zoals hieronder vermeld.
4.27.
De kosten aan de zijde van HMK in conventie worden begroot op:
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat
2.366,00(2,0 punten × tarief € 1.183,00)
Totaal € 5.203,00
in reconventie
Onverschuldigde betaling van de basisvergoeding
4.28.
HMK vordert van [eiser/verweerder] in reconventie terugbetaling van € 18.150,- voor de drie facturen voor de basisvergoeding over 2020 die zij over de eerste drie maanden als voorschot heeft betaald. Zij voert daarvoor aan dat op grond van de partnerovereenkomst zij de basisvergoeding niet was verschuldigd omdat zij over 2020 geen winst heeft gemaakt. HMK baseert haar vordering op onverschuldigde betaling [5] .
4.29.
De rechtbank stelt vast dat HMK de facturen waarvan zij terugbetaling vordert, heeft betaald aan de commanditaire vennootschap PBS Training & Consultancy, zoals [eiser/verweerder] heeft gesteld, en niet aan [eiser/verweerder] in privé. [eiser/verweerder] is weliswaar beherend vennoot van PBS Training & Consultancy, maar een commanditaire vennootschap heeft een van het vermogen van de vennoten afgescheiden vermogen. HMK heeft niet gesteld en het is ook niet gebleken dat [eiser/verweerder] de betalingen van HMK in privé heeft ontvangen. Dat HMK de facturen op verzoek van [eiser/verweerder] aan PBS Training & Advies heeft betaald, zoals HMK heeft gesteld, maakt dat niet anders. HMK kan geen terugbetaling vorderen op grond van onverschuldigde betaling van iemand die die betaling niet heeft ontvangen. Zij zal zich daarvoor tot PBS Training & Advies moeten wenden, die immers de betaling wel heeft ontvangen. De rechtbank zal de vordering van HMK jegens [eiser/verweerder] daarom afwijzen.
4.30.
HMK wordt in reconventie in het ongelijk gesteld. De proceskosten van [eiser/verweerder] in reconventie komen daarom voor rekening van HMK.
De kosten aan de zijde van [eiser/verweerder] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat € 598,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 598,00)
4.31.
[eiser/verweerder] heeft ook veroordeling van HMK gevorderd in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak [6] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser/verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van HMK tot op heden begroot op € 5.203,00, te voldoen binnen dertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt HMK in de proceskosten, aan de zijde van [eiser/verweerder] tot op heden begroot op € 563,00, te voldoen binnen 21 dagen na het eerste schriftelijk verzoek tot betaling ervan, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de 22e dag na het hiervoor bedoelde schriftelijke verzoek tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.
type: 1680
coll:

Voetnoten

1.De rechtbank heeft de vorderingen opnieuw genummerd door de eerste vordering te beginnen met 1.
2.overeenkomst waarbij partijen zich verbinden om bepaalde inkomsten, die ieder van hen door eigen verrichtingen verwerft, samen te voegen, om deze in een bepaalde, onderling overeengekomen verhouding, te verdelen (zie onder meer A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 50).
3.Zie de artikelen 6:21 en 6:22 BW
4.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6163, r.o. 3.4.3.
5.Artikel 6:203 BW
6.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853