ECLI:NL:RBNHO:2023:1501

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
15/870831-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift door verdachte in georganiseerd verband met familie

Op 10 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De zaak is behandeld in het kader van een onderzoek genaamd 'Meese', dat op 29 oktober 2018 door het Openbaar Ministerie is gestart. De verdachte, haar echtgenoot en zoon werden verdacht van betrokkenheid bij hennepteelt en het opstellen van valse huurovereenkomsten. De verdachte is op 24 september 2019 aangehouden en is sindsdien geschorst uit de voorlopige hechtenis.

Tijdens de zittingen op 7 en 10 februari 2023 zijn procesafspraken gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging, waarbij de verdachte heeft ingestemd met een bekennende verklaring en een schikking is getroffen. De rechtbank heeft de tenlastelegging gewijzigd en de verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen en het tijdsverloop van de zaak, en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van meerdere geldbedragen en een auto, evenals het voorhanden hebben van valse huurovereenkomsten. De verdachte heeft een blanco strafblad en heeft na de ontdekking van de feiten geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870831-19
Uitspraakdatum: 10 februari 2023
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 en 10 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. D. Sarian en van wat door de verdachte en haar raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren is gebracht.
Met instemming van de officier van justitie en de verdediging heeft de rechtbank op de zitting van 10 februari 2023, waar enkel sluiting van het onderzoek plaatsvond, onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan conform dit verkort vonnis.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ten laste gelegd dat zij zich, kort en zakelijk weergegeven heeft schuldig gemaakt aan de volgende strafbare feiten. Omwille van de leesbaarheid van de tenlastelegging en het vonnis heeft de rechtbank de verschillende feiten achtereenvolgend genummerd zoals hieronder is weergegeven. Aan de verdachte is na deze hernummering ten laste gelegd:
Feit 1:
het medeplegen van gewoontewitwassen van meerdere geldbedragen en een auto in de periode van 1 januari 2012 tot en met 24 september 2019;
Feit 2:
het medeplegen van het voorhanden hebben van zes valse huurovereenkomsten in de periode van 14 maart 2016 tot en met 24 september 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Procesafspraken

3.1
Inleiding
Op 29 oktober 2018 is door het Openbaar Ministerie onder de naam Meese een onderzoek gestart naar de verdachte, haar echtgenoot en haar zoon (medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ). De verdenking was dat zij zich als familie in georganiseerd verband bezig hielden met hennepteelt in diverse panden. Op 24 september 2019 zijn deze drie verdachten aangehouden en de verdachte is per 31 oktober 2019 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Op de pro forma zittingen van 9 juni 2020 en 25 augustus 2020 is een vordering ex artikel 314a Sv ingediend respectievelijk toegewezen. Er zijn vervolgens door de rechter-commissaris diverse getuigen gehoord, onder wie de medeverdachten.
In de aanloop naar een - in eerste instantie op 20 mei 2022 bepaalde - regiezitting heeft de officier van justitie de rechtbank laten weten dat hij in gesprek was met de raadslieden over de afdoening van de zaken tegen de verdachten in dit onderzoek en dat partijen beoogden te komen tot procesafspraken, waaronder begrepen een afdoeningsvoorstel. De regiezitting is vervolgens uitgesteld naar 7 oktober 2022. Op die zitting hebben de officier van justitie en de raadsman de rechtbank laten weten dat zij gesprekken met elkaar hebben gevoerd en dat in beginsel overeenstemming was bereikt over de inhoud van de procesafspraken die zowel betrekking hebben op de straf- als de onder gelijk parketnummer aanhangige ontnemingszaak. Omdat de afspraken nog op papier moesten worden gezet is een (vervolg) regiezitting op 9 november 2022 afgesproken. Op de regiezitting van 9 november 2022 heeft de rechtbank de op voorhand toegestuurde concept overeenkomst met daarin een afdoeningsvoorstel voor de zaak besproken. De rechtbank heeft toen aangegeven dat, uitgaande van een globale bestudering van het dossier, deze overeenkomst en het daarvan onderdeel uitmakende afdoeningsvoorstel een toereikende basis bood voor het vervolg van de inhoudelijke behandeling van de straf- en ontnemingszaak. Op enkele punten heeft de rechtbank de partijen in overweging gegeven de overeenkomst nader te concretiseren of van een nadere motivering te voorzien.
3.2
Inhoud procesafspraken
Op 27 januari 2023 heeft de rechtbank een door de verdachte ondertekende overeenkomst, gesloten met het Openbaar Ministerie, alsmede een schikking ex artikel 511c Sv ontvangen.
De overeenkomst bevat, kort samengevat, de volgende afspraken:
- door middel van een wijziging van de tenlastelegging zal de verdachte voor een aantal feiten niet meer worden vervolgd. Deze beperking van de verdenking is in het kader van een efficiënte procesgang ingegeven door enerzijds het - in de visie van partijen - ontbreken van voldoende wettig bewijs en anderzijds opportuniteitsafwegingen;
- de raadsman zal geen nadere onderzoekswensen doen;
- de verdachte zal ter gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van de zaak een bekennende verklaring afleggen ten aanzien van de feiten waarvan zij na wijziging van de tenlastelegging wordt verdacht;
- er zijn afspraken gemaakt over de afdoening van de onder de verdachte en medeverdachten gelegde beslagen ex artikel 94 en artikel 94a Sv. Deze afspraken komen er in de kern op neer dat een groot aantal voorwerpen waarop een beslag ex artikel 94 Sv rust aan de verdachte en medeverdachten zal worden teruggegeven. De verdachte zal van die voorwerpen en of de opbrengst daarvan in het kader van daarop nog rustende conservatoire beslagen afstand doen.
- er is een schikking (als bedoeld in artikel 511c Sv) getroffen in de tegen de verdachte aanhangige ontnemingszaak, waarbij het overeengekomen schikkingsbedrag met betrekking tot het door de verdachte genoten wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden betaald van de opbrengsten van de voorwerpen waarop conservatoir beslag rust en waarvan de verdachte afstand heeft gedaan;
- de officier van justitie zal vorderen dat voor de ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf van 120 dagen waarvan 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd dat de verdachte in verzekering is gesteld en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht moet worden opgelegd;
- als het vonnis wat betreft de bewezenverklaring en strafoplegging overeenkomt met de tussen partijen gemaakte afspraken, stellen de verdediging en de officier van justitie geen hoger beroep in.
3.3
Inhoudelijke behandeling
Tijdens de behandeling op de zitting van 7 februari 2023 zijn de procesafspraken zoals deze zijn vervat in de overeenkomst (hierna ook: het afdoeningsvoorstel) indringend met de verdachte besproken. De verdachte heeft aangegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Zij heeft aangegeven volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot afspraken te komen, steeds voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aldus vrijwillig en op basis van voor haar voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) stelt.
De voorzitter heeft benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv leidend is geweest.
Op de zitting heeft de officier van justitie in het kader van de gemaakte procesafspraken de hiervoor genoemde wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 Sv gevorderd, die de rechtbank heeft toegewezen. Bij de toewijzing van die vordering is voor de rechtbank het volgende van belang geweest. Aanleiding voor de officier van justitie om tot een wijziging van de tenlastelegging te komen, zijn de na aanvang van het onderzoek op de zitting tot stand gekomen procesafspraken. De daarin opgenomen keuze van de officier van justitie om de verdachte voor een aantal feiten niet meer te vervolgen is deels ingegeven door redenen van proces-economie en opportuniteit en deels door het in de visie van de officier van justitie ontbreken van voldoende wettig bewijs. Mede in aanmerking nemend hetgeen de Hoge Raad daarover in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252, r.o. 5.6.3) heeft overwogen, heeft de rechtbank de wijziging van de tenlastelegging als hiervoor bedoeld toelaatbaar geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van wijzigingen als gevolg waarvan de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) inhoudt. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat de wijziging van de tenlastelegging ook geen strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert. De “overblijvende” feiten waarvoor de verdachte na wijziging van de tenlastelegging wordt vervolgd, staan indachtig het dossier en de daarin opgenomen bewijsmiddelen, in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de beide ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de beide ten laste gelegde feiten, zoals is afgesproken in het afdoeningsvoorstel, bewezen verklaard kunnen worden.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals in de aan dit vonnis gehechte en daarvan onderdeel uitmakende
bijlage IIis weergegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in het afdoeningsvoorstel voor wat betreft de strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden als uitgangspunt genomen. De bekennende verklaring van de verdachte, het tijdsverloop van de strafzaak, het afzien van eventuele onderzoekswensen, de omstandigheid dat het wederrechtelijk door de verdachte verkregen voordeel haar wordt ontnomen, de beperktere rol van de verdachte in het geheel en haar persoonlijke omstandigheden maken dat de officier van justitie in het afdoeningsvoorstel vordert een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, waardoor het onvoorwaardelijk deel van de straf gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting dan ook gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de eis van de officier van justitie, die in overeenstemming is met het afdoeningsvoorstel, te volgen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De zoon van de verdachte heeft in een periode van drie jaar hennepkwekerijen gehad in vier verschillende panden in Alkmaar, Dokkum, ’t Veld en Schagen. De panden in Alkmaar en ‘t Veld waren eigendom van de verdachte en haar echtgenoot, de andere twee panden van hun zoon. Ten aanzien van de panden in Alkmaar en Schagen zijn in totaal vijf valse huurovereenkomsten opgemaakt. Ook voor het pand aan de [adres] 9 in Den Helder, eveneens eigendom van de verdachte en haar echtgenoot, was een valse huurovereenkomst opgemaakt. De betreffende panden werden in werkelijkheid niet verhuurd, maar door de zoon van de verdachte gebruikt en als hennepkwekerij ingericht. De verdachte heeft samen met haar echtgenoot en hun zoon deze valse huurovereenkomsten in bezit (administratie) gehad, wetende dat deze niet overeenkomstig de waarheid waren. Naast valsheid in geschrift hebben de verdachte en haar echtgenoot contante geldbedragen op hun bankrekening gestort, wetende dat deze gelden geen legale herkomst hadden en daarmee dus - middellijk dan wel onmiddellijk - van misdrijf afkomstig waren. Het gaat om een bedrag van in totaal ruim
€ 150.000,-. Naast dit geldbedrag hebben zij zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 39.000,-, zijnde de contante betaling voor een auto, en daarmee ook van dit voertuig.
Het gaat om ernstige strafbare feiten. Het (gewoonte)witwassen van geld en andere voorwerpen is een ondermijnende vorm van criminaliteit die het financiële en economische verkeer aantast. Witwassen draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit; het dekt immers de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert aldus andere - winstgevende - vormen van criminaliteit. Valsheid in geschrift tast het vertrouwen aan dat men in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van stukken moet kunnen hebben.
In beginsel rechtvaardigen de aard en de ernst van de feiten ook naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop in de zaak en waarbij ook de redelijke termijn is overschreden (met ongeveer een jaar en vijf maanden). De feiten vonden plaats in de periode 2012 tot begin 2019. De verdachte is al geruime tijd uit de voorlopige hechtenis geschorst. De verdachte had een blanco strafblad en is na ontdekking van de feiten waarvoor zij nu wordt vervolgd ook niet meer met justitie in aanraking geweest. Ook neemt de rechtbank bij het bepalen van de straf in aanmerking dat de verdachte een beperkte rol in het geheel heeft gehad.
Op de zitting is gebleken dat de verdachte door deze zaak en de ondergane voorlopige hechtenis tot op de dag van vandaag psychische problemen en gevoelens van stress ervaart. Als gevolg daarvan heeft zij haar baan opgezegd. Het was voor de rechtbank zichtbaar dat de behandeling van de zaak haar zwaar viel. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte en haar echtgenoot in de kleine buurtgemeenschap waar zij woonachtig zijn, de gevolgen van deze strafzaak merkbaar ondervinden in het contact met dorpsgenoten. Deze (persoonlijke) omstandigheden werken in enige mate strafmatigend.
De rechtbank acht (een verdere) matiging van de straf ook gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de verdachte op de zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd. De behandeling van de strafzaak duurt inmiddels al enige jaren. Hoewel voorafgaand aan de totstandkoming van de procesafspraken al diverse getuigen door de rechter-commissaris waren gehoord, acht de rechtbank gelet op de door de raadslieden van de medeverdachten ingediende onderzoekswensen zeker niet uitgesloten dat nog meer onderzoekshandelingen plaats hadden moeten vinden. Een inhoudelijke behandeling had daarom, mede gelet op de beperkte zittingsruimte, en met een eventueel hoger beroep, nog meerdere jaren kunnen duren.
Bij het bepalen van de straf hecht de rechtbank veel waarde aan het feit dat er in de ontnemingszaak een schikking is getroffen en dat middels uitwinning van het conservatoire beslag het overeengekomen, door de verdachte genoten wederrechtelijk voordeel wordt ontnomen. Het gaat daarbij om een aanzienlijk bedrag van bijna € 100.000,- euro, dat de verdachte samen met haar echtgenoot moet voldoen. Dit moet naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van de verdachte worden meegewogen.
Al de hiervoor genoemde omstandigheden maken dat de rechtbank het niet opportuun vindt om de verdachte nu nog een straf op te leggen die tot gevolg zou hebben dat zij terug naar de gevangenis moet. De rechtbank komt, rekening houdend met de aard en ernst van de strafbare feiten en alle hiervoor vermelde strafmatigende factoren, tot een strafoplegging die in overeenstemming is met de straf zoals opgenomen in het afdoeningsvoorstel en op de zitting door de officier van justitie gevorderd. Deze straf vindt de rechtbank passend en in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit het dossier en wat op de zitting is besproken.

8.Beslissing over het beslag

Onder de verdachte is een auto van het merk Mercedes-Benz (kenteken [kenteken] ) in beslag genomen en niet teruggegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze auto - overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging - dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hierna in bijlage II bij dit vonnis weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte,
groot 82 (tweeëntachtig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1
STK Personenauto [kenteken] Mercedes-Benz C180, kl: zwart 557708.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2023.