ECLI:NL:RBNHO:2023:1499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
15/870124-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en gewoontewitwassen door verdachte in georganiseerd verband met familie

Op 10 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], werd beschuldigd van het telen van hennep in vier verschillende panden tussen 8 april 2016 en 8 april 2019, diefstal van elektriciteit, gas en water, het bereiden en voorhanden hebben van hennepolie, gewoontewitwassen van geldbedragen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 10 februari 2023 heeft de rechtbank, na het sluiten van het onderzoek, onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De verdachte heeft in het kader van een schikking met het Openbaar Ministerie een bekennende verklaring afgelegd en heeft ingestemd met procesafspraken. De rechtbank heeft de wijziging van de tenlastelegging goedgekeurd, waarbij de verdachte voor een aantal feiten niet meer werd vervolgd. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 540 dagen geëist, waarvan 361 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot deze straffen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder het tijdsverloop en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft ook beslist over de ontneming van de wederrechtelijk verkregen voordelen en de teruggave van bepaalde in beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en heeft de straffen gematigd, onder andere vanwege de bekennende verklaring van de verdachte en het feit dat hij zijn leven weer op de rails heeft gekregen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870124-19
Uitspraakdatum: 10 februari 2023
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare zittingen van 10 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. D. Sarian en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren is gebracht.
Met instemming van de officier van justitie en de verdediging heeft de rechtbank op de zitting van 10 februari 2023, waar enkel sluiting van het onderzoek plaatsvond, onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan conform dit verkort vonnis.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven heeft schuldig gemaakt aan de volgende strafbare feiten. Omwille van de leesbaarheid van de tenlastelegging en het vonnis heeft de rechtbank de verschillende feiten achtereenvolgend genummerd zoals hieronder is weergegeven. Aan de verdachte is na deze hernummering ten laste gelegd:
Feit 1:
het telen van hennep in vier verschillende panden in de periode van 8 april 2016 tot en met 8 april 2019;
Feit 2:
de diefstal van elektriciteit, gas en water in de in feit 1 vermelde panden in de periode van 8 april 2016 tot en met 8 april 2019;
Feit 3:
het bereiden en aanwezig hebben van hennepolie in de periode van 29 januari 2018 tot en met 19 februari 2019;
Feit 4:
gewoontewitwassen van meerdere geldbedragen, een auto en een buitenboordmotor in de periode van 1 januari 2012 tot en met 24 september 2019;
Feit 5:
het voorhanden hebben van een vuurwapen op 24 september 2019;
Feit 6:
het medeplegen van het voorhanden hebben van zes valse huurovereenkomsten in de periode van 14 maart 2016 tot en met 24 september 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Procesafspraken

3.1
Inleiding
Op 29 oktober 2018 is door het Openbaar Ministerie onder de naam Meese een onderzoek gestart naar de verdachte en zijn vader en moeder (medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ). De verdenking was dat zij zich als familie in georganiseerd verband bezig hielden met hennepteelt in diverse panden. Op 24 september 2019 zijn deze drie verdachten aangehouden en de verdachte is per 20 maart 2020 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Op de pro forma zittingen van 9 juni 2020 en 25 augustus 2020 is een vordering ex artikel 314a Sv ingediend respectievelijk toegewezen. Er zijn vervolgens door de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging diverse getuigen gehoord, onder wie de medeverdachten.
In de aanloop naar een - in eerste instantie op 20 mei 2022 bepaalde - regiezitting heeft de officier van justitie de rechtbank laten weten dat hij in gesprek was met de raadslieden over de afdoening van de zaken tegen de verdachten in dit onderzoek en dat partijen beoogden te komen tot procesafspraken, waaronder begrepen een afdoeningsvoorstel. De regiezitting is vervolgens uitgesteld naar 7 oktober 2022. Op die zitting hebben de officier van justitie en de raadsman de rechtbank laten weten dat zij gesprekken met elkaar hebben gevoerd en dat in beginsel overeenstemming was bereikt over de inhoud van de procesafspraken die zowel betrekking hebben op de straf- als de onder gelijk parketnummer aanhangige ontnemingszaak. Omdat de afspraken nog op papier moesten worden gezet is een (vervolg)regiezitting op 9 november 2022 afgesproken en heeft de rechtbank de behandeling van en beslissing op onderzoekswensen van de raadsman aangehouden. Op de regiezitting van 9 november 2022 heeft de rechtbank de op voorhand toegestuurde concept overeenkomst met daarin een afdoeningsvoorstel voor de zaak besproken. De rechtbank heeft toen aangegeven dat, uitgaande van een globale bestudering van het dossier, deze overeenkomst en het daarvan onderdeel uitmakende afdoeningsvoorstel een toereikende basis bood voor het vervolg van de inhoudelijke behandeling van de straf- en ontnemingszaak. Op enkele punten heeft de rechtbank de partijen in overweging gegeven de overeenkomst nader te concretiseren of van een nadere motivering te voorzien.
3.2
Inhoud procesafspraken
Op 27 januari 2023 heeft de rechtbank een door de verdachte ondertekende overeenkomst, gesloten met het Openbaar Ministerie, alsmede een schikking ex artikel 511c Sv, ontvangen.
De overeenkomst bevat, kort samengevat, de volgende afspraken:
- door middel van een wijziging van de tenlastelegging zal de verdachte voor een aantal feiten niet meer worden vervolgd. Deze beperking van de verdenking is in het kader van een efficiënte procesgang ingegeven door enerzijds het - in de visie van partijen - ontbreken van voldoende wettig bewijs en anderzijds opportuniteitsafwegingen;
- de raadsman zal afzien van de ingediende onderzoekswensen en geen nadere onderzoekswensen doen;
- de verdachte zal ter gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van de zaak een bekennende verklaring afleggen ten aanzien van de feiten waarvan hij na wijziging van de tenlastelegging wordt verdacht;
- de twee benadeelde partijen zullen door de verdachte schadeloos worden gesteld;
- er zijn afspraken gemaakt over de afdoening van de onder de verdachte gelegde beslagen ex artikel 94 en artikel 94a Sv. Deze afspraken komen er in de kern op neer dat een groot aantal voorwerpen waarop een beslag ex artikel 94 Sv rust aan de verdachte zal worden teruggegeven. De verdachte zal van die voorwerpen en/of de opbrengst daarvan in het kader van daarop nog rustende conservatoire beslagen afstand doen;
- er is een schikking (als bedoeld in artikel 511c Sv) getroffen in de tegen de verdachte aanhangige ontnemingszaak, waarbij het overeengekomen schikkingsbedrag met betrekking tot het door de verdachte genoten wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden betaald van de opbrengsten van de voorwerpen waarop conservatoir beslag rust en waarvan de verdachte afstand heeft gedaan;
- de officier van justitie zal vorderen dat voor de ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf van 540 dagen waarvan 362 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd dat de verdachte in verzekering is gesteld en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een taakstraf van 200 uren moet worden opgelegd;
- als het vonnis wat betreft de bewezenverklaring en strafoplegging overeenkomt met de tussen partijen gemaakte afspraken, stellen de verdediging en de officier van justitie geen hoger beroep in.
3.3
Inhoudelijke behandeling
Tijdens de behandeling op de zitting van 7 februari 2023 zijn de procesafspraken zoals deze zijn vervat in de overeenkomst (hierna ook: het afdoeningsvoorstel) indringend met de verdachte besproken. De verdachte heeft aangegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft aangegeven volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot afspraken te komen, steeds voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aldus vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) stelt.
De voorzitter heeft benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv leidend is geweest.
Op de zitting heeft de officier van justitie in het kader van de gemaakte procesafspraken de hiervoor genoemde wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 Sv gevorderd, die de rechtbank heeft toegewezen. Bij de toewijzing van die vordering is voor de rechtbank het volgende van belang geweest. Aanleiding voor de officier van justitie om tot een wijziging van de tenlastelegging te komen, zijn de na aanvang van het onderzoek op de zitting tot stand gekomen procesafspraken. De daarin opgenomen keuze van de officier van justitie om de verdachte voor een aantal feiten niet meer te vervolgen is deels ingegeven door redenen van proces-economie en opportuniteit en deels door het in de visie van de officier van justitie ontbreken van voldoende wettig bewijs. Mede in aanmerking nemend hetgeen de Hoge Raad daarover in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252, r.o. 5.6.3) heeft overwogen, heeft de rechtbank de wijziging van de tenlastelegging als hiervoor bedoeld toelaatbaar geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van wijzigingen als gevolg waarvan de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) inhoudt. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat de wijziging van de tenlastelegging ook geen strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert. De “overblijvende” feiten waarvoor de verdachte na wijziging van de tenlastelegging wordt vervolgd, staan indachtig het dossier en de daarin opgenomen bewijsmiddelen, in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals in de aan dit vonnis gehechte en daarvan onderdeel uitmakende
bijlage IIis weergegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 tot en met 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
eendaadse samenloop van
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, meermalen gepleegd;
Feit 3:
eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
Feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Feit 6:
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in het afdoeningsvoorstel voor wat betreft de strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden als uitgangspunt genomen. De bekennende verklaring van de verdachte, het tijdsverloop van de strafzaak, het afzien van ingediende (verdere) onderzoekswensen, het schadeloos stellen van de benadeelde partijen en de omstandigheid dat het wederrechtelijk door de verdachte verkregen voordeel hem wordt ontnomen, maken dat de officier van justitie in het afdoeningsvoorstel vordert een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, waardoor het onvoorwaardelijk deel van de straf gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tijdens de inhoudelijke behandeling is de officier van justitie gebleken dat de verdachte één dag langer in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan waarmee in het afdoeningsvoorstel rekening is gehouden.
Dit heeft ertoe geleid dat de officier van justitie op de zitting heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 361 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en tot een werkstraf voor de duur van 200 uren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de eis van de officier van justitie, die in overeenstemming is met het afdoeningsvoorstel, te volgen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straffen die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de periode van 8 april 2016 tot en met 8 april 2019 in een viertal panden in Alkmaar, Dokkum, ’t Veld en Schagen hennepkwekerijen gehad. Het gaat daarbij in twee gevallen om een paar maanden en in de andere twee gevallen om een klein jaar respectievelijk twee jaar. Bij deze kwekerijen is ook sprake geweest van diefstal van elektriciteit en in twee gevallen ook van water of gas. Verder is de verdachte in de woning van zijn ouders gedurende een periode van ongeveer een jaar bezig geweest met het maken van hennepolie.
De (bedrijfs)panden waarin de verdachte hennepkwekerijen had, waren zijn eigendom of waren eigendom van zijn ouders. De verdachte verhuurde op papier de bedrijfspanden in Schagen en Alkmaar aan verschillende personen. Die huurovereenkomsten waren echter vals. Er werd niet verhuurd en onder een aantal huurovereenkomsten zijn valse handtekeningen geplaatst. Via deze gefingeerde huurconstructies werden de bankrekeningen van deze katvangers door de verdachte gebruikt om de gelden die hij verdiende met de hennepteelt wit te wassen. Hetzelfde deed de verdachte met een valse huurovereenkomst ter zake van het pand van zijn ouders aan de [adres] te Den Helder. De verdachte heeft ook door contante stortingen op zijn eigen bankrekeningen en de aanwezigheid van een gestolen auto en een gestolen buitenboordmotor in zijn bedrijfspand te Schagen, een geldbedrag van ruim 39.000 euro en deze goederen witgewassen.
Tot slot is in de ouderlijke woning, verstopt achter een houten schot in de badkamer, nog een onklaar gemaakt vuurwapen aangetroffen. Dit wapen was van de verdachte.
Het gaat om ernstige strafbare feiten. Gelet op de bewezen verklaarde periode en de grote hoeveelheid aangetroffen hennepplanten op de vier locaties kan het niet anders dan dat sprake was van een bedrijfsmatige exploitatie. Het gebruik van hennep vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en een aanzienlijk deel van de criminaliteit vindt direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van drugs. De verdachte heeft ten behoeve van de hennepkwekerijen gedurende enige tijd onrechtmatig elektriciteit, water en gas afgenomen. Diefstal is een kwalijk feit en veroorzaakt schade. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat het illegaal aftappen van elektriciteit en gas tot gevaarlijke situaties kan leiden, waaronder kortsluiting en brand.
Het (gewoonte)witwassen van geld en andere voorwerpen is een ondermijnende vorm van criminaliteit die het financiële en economische verkeer aantast. Witwassen draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit; het dekt immers de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert aldus andere - winstgevende - vormen van criminaliteit. Valsheid in geschrift tast het vertrouwen aan dat men in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van stukken moet kunnen hebben. Tot slot is ook het voorhanden hebben van een vuurwapen een ernstig strafbaar feit. Wel houdt de rechtbank in het kader van de strafmaat rekening met het feit dat uit de stukken volgt dat het ging om een onklaar gemaakt wapen dat niet geschikt was om mee te schieten en dat volgens de verdachte al jarenlang bij zijn ouders achter een schot in de badkamer lag.
In beginsel rechtvaardigen de aard en de ernst van de feiten ook naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop in de zaak en waarbij ook de redelijke termijn is overschreden (met ongeveer een jaar en vijf maanden). Het merendeel van de feiten vond plaats in de periode 2013 tot begin 2019. De verdachte is reeds geruime tijd uit de voorlopige hechtenis geschorst en is na ontdekking van de feiten waarvoor hij nu wordt vervolgd niet meer met justitie in aanraking geweest. De verdachte heeft zijn leven weer opgepakt en heeft een fulltime baan bij een schildersbedrijf. Deze (persoonlijke) omstandigheden werken in enige mate strafmatigend.
De rechtbank acht (een verdere) matiging van de straf ook gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de verdachte op de zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd. De behandeling van de strafzaak duurt inmiddels al enige jaren. Hoewel voorafgaand aan de totstandkoming van de procesafspraken al diverse getuigen door de rechter-commissaris waren gehoord, acht de rechtbank gelet op de ingediende onderzoekswensen zeker niet uitgesloten dat nog meer onderzoekshandelingen hadden moeten plaatsvinden. Een inhoudelijke behandeling had daarom, mede gelet op de beperkte zittingsruimte, en met een eventueel hoger beroep, nog meerdere jaren kunnen duren.
Bij het bepalen van de straf hecht de rechtbank waarde aan het feit dat de verdachte de schade heeft vergoed van de benadeelde partijen Liander en PWN (die hun vorderingen vervolgens hebben ingetrokken). Veel waarde hecht de rechtbank ook aan de omstandigheid dat er in de ontnemingszaak een schikking is getroffen en dat middels uitwinning van het conservatoire beslag het overeengekomen, door de verdachte genoten wederrechtelijk voordeel wordt ontnomen. Het gaat daarbij om een aanzienlijk bedrag van bijna € 200.000,- euro. Deze omstandigheden moeten naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van de verdachte worden meegewogen.
Al de hiervoor genoemde omstandigheden maken dat de rechtbank het niet opportuun vindt om de verdachte nu nog een straf op te leggen die tot gevolg zou hebben dat hij terug naar de gevangenis moet. De aard en ernst van de strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd, maken wel dat naast de tijd die de verdachte al heeft vastgezeten nog een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 200 uur passend is.
De rechtbank komt, rekening houdend met de aard en ernst van de strafbare feiten en alle hiervoor vermelde strafmatigende factoren, tot een strafoplegging die in overeenstemming is met de straffen zoals opgenomen in het afdoeningsvoorstel en op de zitting door de officier van justitie gevorderd. Deze straffen vindt de rechtbank passend en in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit het dossier en wat op de zitting is besproken.

8.Beslissingen over het beslag

Onder de verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven, zoals vermeld op de beslaglijst die als
bijlage IIIaan dit vonnis is gehecht.
De rechtbank is - in navolging van de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat de voorwerpen met de nummers 17 tot en met 23 op de beslaglijst dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van de voorwerpen met de nummers 17 tot en met 21 (kort gezegd: benodigdheden voor het telen van hennep) en dat feit 5 is begaan met betrekking tot de nummers 22 en 23 (het vuurwapen en een patroonhouder). Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat - overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging - de voorwerpen die onder de nummers 7 tot en met 10, 11a, 12a, 13a, 14 en 16 op de beslaglijst staan dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 55, 57, 63, 225, 311 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hierna in bijlage II bij dit vonnis weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 tot en met 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 tot en met 6 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
540 (vijfhonderdveertig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
361 (driehonderdeenenzestig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Onttrekt aan het verkeer:
de voorwerpen die op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn vermeld onder de nummers 17 tot en met 23.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen die op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn vermeld onder de nummers 7 tot en met 10 en 11a, 12a, 13a, 14 en 16.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2023.